< Terug

De rechtvaardige wijnboer

Bij Maleachi 3,7-9.16-20 en Matteüs 20,1-16

Geen parabel van Jezus heeft de exegetische gemoederen zo beziggehouden als de ‘gelijkenis van de arbeiders in de wijngaard’, zoals de NBG-vertalers er in 1951 boven hebben gezet. De verlegenheid is vergelijkbaar met die rond het verhaal over de verkwistende huismeester uit Lucas 16.

Het Luthers leesrooster plaatst Matteüs 20,1-16 op zondag Septuagesima, het begin van het gedecideerd aftellen naar Pasen toe. Daarnaast de lezing uit Maleachi, over oordeel en inkeer. Het gebed van de zondag vat samen en geeft kleur: iuste pro peccatis nostris affligimur, maar Goddank: misericorditer liberemur (zie het Missaal en Willem Barnard, Uit ademnood, 23v).

Een huisheer en zijn wijngaard

In dat verband wordt gelezen over, ja, waarover eigenlijk? Over de wijngaard? Over die ‘heer’, over de ‘werkers’ – die van het ‘elfde uur’ desnoods? De meningen zijn verdeeld. De dageraad van de revolutie wordt erin gelezen, met eindelijk eerlijke arbeidsverhoudingen en maatschappelijk verantwoorde beloning van de werkers. De website ‘theology of work’ (!) noemt dat een even charmant als onverantwoord bedrijfsmodel. Anderen lezen in het verhaal een hele reeks metaforen: die heer (‘huisdespoot’ staat er) is God. De werkers zijn de christenen, de schelling beloning staat gelijk aan het eeuwige leven, de avond is het levenseinde. 1 De wijngaard is dan de kerk. Dat is een oud-kerkelijk idee. De bul waarmee paus Leo X in 1520 Luther bedreigde, heeft het over vulpes quaerentes demoliri vineam, de vos die zoekt de wijngaard te verwoesten. Díe wijngaard is de kerk.

Dat staat er intussen natuurlijk allemaal niet: ‘Gelijk is het koninkrijk aan een huisheer’ staat er letterlijk. Dat Griekse woordje homoia (homoios) is in de Septuagint de vertaling van het Hebreeuwse misjel, verwant aan masjal, ‘gelijkenis’. Het woordje staat er maar één keer, er staat niet dat die huisheer vervolgens weer gelijk is aan iets of iemand anders.

Eerste en laatste werkers

Het uitleggen van een parabel (Gr.: parabolè, waarmee de Septuagint meestal het Hebreeuwse masjal vertaalt) is natuurlijk net zo vreselijk als een goede grap toelichten, of een pakkend sprookje exegetiseren. Maar soms is het nodig, al was het maar om misverstanden te voorkomen. Waarom vertelt Jezus parabels, zeker als ze niet eenduidig zijn? Hij geeft zelf, met een citaat uit Jesaja 6,9, het antwoord in Matteüs 13,11-14. De gelijkenissen blijken naar hun aard te ver- en te ónthullen. Hoor maar, je weet (nog) niet wat je hoort, lees maar, er staat niet wat er staat. Bedenk dat dit verhaal via het woordje gar (= want) verbonden is met de vraag van Petrus naar zíjn beloning, voor al zijn opofferingen in de hitte van de dag. Hij, toch een werker van het eerste uur, wordt vervolgens op zijn plaats gezet. In dat niet nader ingevulde Koninkrijk heeft niemand recht op een gereserveerde plek, maar blijkt voor iedereen plaats. Dat is geen socialisme avant la lettre, dat heeft ook met ‘billijk’ (20,4 – NBG ’51) niets te maken, maar wel alles met ‘rechtvaardig’ (Gr.: dikaios), met ‘volmacht’ (Gr.: exousia) en ‘genade’ (Lat.: gratia). Geen loon naar (goede) werken – kern van Luthers verzet tegen de roomse werkheiligheid van zijn dagen, waarin genade te koop was. Maar inderdaad: vrije genade.

De scène met Petrus eindigt met: ‘vele eersten zullen de laatsten zijn en vele laatsten de eersten’ (19,30). De parabel die volgt wordt besloten met: ‘zo zullen de laatsten de eersten en de eersten de laatsten zijn’ (20,16). Binnen die inclusio vertelt Matteüs zijn verhaal. Maar de tweede versie van de inclusie verschilt van de eerste. Eerst heet het ‘vele eersten’ (Gr.: polloi prootoi), terwijl er later lidwoorden staan: hoi prootoi. Wordt de kring kleiner? Soms wordt er nog achteraan gelezen: ‘velen zijn geroepen en weinigen uitverkoren’ – Nestle-Aland (197928) geeft een groeiende rij bronnen.

Last in, first out?

De huisheer roept met zijn beloningsbeleid verongelijkte, ja, jaloerse reacties op. Hij lijkt aardig thuis in wat wij de psychologie van de hebberigheid zouden noemen. Bij hem krijgt het beruchte last in, first out des te meer betekenis vanwege de verwachtingen die het wekt bij de ‘eersten’: zo gaat het nog steeds, ten onzent. Wie de meeste dienstjaren heeft, is het beste af, in dat groezelige systeem van ‘verdeel en heers’. In de betaalwijze van de huisheer zijn de laatsten de eersten. En dat is misschien nog niet het ergste voor die eersten, maar dat de laatsten aan hen gelijk blijken. Na alle inzet kijken ze daar behoorlijk boos bij – ponèros (20,15), een woord dat oorspronkelijk zoiets betekent als ‘met harde arbeid verbonden’. Nu, dat is deze boosheid voluit. En dan ook nog eens eerst op het verkeerde been gezet zijn door dat ‘vriend’ (20,13). Het woord komt nog twee keer voor in Matteüs: in 22,12 en in 26,50. In het eerste geval verstomt de man op de vraag waarom hij de bruiloft bezoekt zonder passende kleding. In 26,50 is Judas de aangesprokene, en ook daar volgt geen antwoord op de vraag: ‘waartoe zijt gij hier?’ Hier is op het ‘vriend, ik doe u geen onrecht’ (Gr.: ouk adikoo se, vgl. 20,4) ook geen gevat antwoord mogelijk. En dat is kennelijk ook niet de bedoeling.

Een sleutelwoord valt in vers 15: ‘Staat het mij niet vrij (…)’ (NBG ’51). Het Griekse ouk exestin moi komt tienmaal voor in Matteüs en wordt consequent inconsequent vertaald met: ‘mogen’, ‘vrijstaan’, ‘geoorloofd zijn’. Het duidt in elk geval op volledige vrijheid van handelen (zie bijv. Johan Murre, Lexicon Nieuwe Testament), zie ook exousia, volmacht, vrijmacht. Dat is wat van de Eeuwige gezegd wordt: dat Hij zonder last of ruggespraak genadig is. Tijd dat het wat wordt met dat Koninkrijk, die wijngaard!

< Terug