Menu

Premium

‘De soldaat die Jezus kruisigde’

Over de aanwezigheid van de Romeinse militaire macht in Israël in de tijd van Jezus en Paulus

Wie was ‘de soldaat die Jezus kruisigde’? Naar de identiteit van de hoofdpersoon in het gedicht van Martinus Nijhoff zullen we tevergeefs zoeken, maar misschien is er wel iets te zeggen over de etnische achtergrond van de soldaten die we in het Nieuwe Testament aantreffen. In de exegetische, en nog vaker in de homiletische literatuur wordt er gemakshalve vaak van uitgegaan dat het Romeinse soldaten waren die Jezus kruisigden. De Romeinen waren in deze tijd toch de baas in Israël? Inderdaad, maar daarmee is nog niet alles gezegd.

Sinds Pompeius in 63 v.Chr. een einde maakte aan de twist tussen de Hasmonese kroonpretendenten Aristobulus en Hyrkanus, werd ook dit gebied vanuit bestuurd. Dat betekent echter nog niet dat er ook Romeinse legioenen in het veroverde gebied lagen. Naast de legioenen (legiones) had ook hulptroepen, summachoi (Grieks) of auxilia (Latijn), in dienst. Bestonden de legioenen uit soldaten die het Romeinse burgerrecht bezaten, de manschappen van de auxilia misten in principe het civitas Romana, al zullen we zien dat de historische werkelijkheid altijd weer ingewikkelder is dan het schema dat we gemakshalve graag hanteren. En dan waren er daarnaast nog de al dan niet inheemse troepen van de client kings, met Rome ‘bevriende’ heersers zoals de Herodesen, die formeel het gezag over hun eigen troepen hadden, maar wel door Rome in het gareel van de Pax Romana gehouden werden.

De tactiek van Rome was veelal om hun eigen legioenen te sparen en het vuile werk door de auxilia en de bondgenootschappelijke troepen te laten opknappen. Pas als deze het niet redden, zoals bij de Eerste Joodse Opstand, kwamen de legioenen in beweging.

Wie in het Nieuwe Testament zoekt naar ‘Romein(en)’ of ‘Romeins(e)’, vindt in de evangeliën dan ook opvallend weinig. In de synoptische evangeliën ontbreken deze woorden helemaal, in het Johannesevangelie kom je het woord ‘Romeinen’ alleen tegen in 11:48, waarin de zorg van het Sanhedrin voorafgaande aan Jezus’ arrestatie wordt uitgedrukt: ‘Als wij Hem zo laten geworden, zullen allen in Hem geloven en de Romeinen zullen komen en ons zowel onze plaats als ons volk ontnemen’ (NBG ’51).

In de evangeliën is wel sprake van een ‘honderdman’ (hekaton-tarchês/hekatontarchos) en een ‘duizendman’ (chiliarchos). De termen komen op twee keer na uitsluitend voor in de evangeliën en in Handelingen: ‘honderdman’ twintig keer en ‘duizendman’ eenentwintig keer. Zijn dit geen termen die wijzen op de indeling van het Romeinse leger en zijn het dus geen aanwijzingen dat het hier om Romeinse militairen gaat? Nee, dat is op zichzelf beschouwd geen bewijs. De termen zijn vrij algemeen en komen al in de Septuaginta voor. Het zijn de Griekse equivalenten voor respectievelijk de centurio en de tribunus. Bovendien is te bedenken dat niet-Romeinse troepen veelal de organisatie van het Romeinse leger overnamen. Als Josephus nog geen Flavius heet en in Galilea de Joodse troepen moet mobiliseren en trainen, dan schoeit hij ze op Romeinse leest. Van de Romeinen kun je alleen winnen door op Romeinse manier te vechten. Ook de militaire rangen van het vijandelijke leger worden overgenomen (Bellum Iudaicum 2.577-578).

Herodes de Grote

Na de verovering van Israël door Pompeius in 63 v.Chr. heeft de regio een aantal keer te maken gehad met opstanden die het Romeinse gezag bedreigden. Herodes de Grote was daarbij een trouwe bondgenoot, een client king van de Romeinen, een zetbaas van de bezettende macht, die ondanks zijn machtstreven wist dat hij de Romeinse soevereiniteit moest aanvaarden, omdat deze onaantastbaar was en hem ook de meeste garantie gaf voor zijn relatieve macht. De gestalten van Walter Ulbricht en Erich Honnecker uit de vorige eeuw doemen hier op.

In zijn eerste jaren heeft Herodes met moeite zijn gezag kunnen vestigen, zeker toen ook de Parten zich in de strijd gingen mengen (40 v.Chr.). Alleen met ondersteuning van de Romeinse troepen weet hij het tij te keren.

1.301 spreekt over vijf cohorten, Ant 14.434 over twee tagmata. Een cohort is ongeveer vijfhonderd man sterk, een tagma is een wat algemene term. Zie verder noot 8.

Daarna heeft hij de Romeinse legioenen niet meer nodig, maar redt hij zich met inheemse troepen en militairen van buiten het land. Zo krijgt hij van Augustus de beschikking over een lijfwacht van vierhonderd Galliërs (Bell. 1.397). Het is dus duidelijk dat Herodes eigen troepen in dienst had. Als de grenzen van het imperium bedreigd werden, moest hij troepen aan de Romeinen leveren. Zo stuurde hij vijfhonderd man naar de Romeinse aanvoerder Aelius Gallus, die een campagne leidde tegen de Arabieren (Antiquitates Iudaicae 15.317).

Wat Josephus over Herodes’ begrafenis zegt, is in dit verband ook interessant. In Antiquitates 17.198 beschrijft hij de volgorde van de rouwstoet: na de familie kwamen de soldaten, eerst de lijfwachten, dan de Thraciërs, de Germanen en de Galliërs. Daarachter de rest van het leger.

Vgl. . 1.672-673.

Dat zullen geen legioensoldaten geweest zijn, want die lieten zich niet achter de barbaren plaatsen. Deze opsomming is er een aanwijzing voor dat Herodes zijn macht niet handhaafde met de Romeinse legioenen, maar met eigen troepen.

Na Herodes’ dood

Ook de verwikkelingen na Herodes’ dood (4 v.Chr.) leveren ons inzicht in de militaire realiteit van zijn tijd. Als de dictator sterft, breken er opstanden uit en de nieuwe machthebbers van de Herodes-dynastie weten het geweld niet te beteugelen. De Romeinse generaal Varus – inderdaad, die van het Teutoburgerwald en de daar verloren legioenen – komt met drie Romeinse legioenen uit Antiochië naar Jeruzalem om rust te brengen en de bevolking te imponeren. Bij zijn vertrek laat hij één legioen achter. De strijd breidt zich echter uit. De opstandige Joden krijgen versterking van ‘de meeste koninklijke troepen, die naar hen waren overgelopen’ (Bell. 2.52).

Vertaling F.J.A.M. Meijer en M.A. Wes, Flavius Josephus, De Joodse Oorlog & Uit mijn leven, Baarn: Ambo 1992.

Drieduizend man elitetroepen uit Sebaste () blijven de Romeinen trouw. Dit is veelzeggend. De ‘koninklijke troepen’ zijn de inheemse soldaten die door Herodes geworven waren. De overlopers onder hen zullen van Joodse afkomst zijn. Dat betekent dat Herodes behalve de buitenlandse hulptroepen ook soldaten van eigen bodem in dienst had, zowel van Joodse als van niet-Joodse origine.

Wat betekende de staatkundige verandering van 6 n.Chr. voor in militair opzicht? Het gewest kwam tussen 6 en 41 onder direct Romeins bestuur, stond van 41-44 opnieuw onder een Herodes (Herodes Agrippa I, zie Hand. 12), en kwam van 44-66 weer onder een Romeinse gouverneur. Bracht de Romeinse praefectus in 6 n.Chr. ook Romeinse soldaten mee?

Een inscriptie uit Caesarea toont aan dat praefectus was en geen procurator: http://www.kchanson.com/ANCDOCS/latin/pilate.html (23-10-2013).

Dat zal in elk geval niet op grote schaal gebeurd zijn. We weten dat op grond van twee gegevens. In de eerste plaats zijn er tijdens de crisis van 40 n.Chr., toen keizer Caligula een beeld van zichzelf in de tempel te Jeruzalem wilde plaatsen, geen Romeinse troepen in Palestina. Althans, de Syrische gouverneur Petronius trekt volgens Josephus met drie legioenen en een aantal hulptroepen van Antiochië naar Judea (Bell. 2.186). In de tweede plaats komen we de al genoemde troepen uit Sebaste ook weer tegen rond de dood van koning Agrippa I (in 44 n.Chr.). Een cavalerieafdeling samengesteld uit Caesareanen en Sebasteni had gejuicht bij de dood van de koning. Straf in de zin van overplaatsing naar elders en vervanging door het Romeinse legioen in Syrië kon alleen voorkomen worden door een spijtbetuiging van de soldaten (Ant. 19.365-366). Omdat we zowel bij Herodes de Grote als veertig jaar later bij Herodes Agrippa van Sebasteni horen, is het zeer waarschijnlijk dat in de tussentijd van het directe Romeinse bestuur (6-41 n.Chr.) deze troepen gewoon in dienst zijn gebleven. Ook tijdens de tweede periode van direct Romeins bestuur blijken de Sebasteni nog in dienst te zijn.

Onder de procurator Cumanus (Bell. 2.236).

Het verhaal maakt duidelijk dat de zeer Joodse koning Herodes Agrippa (zie Hand. 12:1-4) blijkbaar niet geliefd was bij de troepen uit Samaria en Caesarea. De laatstgenoemde stad had een groot contingent niet-Joodse bewoners en de troepen zullen met name uit dat bevolkingsdeel zijn geworven.

Hier ligt een argument te meer voor de stelling dat Herodes Agrippa I de troepen uit Sebaste en al bij zijn troonsbestijging aantrof. Het is namelijk onwaarschijnlijk dat hij, die de Joodse zaak dienen wilde, juist in deze niet-Joodse en weinig-Joodse gebieden, troepen zou hebben geworven.

Het betekent dat ‘de soldaat die Jezus kruisigde’ wellicht uit een van deze plaatsen kwam, waar het anti-Joodse sentiment voelbaar was.

Agrippa I had dus de beschikking over eigen troepen. Er is echter ook een aanwijzing in het Nieuwe Testament dat er onder deze koning auxilia in het land zijn: in Handelingen 10 komen we Cornelius tegen, ‘een centurio van de Italiaanse cohort’. Het verhaal speelt zich – volgens de schrijver – af vóór het overlijden van koning Herodes Agrippa in 44 n.Chr. (12:23). Er is archeologisch bewijs voor het bestaan van een Cohors II Italica civium Romanorum in Syrië, waar Palestina bestuurlijk en militair nauw mee verbonden was.

Zie J.E.H. Spaul, Cohors 2. The Evidence for and a Short History of the Auxiliary Infantry Units of the Imperial Roman Army, : Archaeopress 2000, 2629.

Het gaat hier, gezien de naam, opmerkelijk genoeg om een cohors van de auxilia dat aanvankelijk uit Romeinse burgers bestond, dat wil zeggen uit soldaten met Romeins burgerrecht. Het klopt met Josephus’ bericht dat er in de crisis van 40 n.Chr. (Caligula!) legiones en auxilia naar Jeruzalem vertrekken. Tenzij het hier om een anachronisme gaat, is Lucas’ mededeling over Cornelius het beste te verklaren wanneer er na de crisis één of meer cohorten van de auxilia achterblijven, terwijl de legioenen weer wegtrekken.

Weer onder direct Romeins bestuur

Bracht de dood van Herodes Agrippa i in 44 n.Chr. in militair opzicht veranderingen met zich mee? Vanaf dat moment kwam Judea weer onder direct Romeins bestuur. Het is de periode waarin Paulus’ processen (beschreven in Handelingen) spelen. In deze periode is er geen legioen in Judea gelegerd, wel horen we van Romeinse soldaten in Judea (Bell. 5.244). De procurator Cumanus (48-52? n.Chr.) heeft trouwens ook nog de Sebasteni, soldaten van de voormalige Herodiaanse strijdmacht, in dienst (Bell. 2.236).

Josephus vertelt een veelzeggend verhaal over de spanningen die de Romeinse legermacht in Jeruzalem opriep. Een van de soldaten die tijdens Pesach bij de tempel op wacht stonden, keerde de pelgrimerende joden zijn achterwerk toe, bukte en liet een harde wind. Dit werd als belediging, zo niet blasfemie opgevat. De rel die erop volgde, werd door de aanwezige Romeinse troepen in bloed gesmoord (Bell. 2.223-227). Conclusie: in deze periode van direct bestuur zijn er Romeinse soldaten in , al blijft hun aantal beperkt. Bij dreigende onlusten in de periode van 44-66 kon er door de procurator van een beroep op de Romeinse troepen in Syrië worden gedaan. De inheemse cohorten waren niet altijd betrouwbaar en militair van mindere kwaliteit. In elk geval blijken er bij het uitbreken van de opstand in 66 n.Chr. Romeinse soldaten in Judea te zijn (Bell. 2.438). Het moet om kleine Romeinse eenheden zijn gegaan.

In . 5.244 wordt gesproken over een tagma. De burcht Antonia moet het aantal soldaten hebben kunnen bevat. Dat amper een cohort (ongeveer vijfhonderd man) geweest zijn. Zie ook J. Murphy-O’Connor, Keys to . Collected Essays, : Press 2012, 42.

Als de opstand in 66 n.Chr. op grote schaal uitbreekt, komen Romeinse legioenen uit Antiochië te hulp (Bell. 2.499-502). Vanaf dit jaar is de Romeinse aanwezigheid in Judea en Galilea onomstreden. Ook dat weten we weer uit het werk van Josephus, en het wordt ook bevestigd door de materiële cultuur. Wie de tentoonstelling van de Dode Zeerollen in Assen heeft bezocht, heeft iets van de aanwezigheid van het Tiende Legioen in Palestina kunnen zien: Legio X Fretensis. De Flavische keizers vonden het vanaf nu raadzaam om de Pax Romana in deze opstandige regio door een eigen legioen te laten bewaken.

Overige militairen in Handelingen

Met deze gegevens op de achtergrond hebben we meer zicht op de identiteit van de militairen uit Handelingen die we nog niet genoemd hebben. De chiliarch van Handelingen 22:28, Claudius Lysias,

De naam Claudius verwijst naar de keizer van wie hij het burgerrecht had verkregen; Lysias is een Griekse naam die wijst op een afkomst uit het Oosten. Zie D.B. Saddington, ‘Roman Military and Administrative Personnel in the New Testament’, ANWR II 26,3 (1996), 2409-2435, bijz. 2416.

zegt dat hij het Romeins burgerrecht voor een geldsom heeft verworven. We zitten met dit verhaal in de jaren vijftig van de eerste eeuw.

Onder Felix (52-60? n.Chr.), zie . 2.261-263; 20.169-172.

Paradoxalerwijs maakt deze vermelding het waarschijnlijk dat de man een aanvoerder van een van de auxilia is. Wie namelijk dienstdeed in de Romeinse legioenen, kreeg sowieso het Romeinse burgerrecht, als hij dat nog niet had. Het versterkt de eerder getrokken conclusie dat er tijdens de tweede periode van direct Romeins bestuur auxilia in het land moeten zijn geweest.

Volgens Handelingen 27:1 wordt Paulus toevertrouwd aan Julius, een hoofdman van de speirê Sebastê. Een speirê is een cohort, een militaire eenheid van ongeveer vijfhonderd man, maar hoe moeten we Sebastê hier vertalen? Verschillende exegeten menen dat hiermee de al eerder genoemde Sebasteni, de hulptroepen uit Sebaste, worden aangeduid. Toch is dat onwaarschijnlijk. Sebastê of Augusta is een vrij algemene aanduiding voor hulptroepen.

Zo was het Cohors Augusta I in Syrië gelegen. Zie T.R.S. Broughton, ‘The Roman Army’, in: F.J. Foakes-Jackson and K. Lake (ed.), The Beginnings of Christianity, Part I: The Acts of the Apostles, 5 vols., : Macmillan 192033, 5.427- 445, bijz. 443.

Het is de weergave van het predicaat ‘keizerlijk’. ‘Van een van de keizerlijke cohorten’ vertaalt de NBV dan ook terecht. De centurio Julius zal gezien zijn naam en functie waarschijnlijk wel het Romeinse burgerrecht bezeten hebben.

Kortom, in de tijd van Jezus, preciezer: vanaf de troonsbestijging van Herodes de Grote tot aan het jaar 40, het jaar van de crisis, veroorzaakt door keizer Caligula, zijn er geen Romeinse troepen in Palestina, behalve bij onlusten. In de periode van 41-66 worden er op kleine schaal auxilia gebruikt en vanaf 66 n.Chr. worden de Romeinse legioenen massaal ingezet.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken