Menu

Premium

De rijke dwaas

Hebreeuwse tekst die wordt uitvergroot met een loep

Bij Lucas 12,13-21

De gelijkenis van de rijke dwaas is een gelijkenis die de spiegel voorhoudt aan al degenen die, toen en nu, zich zorgen maken over hun bestaanszekerheid, terwijl hun voorraadschuren goed gevuld zijn en hun banksaldo gezond genoeg om ruim in hun levensbehoeften te kunnen voorzien. De gelijkenis stelt een levenshouding van ‘meer is altijd beter’, die zich onafhankelijk probeert te maken van anderen, van het lot, van God, onder kritiek. Kritiek waarmee Jezus’ toehoorders en de lezers van het Lucasevangelie vanuit de wijsheids- en andere literatuur uit die tijd vertrouwd zullen zijn geweest (zie bijvoorbeeld: Wijsheid van Jezus Sirach 11,18-19; 1 Henoch 7,94-98). Kritiek die aanhaakt bij de algemeen menselijke ervaring dat de dood elk moment iemands zorgvuldig uitgewerkte plannen voor de toekomst kan doorkruisen.

Zoekt een schat in de hemel

De gelijkenis is deel van een groter geheel van vermaningen en berispingen. In Lucas 12,1-34 worden bezit en de omgang met geld op verschillende manieren aan de orde gesteld.

Het verlangen naar zorgeloze zekerheid door het vergaren van bezit wordt er gerelativeerd en gecontrasteerd met een levenshouding van geven en delen in vertrouwen op Gods onwankelbare goedheid, trouw en zegen. Vrees en zorg om de toekomst staan tegenover een zorgeloos vertrouwen op God. Zekerheid ontleend aan bezit gesteld tegenover mussen, raven en lelies die zaaien noch maaien.

Het gedeelte wordt samengevat in vers 29-34, met vers 32-34 als de kern: ‘Vrees niet, kleine kudde, want jullie Vader heeft jullie het Koninkrijk willen schenken. Verkoop je bezittingen en geef aalmoezen. Maak voor jezelf een geldbuidel die niet verslijt, een schat in de hemel die niet opraakt, waar een dief niet bij kan en die door geen mot kan worden aangevreten. Waar jullie schat is, daar zal ook jullie hart zijn.’

Een leven van geven en delen

De gelijkenis wordt ingeleid door een vraag uit de schare over de verdeling van een erfenis. Die vraag kan opgevat worden als een beroep op Jezus om als rabbi een oordeel te vellen over een juridische kwestie. In dit geval is het een beroep op Jezus om als rabbi een uitspraak te doen in een rechtsgeding over een onrechtvaardige verdeling van een erfenis. Het is ook mogelijk dat het hier gaat om iemand die zijn deel wil opeisen uit een onverdeelde boedel, een situatie waarin broeders na het overlijden van de vader besluiten samen te blijven wonen en werken en de erfenis intact laten. Het feit dat Jezus niet op de vraag reageert als executeur testamentair, maar antwoordt met een verhaal, als leraar, maakt de laatste mogelijkheid aannemelijker dan de eerste. Dit scenario past ook beter in de context van de rest van het evangelie en de Handelingen. Een leven in gemeenschap van geld en goederen, van geven en delen, is een van de idealen die het Lucascorpus propageert. Woordelijke parallellen zijn te vinden in bijvoorbeeld Lucas 19,1-10, Handelingen 2 en Handelingen 4. Bovendien staat het beeld van broeders die op deze manier, in een ongedeelde boedel, in vrede samenleven ook in rest van de Bijbel hoog aangeschreven (zie bijvoorbeeld Ps. 133; Deut. 25,5; Gen. 13,6; Neh. 3,23; Jer. 31,24). Als deze gedachte gang klopt, dan is hier dus sprake van een onverdeelde boedel, waarbij een broeder, die in eerste instantie in vrede de erfenis deelt, zijn deel nu voor zichzelf wil hebben.

Waar het misgaat

De gelijkenis vertelt het verhaal van een boer die rijk is. Daar is op zich niets mis mee. Waar het misgaat in het verhaal is wanneer de schuren van de boer overvol raken en hij denkt dat door meer en grotere schuren te bouwen hij voor zichzelf (en alleen zichzelf) een grotere bestaanszekerheid en een zorgelozer leven in de toekomst veilig kan stellen. Het is op dat moment dat God ingrijpt en de boer ontdekt dat zekerheid, en een goed leven, een leven naar Gods hart, niet met zorg, hard werken en het vergaren van meer bezit veilig te stellen is. Dat materiële, aardse, schatten alleen schijnzekerheid verschaffen en uiteindelijk relatief zijn. Dat ze simpelweg overgaan in andere handen wanneer God dat zo beschikt. De ziel van een mens is niet zijn of haar bezit, maar kan ieder moment opgeëist worden door God. De rijke man ontdekt dat wie naar een leven zoekt dat eeuwigheidswaarde heeft, er beter aan doet los te laten, uit te delen en weg te geven. Dat is waar het geheim van waarachtig leven uiteindelijk te vinden is.

Een spiegel voor de gemeenschap

De gelijkenis kan, in de context van het evangelie en Handelingen, niet alleen als een persoonlijke vermaning, maar ook als vermaning voor de gemeenschap worden opgevat. Niet alleen om de erfenis van materieel bezit en rijkdom te delen (een probleem dat in Handelingen steeds aan de orde is), maar ook om de immateriële erfenis van het heil te delen en in vrede en gemeenschap samen te leven met Gods andere (niet-joodse) kinderen.

Toepassing

Tegen de achtergrond van de wereldwijde economische crisis, en een cultuur die doortrokken is van de filosofie van ‘meer is altijd beter’, levert dit gedeelte een buitengewoon pregnante en confronterende boodschap op, waarin godsvertrouwen en genoeg gesteld worden tegenover hebzucht, valse zekerheid en egocentrisme. Zeker in een maatschappij waar anderen steeds meer buitengesloten raken in een poging het eigen materiële, culturele en spirituele erfgoed veilig te stellen.

Psalm 133 en Handelingen schilderen Gods ideale weg als een weg van gemeenschap. Een gemeenschap waarin bezit gedeeld wordt en genoeg genoeg is. Een gemeenschap waarin mensen vertrouwen dat God in zijn goedheid in de toekomst zal voorzien. Rijkdom in en voor God is een rijkdom die meer samenhangt met de waarden waarmee een leven geleefd wordt, dan het aardse bezit dat iemand weet te vergaren.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken