Menu

Basis

De spierkracht van de gemeente. Over de plaats van onderling pastoraat

Gemeentepastoraat lijkt een paraplubegrip, het betekent van alles. In het eerste decennium van deze eeuw was bijvoorbeeld de beknopte definitie van Gerben Heitink bepalend: ‘Pastorale zorg heeft als regel plaats in en vanuit een kerkelijke gemeente’.1 Deze typering werd overgenomen in verschillende Handreikingen van de Protestantse Kerk in Nederland (PKN) en stond tot voor kort ook op een webpagina van de PKN.2 De invalshoek is hier de context van de lokale kerkelijke gemeente en gemeentepastoraat wordt daarmee onderscheiden van categoriaal pastoraat als ‘pastoraat aan mensen die zich (min of meer gedwongen) buiten het bereik van de plaatselijke gemeente bevinden’.3 Een andere invalshoek vinden we op de recent vernieuwde webpagina van de PKN over pastoraat. De definitie daarvan luidt nu: ‘de hulp die we elkaar bieden om de weg met God te gaan, in alle omstandigheden van het leven’. Hier is niet de institutionele context het perspectief, maar de gemeenschap waarbinnen mensen elkaar helpen.

Deze veranderende perspectieven roepen de vraag op voor deze bijdrage: welke betekenissen en praktijken kunnen onderscheiden worden bij het begrip gemeentepastoraat? Ik beperk me tot de ontwikkelingen van de laatste twee decennia zoals die in de literatuur worden besproken. Ik presenteer een matrix waarin ik de rijkdom aan pastorale praktijken orden langs twee assen: dimensies van gemeentezijn en niveaus van pastoraat. Ik illustreer de verschillende praktijkvormen met voorbeelden uit de pastorale literatuur en noem daarbij de theoretische overwegingen en de praktische suggesties. Het doel van mijn weergave is een overzicht te bieden van de recente geschiedenis van het gemeentepastoraat en inzicht te geven in achterliggende praktisch-theologische opvattingen. De relevantie daarvan is dat het pastoraat de spierkracht van de gemeente vormt, maar voor de vorming zijn wel oefeningen nodig. Als uitzicht eindig ik daarom met het noemen van enkele trainingsopgaven.

Gemeentepastoraat als nieuw paradigma

Het verschijnsel gemeentepastoraat is zo oud als de brieven in het Nieuwe Testament, waarin Paulus gemeenten oproept tot een Praxis des Einander, zoals de Zwitserse praktisch-theoloog Christoph Morgenthaler het recent genoemd heeft, een praktijk van ‘oog voor elkaar’ die Versteeg bijna 40 jaar geleden beschreef.4 Maar als aanduiding van een onderscheiden pastoraat-concept is het begrip van recente datum. Een mijlpaal vormt het boek van de Amerikaanse hoogleraar pastorale theologie John Patton uit 1993: Pastoral Care in Context. Hierin introduceert hij een nieuw paradigma. Na het klassieke, kerugmatische paradigma (boodschap centraal) en het klinische of therapeutische paradigma (persoon centraal), ziet Patton in de jaren zestig van de vorige eeuw in de oecumenische beweging een nieuwe aandacht voor christelijke geloofsgemeenschappen en de rol van leken. Deze trend is verder ontwikkeld door bevrijdingsbewegingen met aandacht voor economische factoren, ras en gender. Vanwege deze gerichtheid op gemeenschap, de rol van leken en aandacht voor de maatschappelijke context typeert Patton dit nieuwe pastoraatconcept als het communal contextual paradigm.5 Hierin staat de christelijke gemeente centraal als een caring community. Pastoraal zorgen, zo stelt Patton, groeit vanuit de gemeente en draagt omgekeerd bij aan de opbouw van een gemeente die zorgt.6 Naast de factoren die Patton noemt, spelen ook andere ontwikkelingen in de pastorale theologie aan het eind van de 20ste eeuw een rol, zoals de toegenomen aandacht voor theologische en sociologische inzichten, voor pluraliteit en interculturaliteit en voor het alledaagse leven.7 In navolging van Patton hebben veel praktisch-theologen diens paradigma overgenomen en verder ontwikkeld met verschillende accenten: meer op de gemeente,8 dan wel meer op de sociale of culturele context,9 of op beide.10

De indeling in drie fasen die Patton geeft van de ontwikkelingen in de pastorale theorie in de 20ste eeuw wijkt af van de overzichten in de meeste Nederlandse handboeken, zoals schema 1 laat zien.11

Schema 1: Pastorale modellen/paradigma’s in Handboeken12

In Nederland zijn veel predikanten vertrouwd geraakt met de term ‘hermeneutisch’ bij Heitink en Ganzevoort & Visser als aanduiding voor de derde fase. De keuze van dit paradigma hangt samen met het perspectief dat zij kiezen voor de ordening van de ontwikkelingen. Beide handboeken gaan uit van een wetenschapstheoretische invalshoek. Daarbij staat de vraag centraal hoe na de empirische wending de theologische benadering geïntegreerd kan worden met sociaalwetenschappelijke visies op de geloofspraktijk. De verbinding wordt gezocht in een hermeneutische benadering van de praktische theologie. Het gevolg is dat het gemeentepastoraat niet als afzonderlijk paradigma wordt gezien en besproken.13

Voor de visie op het gemeentepastoraat heeft dit perspectief een verschil in waarneming tot gevolg: de wetenschapstheoretische invalshoek ziet vooral stromingen (Heitink) of modellen (Ganzevoort & Visser), terwijl een contextuele benadering juist let op wie de pastor en de gesprekspartners zijn en welke thema’s aan bod komen (Patton). Als reactie op de persoongerichte benadering in het therapeutische model benadrukt het gemeentelijk-contextuele paradigma daarom de gerichtheid op de gemeenschap. De focus is Gemeindezentriert (Morgenthaler).14 In het vervolg ga ik na hoe deze ‘gemeente-gerichtheid’ op verschillende manieren vorm krijgt in het pastoraat.

Drie dimensies en niveaus van gemeentepastoraat

In de literatuur over gemeentepastoraat wordt op verschillende manieren over de gemeente gesproken. Ik noem enkele voorbeelden: de gemeente als eigensoortige werksoort voor pastores, als context, als plaats, als subject of als doel van pastoraat, als pastoraal klimaat, als instituut, als gemeenschap. Ter wille van enige ordening onderscheid ik twee perspectieven op het gemeentepastoraat: als de plaats waar pastoraat gebeurt en als het subject dat pastoraal handelt. Andere perspectieven zijn ook mogelijk, zoals de inhoud en thema’s, of de doelgroepen. Met het oog op de organisatie en vormgeving van het gemeentepastoraat lijken mij de gekozen twee perspectieven het meest adequaat.

Bij het perspectief op de gemeente gebruik ik de drie dimensies die Heitink, in navolging van Berkhof, kiest als uitgangspunt voor een praktisch-theologische ecclesiologie: de kerk als instituut, gemeenschap en brug-ge-beuren.15 Bij het instituut gaat het om de organisatorische context met de bijbehorende structuur van geledingen, randvoorwaarden en kerkordelijke bepalingen. Bij de gemeenschap doelt Heitink op ‘het levensverband van de gelovigen’, waarbij de gemeente voorziet ‘in concrete behoeften van mensen’. Jürgen Ziemer spreekt in dit verband van een ‘seelsorgerliche Kultur’ of een ‘Klima, das den seelischen Bedürfnissen der Menschen entgegenkommt’.16 Bij de kerk als brug-gebeuren gaat het om ‘de voortgaande beweging tussen God en de wereld’. Tegenwoordig spreken we van de kerk als open netwerk. Het gemeentepastoraat beweegt zich hier buiten de kerkmuren waarbij de grenzen met het diaconale of missionaire vloeibaar zijn.

Bij het andere perspectief op het subject van het pastorale handelen onderscheid ik drie niveaus. Vanwege de focus op het gemeentepastoraat ga ik uit van het algemeen priesterschap en zie ik het onderlinge pastoraat als het basisniveau. Ik volg hier de gebruikelijke driedeling van 1) de onderlinge zorg door gemeenteleden, 2) de al of niet ambtelijke vrijwilligers, verantwoordelijk voor de organisatie van het pastoraat en 3) de professionele pastor en kerkelijk werker.17 Nadeel van deze indeling is dat de gesprekspartner buiten beeld blijft. Deze speelt als subject op alle drie niveaus een gelijkwaardige rol en moet steeds meegedacht worden.

Bij de vormgeving van het gemeentepastoraat werken beide perspectieven op elkaar in, zodat een dynamische pastorale ruimte ontstaat. Om die ruimte te ordenen en in beeld te brengen vat ik de twee perspectieven op als twee assen van een matrix. Zodoende ontstaan negen velden waarin verschillende pastorale praktijkvormen van gemeentepastoraat worden ondergebracht. In de praktijk is er overlap en variatie en bovendien zijn de praktijkvormen voortdurend in ontwikkeling.

Schema 2: Velden van Gemeentepastoraat

In het vervolg bespreek ik verschillende praktijkvormen uitgaande van de drie dimensies die ik typeer als pastoraat namens, in en vanuit de gemeente. Ik illustreer de praktijkvormen vanuit de literatuur.

Instituut: pastoraat namens de kerk

1.a. Context

Pastoraat of geestelijke verzorging vindt plaats in verschillende institutionele contexten. Lange tijd werd weinig aandacht besteed aan het eigene van de gemeente als werkcontext. Het perspectief werd sinds de jaren zeventig bepaald door het belang van de professionalisering van pastores, met name op het gebied van de relationele en communicatieve vaardigheden. De norm daarvoor werd in belangrijke mate ontleend aan de ontwikkelingen in de psychotherapeutische hulpverlening. Vanuit dat perspectief maakte het niet zoveel uit in welke context deze vaardigheden werden beoefend: in een instelling of in een gemeente. Het gevolg was dat het eigene van het gemeentepastoraat nauwelijks werd opgemerkt, in de theorie net zomin als door de predikanten zelf.

De laatste tien jaar is dit veranderd. Het besef drong door dat de organisatorische structuur van de pastorale counseling (formeel, in spreekkamer, op afspraak en betaald, probleemgericht, afgebakende thematiek, diepgaand gesprek) niet representatief is voor het werk van de gemeentepredikant.18 Omdat predikanten vaak wel volgens dit model zijn opgeleid als pastor, nemen ze veel van hun contacten niet waar als vormen van pastoraat, zo stelt de Heidelbergse praktisch-theoloog Wolfgang Drechsel. In zijn boek Gemeindeseelsorge in 2015 beschrijft hij daarom wat de kenmerken zijn van de zielzorg in de gemeente die deze werksoort onderscheiden van geestelijke verzorging in instellingen.19 Drechsel maakt onderscheid tussen twee niveaus in het gemeentepastoraat. Zielzorg van de eerste orde betreft de zielzorg in de gemeente door gemeenteleden onder elkaar en zielzorg van de tweede orde betreft de zielzorg namens de gemeente door professionele pastores en al of niet ambtelijk aangestelde vrijwilligers. Drechsel richt zich op het tweede niveau en dus op de institutionele context, en daarbij hoofdzakelijk op het werk van de predikant. De essentie daarvan is het waarnemen van alledaagse situaties en het onderhouden van relaties. Ik werk de visie van Drechsel kort uit.

De gemeentecontext houdt in dat de predikant en de pastorale vrijwilligers de leefwereld, de alledaagse gebeurtenissen en vaak ook de woonomgeving met elkaar delen. Dat betekent dat men elkaar vaker en overal kan tegenkomen, zowel bij kerkelijke activiteiten als bij alledaagse en sociale gebeurtenissen, zoals boodschappen doen. Daardoor is er een zekere bekendheid met elkaar. Dat werkt naar twee kanten: enerzijds kunnen mensen terughoudender zijn in het onthullen van intieme onderwerpen omdat de schaamtegrens in het alledaagse verkeer anders ligt dan bij een vriend of bij een therapeut. Anderzijds kan het behoren tot dezelfde gemeente ook een gevoel van vertrouwdheid en betrokkenheid geven waardoor je juist wel aan de predikant persoonlijke onderwerpen toevertrouwt. Al kan dat weer beperkt worden door de gedachte dat je hem/haar later weer tegenkomt, bijvoorbeeld in een vergadering. Dan wil je niet dat de ander alles over je weet.

Het delen van de leefwereld beïnvloedt de inhoud en het karakter van de ontmoetingen. Drechsel noemt zes kenmerken. 1) Het gebeurt op een informele, kleinschalige manier ‘tussendoor’, zowel qua tijd (‘dominee, heeft u even?’), als qua ruimte (in de marge van andere ontmoetingen). 2) Inhoudelijk gaat het over alledaagse onderwerpen uit de eigen leefwereld die op dat moment spelen, waarbij onderwerp en aanleiding een grote variatie kennen. 3) Bovendien is de ontmoeting toevallig en onverwacht. Daardoor de pastor moet veel schakelen qua rol en gespreksonderwerpen. 4) De ontmoetingen zijn vaak onderhoudend: niet diepgaand, eerder een praatje. En het doel is meestal niet oplossingsgericht, maar gericht op het onderhouden van de relatie. 5) Theologisch gezien is gemeentepastoraat de liefdevolle toewending naar de ander om Gods wil. Daarmee doet de pastor een aanbod aan de ander: ‘ik zie jou’. Daarmee maakt de pastor zich als gast afhankelijk van de gesprekspartner; hij/zij mist het thuisvoordeel. Dat vereist het vermogen om goed waar te nemen en aan te haken bij de leefwereld van de ander. 6) Bij de predikant speelt als extra factor mee de bekendheid en de religieuze connotatie van het ambt. Dat kan aanleiding geven voor vertrouwelijkheid en voor religieuze aspecten in het gesprek, al gebeurt ook dat vaak kleinschalig en tussendoor.

Bij de praktijkvormen onderscheidt Drechsel pastorale ontmoetingen met een komen een ga-structuur, afhankelijk van wie het initiatief neemt: het gemeentelid of de pastor.20 Daarnaast kunnen de ontmoetingen organisatorisch onderscheiden worden als spontaan of gepland. In de kom-structuur kunnen mensen de pastor bij vele gelegenheden aanspreken, variërend van de kerkdeur na de kerkdienst tot een email. Daarnaast kunnen mensen gepland naar de pastor komen op afspraak, bijvoorbeeld tijdens een spreekuur. In de ga-structuur kan de pastor een gemeentelid bij allerlei ongeplande gelegenheden aanspreken, bijvoorbeeld na een vergadering of op straat. Het meest duidelijk is de ga-structuur bij geplande huisbezoeken, vaak met een bepaalde aanleiding. Drechsel onderscheidt vier soorten: 1) kennismaking,2) crisispastoraat, zoals ziekte of rouw, 3) casualia van doop, trouwdienst en uitvaart, en 4) kleine casualia bij levensovergangen zoals verjaardag, jubileum, belijdenis-doen.21

Zoals gezegd: veel van deze tussendoor-ontmoetingen worden vaak niet als pastoraal contact waargenomen. De genoemde kenmerken vereisen van de pastor een grote mate van spontaniteit en flexibiliteit evenals een opmerkzame en waarderende houding en een zelf-reflexieve instelling. In korte tijd kan er veel langskomen, van luchtige ontmoetingen tot zeer belastende. Dat maakt dat het gemeentepastoraat zeer complex is, hoge eisen stelt aan de predikant en veel energie kan kosten, temeer daar vaak niet duidelijk is wat voor resultaat het nu eigenlijk oplevert. De waarde van gemeentepastoraat als relatieonderhoud blijkt vaak later en in andere situaties.

1.b. Pastoraal team

Bij het pastoraat van de tweede orde, het pastoraat dat namens de gemeente wordt gedaan, hoort ook de pastorale zorg door ambtsdragers en vrijwilligers. Het betreft gemeenteleden die onbetaald pastoraat doen en daarvoor zijn geworven, aangesteld, al of niet ambtelijk bevestigd en meer of minder getraind. De pastorale praktijkvorm is vanouds het huisbezoek of de bezoekdienst, zoals het in de Duitse literatuur wordt genoemd.22 Aan dit huisbezoek door vrijwilligers werd aan het eind van de vorige eeuw veel belang gehecht, omdat (zoals Heitink opmerkt) ‘een goede contactstructuur tussen leiding en leden en tussen de leden onderling’ als een grondvoorwaarde gezien wordt voor een levende geloofsgemeenschap.23 In de jaren negentig ondergingen deze pastorale netwerken een verfijning ‘doordat gewerkt wordt met wijkteams, contactpersonen en andere medewerkers’.24 Oudere predikanten zullen zich die ontwikkeling in de jaren negentig herinneren.

De pastorale arbeid wordt vaak georganiseerd in de vorm van een pastoraal team. 25 Ganzevoort & Visser wijzen er terecht op dat de pastorale opdracht aan de vrijwilligers is afgeleid van de volmacht van de ambtsdragers en aldus ambtelijk is ingebed.26 Zij onderscheiden daarom een dubbele verantwoordelijkheid: de kerkenraad is ambtelijk verantwoordelijk voor dit pastoraat door gemeenteleden en de beroepspastor is professioneel verantwoordelijk voor de training en toerusting van deze vrijwilligers. Bij die toerusting onderscheiden zij drie stappen: het stimuleren van een pastoraal klimaat, het werven en trainen van de vrijwilligers en de blijvende ondersteuning. Het klimaat betreft ‘de onderlinge zorg en de zorg voor mensen buiten de gemeente’. 27 Daarvoor is enerzijds nodig dat mensen zich verantwoordelijk willen weten voor het gemeente-zijn en anderzijds dat de beroepspastor zich opstelt als coach en de eigen pastorale verantwoordelijkheden goed afbakent en helder communiceert, dus niet ‘de gaten zal opvullen die de gemeente achterlaat’. Bij de ondersteuning pleiten Ganzevoort & Visser niet alleen voor voortgaande toerusting, intervisie en zorg, maar ook voor een ondersteunings- en toezichtstructuur waarin deze blijvende ondersteuning gewaarborgd wordt. Het pleidooi roept de vraag op wat er in de praktijk van terecht komt. Overigens wijst Morgenthaler op de pastorale effecten van toerusting: ‘Lernen ist Seelsorge’. 28

Naast de coachende rol van de predikant biedt de landelijke kerk cursussen en materialen aan voor de toerusting van vrijwilligers op het tweede niveau .Anders dan in Nederland is de toerusting van vrijwilligers in Duitsland verplicht en is het cursusaanbod groter. 29 In de Engelstalige wereld zijn er voor het lekenpastoraat (lay pastoral care) veel cursussen en programma’s ontwikkeld vanuit verschillende organisaties. Het Stephen Ministry model is een van de bekendere voorbeelden. 30

Heitink signaleert in 1998 al dat de ontwikkeling van het onderlinge pastoraat en de toenemende veelvormigheid van geloven leiden tot het ontstaan van tal van nieuwe gestalten van christelijke gemeenschap, gericht op verschillende doelgroepen. Dat leidt tot nieuwe vormen van pastoraat en diaconaat. 31 Pastorale vrijwilligers bieden hierin vaak niet zelf pastoraat aan, maar zijn samen met de beroepspastor meer voorwaardenscheppend en stimulerend actief. De kerkelijke Handreiking Verbinding en aandacht geeft hiervan in 2008 meerdere praktijkvoorbeelden.32 Dat gebeurt vanuit het besef dat in veel gemeenten de traditionele bezoekstructuur niet meer functioneert, vanwege vacatures in de pastorale teams of door de veranderde gemeenschapsbeleving. Dat vraagt om andere praktijkvormen door de pastorale vrijwilligers. 33 Veel mensen hebben geen behoefte meer aan verzorging, maar aan ontmoeting. Zij willen geen kerk als bolwerk, maar als netwerk, zo wordt opgemerkt. Het leidt tot meer vloeibare vormen van pastoraat, vaak in de vorm van tijdelijke (doel)groepen of wisselende netwerken, rondom een thema of project.

1.c. Kringen

De kerkorde noemt als subject van pastoraat allereerst de gemeenteleden: zij geven herderlijke zorg in hun manier van leven.34 Vanuit institutioneel perspectief kunnen gemeenteleden hiertoe wel worden opgewekt, maar vanwege het spontane karakter valt deze praktijkvorm onder de dimensie van de gemeenschap.

Anders is dat wanneer gemeenteleden bijeen worden gebracht in kleine groepen waarvoor een leider de verantwoordelijkheid draagt, maar waarin het de gemeenteleden zijn die vorm geven aan de pastorale zorg voor elkaar en voor anderen in de buurt. Vanuit institutioneel perspectief ligt het accent hier op het structurele aspect van deze pastorale vorm. Het concept gaat terug op de vrome gemeenschappen die Philip Jacob Spener ontwikkelde in de tweede helft van de 17e eeuw. Onder supervisie van de pastor kwamen bekeerde christenen in kleine kringen bijeen (ecclesiolae in ecclesia) om naar elkaar om te zien, elkaar te vermanen en te corrigeren, met als doel elkaar op te bouwen in het geloof. 35

Tegenwoordig wordt dit concept in een nieuw jasje gestoken wanneer gemeenten worden georganiseerd in kringen. In Nederland heeft het boek van Bill Donahue uit de Willow Creek Community Church, dat in 2000 vertaald is als Gemeente in kringen hierin een stimulerende rol gespeeld, vooral in evangelikale kring. 36 Ik noem twee pastorale voorbeelden van deze praktijkvorm. Het eerste is het boekje 1 op 10 pastoraat dat Harry van Haaften schreef in 2007 over de werkwijze in Gorinchem.37 Deze pastorale aanpak houdt in dat op iedere tien pastorale adressen in dezelfde woonomgeving iemand als een mentor naar de bewoners omziet. Met dit kernwoord ‘omzien’ wordt het pastoraat door mentoren onderscheiden van het pastoraat door ouderlingen aan wie traditioneel vooral de taak van het opzicht (en toezicht) is toevertrouwd. 38 Het omzien begint met het leggen van relaties en draait om warme, menselijke belangstelling. Dat kan ertoe leiden dat het contact met God wordt opgebouwd of hersteld. Het omzien is dus evenzeer gericht op actieve gemeenteleden als op zogenaamde randkerkelijken. Daarom spreekt Van Haaften van een ‘missionair-pastorale aanpak’. De vormgeving kan verschillen en hangt samen met de persoon van de mentor. De een organiseert activiteiten voor de groep, terwijl de ander de voorkeur geeft aan één-op-één gesprekken. ‘En zo mogelijk hebben de tien ook regelmatig contact met elkaar’.39 Op die manier leidt deze structuur indirect tot pastorale contacten door gemeenteleden. Organisatorisch vormen de mentoren samen een pastoraal team onder leiding van een coördinator en ondersteund door de wijkouderling. Op die manier is ook deze pastorale vorm ingebed in de ambtelijke structuur van een kerkenraad of een oudstenraad.

Een tweede voorbeeld is de variant die Romkes en Van der Voet schetsen in hun boek over Priesterlijk pastoraat. Daarin ligt de nadruk sterker op directe pastorale zorg voor elkaar. 40 Noordegraaf typeert deze vorm van georganiseerde onderlinge zorg als huiskring.41 De gemeenteleden ontmoeten elkaar niet alleen in kringbijeenkomsten, maar leven ook daarbuiten met elkaar mee, zoeken elkaar op en ondersteunen elkaar in geloof en in praktische zaken, zoals een boodschap doen of ophalen voor de kerkdienst. Of ze houden met elkaar contact via een groepsapp. Zulke activiteiten reken ik tot de gemeenschapsdimensie van onderling pastoraat, maar de organisatorische structuur behoort tot de institutionele dimensie. Deze is ambtelijk ingebed doordat elke kring een eigen kringleider heeft en de verschillende kringleiders gecoördineerd worden door een ambtsdrager.

Naast kleinschaligheid, vertrouwdheid en betrokkenheid hebben zulke kleine groepen ook risico’s: mensen die niet meedoen en kringen die een eigen leven gaan leiden. 42 Wat het eerste betreft: mensen kunnen niet verplicht worden tot deelname en er zijn altijd wel gemeenteleden die om allerlei redenen, al of niet tijdelijk, niet aan een kring kunnen deelnemen. Bovendien kunnen nieuwe deelnemers zich buitengesloten voelen. Wat het tweede betreft: als een kring een eigen leven gaat leiden, kan deze zich vervreemden van visie en beleid van de gemeente. Beide valkuilen kunnen leiden tot spanningen en uitsluiting.

Naast kringen met een pastoraal doel moeten hier ook andere kerkelijke activiteiten worden genoemd die geen pastoraal doel hebben, maar door de onderlinge ontmoeting wel een pastorale dimensie. Er vindt dan impliciet pastoraat plaats. Deze dimensie kan bijdragen aan een pastoraal klimaat in de gemeente en in ander verband aanleiding geven tot expliciete pastorale zorg. 43

2. Gemeenschap: pastoraat in de gemeente

De tweede dimensie van de gemeente is de gemeenschap, theologisch benoemd als koinonia. Het gaat hier om het pastoraat van de eerste orde dat in de gemeente plaats vindt. Hier kijken we naar het gemeentepastoraat vanuit het perspectief van het pastorale klimaat in de gemeente: of en hoe gemeenteleden pastoraal met elkaar omgaan. Deze dimensie van het gemeentezijn is nadrukkelijk gethematiseerd in het eerste decennium van deze eeuw in de context van de sociale en culturele veranderingen. Daarin was veel aandacht voor veranderingen van sociale cohesie en van bindings- en gemeenschapsvormen. Als keerzijde van de toegenomen individualisering en pluriformiteit ontstond meer behoefte aan samenhang tussen mensen.44 Er werd onderzoek gedaan naar het sociale kapitaal van geloofsgemeenschappen. In die context nam de belangstelling voor onderling pastoraat toe.

In deze dimensie wordt het pastoraat opgevat als een opdracht van de hele gemeente of van alle gemeenteleden. Die wending naar het gemeentelid als subject van pastoraat wordt meestal op twee verschillende manieren onderbouwd: via een meer christologische en een meer pneumatologische benadering in het spoor van respectievelijk Luther en Bucer.45 Luthers opvatting van het priesterschap van alle gelovigen is christologisch gefundeerd: vanwege de doop en de rechtvaardiging kunnen alle christenen priesters voor elkaar zijn. Daarom kan het Evangelie ons ook helpen ‘via de onderlinge communicatie en vertroosting van broeders’ en zusters. Bucer sluit bij Luther aan, maar voegt daar een pneumatologische benadering aan toe: Christus werkt in het leven van de gelovigen door de Geest. Hiervoor sluit Bucer aan bij Paulus’ beeld van de gemeente als een lichaam, waarin ieder lid zijn eigen charisma heeft ontvangen. Bucer leert dus een ‘geestelijk priesterschap van alle gelovigen’.46 Voor hem houdt dat ook in dat elke gelovige zijn of haar eigen gaven ontvangt om daarmee op een specifieke manier bij te dragen aan de zorg voor de ander en de opbouw van de gemeente. Eigentijds gezegd is Luthers opvatting van onderling pastoraat meer taakgericht en die van Bucer meer gavengericht. Bovendien benadrukt Bucer dat Christus niet alleen priester, maar ook koning is en als het hoofd de gemeente regeert. Dat biedt meer ruimte voor de eigen verantwoordelijkheid van de ambtsdragers en draagt bij aan een goede balans tussen een charismatische en een ambtelijke vormgeving van het gemeentepastoraat.

De verschillende onderbouwing leidt tot verschillende vormgeving. Luther benadrukt het tussenmenselijke contact in het alledaagse leven en Bucer stelt de gemeenschap voorop, in de kerk evenzeer als in de samenleving. Ik werk dat niet verder uit, maar ga in het vervolg eerst kort in op praktijkvormen van onderling pastoraat door beroepspastores en vrijwilligers. Daarna illustreer ik de twee grondvormen van onderling pastoraat, namelijk persoonlijke ontmoeting en groepsbijeenkomsten.

2.1. Metgezel

Predikanten worden in het gemeentepastoraat niet alleen vanuit een institutioneel perspectief waargenomen als ambtsdrager of professional, maar doordat zij de leefwereld van de gemeenteleden delen, worden zij in informele ontmoetingen ook gezien als gewoon mens, als kennis en soms als vriend. Ganzevoort & Visser typeren deze rol van de pastor als metgezel. Zij noemen het voorbeeld van ontmoetingen in de supermarkt.47 In Duitse literatuur wordt gesproken over ontmoetingen over de schutting. In die rol is de gelijkwaardigheid belangrijk. Als de pastor in zulke situaties ‘tussendoor’ vraagt hoe het gaat, dan kan dat gebeuren vanuit een professionele houding, maar net zo vaak vanuit meeleven als gemeentelid. De predikant doet dan onderling pastoraat in de vorm van relatie-onderhoud (Drechsel). De functionele grenzen tussen ambt, beroep en persoon zijn hier vloeiend.

2.2. Informeel contact

Dat speelt nog sterker bij ambtsdragers en pastorale vrijwilligers. Wanneer een ouderling of een contactpersoon gedurende langere tijd bij een gemeentelid op bezoek komt, verandert de relatie van een formeel naar een informeel contact. Vaak kennen beide gemeenteleden elkaar ook van andere ontmoetingen, bijvoorbeeld de zondagse kerkdienst (impliciet pastoraat). Ze worden kennissen en soms ontstaat er vriendschap. Hier zijn de functionele grenzen nog vloeiender, soms met rolonduidelijkheid als gevolg. Voor de pastorale vrijwilliger kan dit betekenen dat het bezoek zowel namens de gemeente wordt gebracht (tweede orde) als in de gemeente, als vorm van onderling pastoraat (eerste orde). Het komt vaak voor dat het bezochte gemeentelid het eerste aspect niet waarneemt en het meeleven van de ander ervaart als van een kennis of vriend(in). Dit verschijnsel kan verklaren waarom gemeenteleden na een periode van ziekte opmerken dat ze niemand van de kerk hebben gezien (tweede orde), terwijl er meerdere pastorale vrijwilligers of andere gemeenteleden op bezoek zijn geweest of belangstelling hebben getoond (eerste orde).

Naast deze pastorale contacten hebben de ambtsdrager-vrijwilligers (ouderlingen) vanuit institutioneel perspectief gezien de taak om de gemeente toe te rusten ‘tot het vervullen van haar pastorale […] roeping’ (Kerkorde PKN, Artikel V.3). In de betreffende ordinantie 8.4 staat dat de leden van de gemeente ‘worden opgewekt tot omzien naar elkaar en naar anderen die dit behoeven’. Naast de formele manieren hiervoor die thuis horen bij de eerste dimensie, kan dit ‘opwekken’ ook informeel vorm krijgen door het pastorale klimaat in de gemeente te bevorderen via tussenmenselijke contacten. Dat kan door als ouderling terloops, bijvoorbeeld tijdens de koffie na de kerkdienst, de aandacht van gemeenteleden voor elkaar op te merken en te waarderen, of hen waar nodig met elkaar in contact te brengen.48 De ouderling doet zo aan onderling pastoraat als vorm van pastoraal empowerment.

2.3. Onderling pastoraat

Onderling pastoraat wordt in de literatuur vaak lippendienst bewezen doordat het wel wordt genoemd, maar inhoudelijk en qua praktijkvormen nauwelijks wordt besproken. Ganzevoort & Visser erkennen bijvoorbeeld dat de pastorale zorg in de gemeente ‘primair een taak is van de gemeenteleden zelf’, maar ze beperken vervolgens de gemeenteleden tot de vrijwilligers.49 Daarom schets ik eerst een portret van een respondent uit mijn onderzoek naar onderling pastoraat. Dit geeft inzicht in de verschillende aspecten van het gemeentepastoraat en de samenhang daartussen.50 Voor mijn onderzoek vroeg ik gemeenteleden naar hun opvatting over en beleving van onderling pastoraat.

Portret

Kraamcatering

Een jonge vrouw van achterin de twintig (Respondent 21) is moeder van een peuter. Zij noemt als voorbeeld van onderling pastoraat de kraamservice van de kerk en zegt daarover: Uhm, ja, waar ik aan moet denken is, in de kraamweek werd ik benaderd door iemand die dan maaltijden verzorgt voor degenen die een kindje hebben gekregen en daar moest ik ook wel aan denken, dat je gewoon als gemeenteleden naar elkaar omziet en door verschillende, iets van vier verschillende gemeenteleden werd voor ons gekookt. Dus dat je op die manier, ja, elkaar tot steun kan zijn, dat vind ik ook wel, denk ik, onder pastoraat vallen.

Op de vraag of dat meeleven voor haar betekende dat ze niet hoefde te koken of ook meer dan dat, antwoordde ze: ‘Het is wel meer dan dat. Ik heb het idee dat er wel echt aan je gedacht wordt en dat je echt in de praktijk echt naaste bent en voor je naaste zorgt.’ Ze vond dat heel bijzonder. ‘Ik ben wel heel blij dat ik dat heb mogen ervaren inderdaad.’ Om het bijzondere daarvan uit te leggen verwijst ze naar de gemeente als een soort familie.

Ja, een soort gevoel van een grote familie zijn, uh. Ja, dat je er niet alleen voor staat. Behalve dan dat je zeg maar een beroep kunt doen op je eigen familie, is er dus ook gewoon een grotere groep mensen die er voor je willen zijn, kunnen zijn. Dat geeft wel een heel veilig, fijn gevoel.

Het omzien naar elkaar ervaart deze vrouw in de vorm van praktische steun, die ze interpreteert met het bijbelse begrip naaste-zijn en voor je naaste zorgen, dus als een christelijke geloofspraktijk. Ze heeft dit als een geschenk beleefd met een affectieve component: het maakte haar blij. Het bijzondere is voor haar dat deze ervaring is ingebed in het horen bij de gemeente als ‘een grote familie’. Die verbondenheid geeft haar een fijn en veilig gevoel. We zien in dit voorbeeld dat het onderlinge pastoraat meerdere aspecten kent, waarvan het relationele aspect de kern vormt en het karakter heeft van een persoonlijke, aandachtige betrokkenheid (1).51 Die betrokkenheid ontstaat doordat men elkaar kent van allerlei ontmoetingen in de kerk en de buurt, individueel of in groepsverband, waardoor men weet van elkaars situatie. De betrokkenheid wordt vervolgens versterkt zowel door het elkaar kennen en zich gekend weten als door het besef van een gedeeld geloof (2). Deze dynamiek schept een gevoel van onderling vertrouwen. De betrokkenheid komt vaak voort uit een zorgzame houding (3) en wordt in het alledaagse leven gedeeld in gesprek en getoond in fysieke blijken van medeleven (4), hier in de vorm van eten koken. De aandachtige betrokkenheid wordt gewaardeerd vanwege de ervaren bemoediging en steun en deze waardering heeft een sterk affectieve lading (5), hier benoemd als steun, blijdschap en een fijn gevoel. De geloofsdimensie speelt vaak een rol, maar dat hoeft niet altijd te zijn in de vorm van een gesprek over geloofsthema’s (6). In het voorbeeld werkt het geloof in de duiding die de vrouw geeft aan de steun als naastenliefde. Als laatste aspect is de verbondenheid met de geloofsgemeenschap van belang (7), die hier gestalte krijgt in een groepje van vier gemeenteleden dat kookt, maar beschouwd wordt als deel van de familia Dei.

In mijn onderzoek heb ik van zulke gemeenteleden geleerd dat het pastorale karakter van dergelijke ontmoetingen niet toegeschreven moet worden aan één aspect dat dan bij uitstek pastoraal is, bijvoorbeeld de kerkelijke context of de besproken inhoud. Het pastorale karakter zit hem in het dynamische samenspel van de verschillende aspecten die in de ontmoeting op elkaar inwerken. Belangrijk daarbij is dat die ontmoetingen zijn ingebed in de verbondenheid met de gemeenschap. Deze samenhang doet denken aan Calvijns metafoor voor de tucht of zielzorg als de spieren die ervoor zorgen ‘dat de lichaamsdelen, ieder op zijn eigen plaats, onderling verbonden blijven’.52 Calvijn gebruikt hier het werkwoord cohaero en dat betekent ‘samenhangen’, ‘nauw verbonden zijn’. In die zin kan het onderlinge pastoraat opgevat worden als een ‘coherente’ praktijk.

Naast deze ontmoetingen van mens tot mens in het alledaagse leven, vindt een tweede vorm van onderling pastoraat plaats in kleine groepen. Inge Elzinga-de Rouwe heeft voor haar masterthesis onderzoek gedaan naar onderling pastoraat in Gemeente Groei Groepen (GGG).53 Daarbij bleek dat er niet alleen meeleven plaats vindt in de groep, maar dat er ook spontaan veel zorg voor elkaar ontstaat vanuit de groep.54 De dynamiek van de kleine groep speelt daarbij evenzeer een rol als de methode van de GGG. De kleine groep beantwoordt aan de behoefte bij mensen in de hedendaagse netwerk-cultuur aan verbondenheid met anderen, maar dan op basis van eigen keuze en met een tijdelijk karakter. Bovendien biedt de kleine groep een vorm van zingeving die de deelnemer ruimte geeft om zich persoonlijk te ontwikkelen. Deze kenmerken van de kleine groep leiden tot onderlinge verbondenheid.

Die verbondenheid wordt versterkt door de methode van de GGG die De Rouwe typeert als faith-sharing: het samenkomen rond Bijbel en gebed.55 Daarbij gaat het zowel om het delen van ervaringen, waarbij de verhalen van de Bijbel verbonden worden met de eigen levensverhalen, als om het gebed met en voor elkaar. De Rouwe noemt dit in aansluiting bij Hans Eschbach aandachtspastoraat.56 Doordat in het gebed de eigen naam en de gedeelde ervaringen hardop worden genoemd, verwoord en bij God gebracht (getranscendeerd), ervaren de deelnemers daarbij sterke emoties als blijdschap, verwarring en verwondering. Uit de verhalen van de respondenten blijkt dat de vertrouwelijkheid en intimiteit die in de groep ervaren wordt, leidt tot onderlinge zorg in de vorm van zowel emotioneel-cognitieve als praktische steun. Het geloofsgesprek in de groep wordt ervaren als elkaar bijstaan en persoonlijke heling, terwijl in het samen bidden soms verzoening wordt beleefd.57

Tot slot signaleert De Rouwe dat de onderlinge zorg doorwerkt buiten de groepsbijeenkomsten. Men onderhoudt tussenmenselijke contacten met vroegere deelnemers en indien nodig kan de band weer aangehaald worden. Ook benaderen deelnemers elkaar makkelijker op andere momenten, in de kerk of het dorp. Vaak ervaren deelnemers dit als onderdeel van de al bestaande (pastorale) relatie. Naast ontmoeting is in een van de onderzochte gemeentes het diaconaal besef versterkt, wat zichtbaar wordt in de vorm van praktische hulp als groep bijvoorbeeld bij behangen, verhuizen, schoonmaken en eten brengen. De GGG’en zijn een netwerk geworden waarop via de coördinator een beroep kan worden gedaan. Deze diaconale dimensie van het helpen heeft een ‘uitwaaierend effect’: de hulp wordt ook aangeboden aan anderen buiten de groep.58De Rouwe noemt ook enkele grenzen van deze vorm van onderling pastoraat. Niet iedereen voelt zich aangetrokken tot deze vorm van gemeenschap en/of deze werkwijze en het gebruikte materiaal. Bovendien is door de eigen keuze de gemeenschapsbeleving zowel intensief als relatief: deelnemers kunnen zich makkelijk terugtrekken. De context van het dorp waar iedereen elkaar kent kan belemmerend werken voor de beleving van veiligheid en het geven van vertrouwen die nodig zijn om ervaringen te durven delen. Ook speelt de culturele of persoonlijke factor mee dat niet iedereen gewend is om geloofs-ervaringen te delen en huiverig is om in de groep hardop te bidden.

De GGG’en hebben, net als de eerder genoemde kringen, ook een institutionele dimensie doordat de rol van de leider van de GGG geleidelijk formeler wordt en de deelnemers groot belang hechten aan diens pastorale functie. Dat roept de vraag op hoe het onderlinge pastoraat in de GGG zich verhoudt tot het gemeentepastoraat van de predikant en de ambtsdragers. En wat dat betekent voor de organisatorische structuur van het gemeente-pastoraat en de rol- en taakverdeling tussen de leiders van GGG’en en de predikant en ouderlingen.59

3. Open netwerk: pastoraat vanuit de gemeente

De derde dimensie van de gemeente is de beweging naar de wereld: de kerk als ‘brug-gebeuren’ of als open netwerk. Voor het pastoraat betekent dit de zorg voor de sociaal-culturele context waarin mensen leven. Deze dimensie wordt wel getypeerd als profetische of diaconaal-profetische di-mensie.60 Vooral in de Amerikaanse literatuur van de laatste twintig jaar is de aandacht hiervoor sterk ontwikkeld. Praktisch-theologe Bonnie Miller-McLemore ijkte hiervoor als nieuw paradigma het Living Human Web.61 In de pastorale counseling in de 20ste eeuw was de focus gericht op het respectvol ‘lezen’ en verstaan van de ander als een Living Human Document, zoals Anton Boisen het noemde. In de hedendaagse, laatmoderne netwerksamenleving is die individuele benadering niet genoeg, omdat de ervaringen en betekenissen van mensen gevormd worden door de sociale, economische, culturele en politieke context waarin ze leven en de relaties die ze daarin hebben. Het leven van een persoon is verweven met diens leefwereld als een ‘levend menselijk netwerk’.

Thema’s die daarbij een rol spelen zijn bijvoorbeeld onderdrukkende structuren, machtsongelijkheid en uitsluiting, uitbuiting en lijden, ras en gender.62 Zo bezien is pastoraat onderdeel van een publieke theologie waarbij de focus meer diaconaal of meer missionair gericht kan zijn. Dat leidt tot verschillende vormen van pastorale zorg. De overeenkomst is dat de zorg de participatie door de ander beoogt en dat de vormgeving gebeurt door samenwerking met instanties en mensen buiten de kerk als bondgenoten. Daarmee is netwerkvorming een centraal thema van het gemeentepastoraat.63 Dat vereist strategisch handelen en daarvoor moet de leiding visie, beleid en middelen doordenken. Op dit gebied zijn veel praktijkvormen in ontwikkeling, bijvoorbeeld samenwerking met het sociale wijkteam, activiteiten in het kader van de Zorgzame Kerk of nieuwe vormen van missionair kerkzijn op pioniersplekken. Ik beperk me hier tot de visie van de Amerikaanse, Lutherse theoloog Rick Rouse op wat hij noemt community care in zijn boek Beyond Church Walls (2016).64

3.1. Voortrekker

In zijn pleidooi voor een missionaire opvatting van pastoraat herziet Rouse pastoral care als community care.65 Met community bedoelt hij nadrukkelijk de gemeenschap buiten de kerk die hij onderscheidt van de gemeenschap binnen de gemeente als congregation. Deze herziening houdt een dubbele omkering in: het subject van de zorg verschuift van clergy-centered naar lay-empowered en de focus wordt verplaatst van de lokale gemeente naar de buurt en de samenleving. Daarmee wordt voluit recht gedaan aan de opvatting in de kerkorde (Ordinantie 8.4.3) dat de pastorale opdracht ook anderen betreft die herderlijke zorg behoeven.

Voor de beroepspastor verschuift daarmee de praktijkvorm van pastoraat geven naar pastoraat organiseren: het vormen van een caring community die zorg geeft aan de gemeenschap in de omgeving van de kerk. Rouse noemt dat missionair pastoraat. Dat vereist een cultuur van zorg van de gemeente die gericht wordt op de thema’s die in de buurt leven en die omgekeerd de buurt betrekt bij de gemeente. De pastor helpt deze cultuur van missionaire zorg ontwikkelen en verkent de bijbelse basis ervan, maar benoemt ook de bronnen van de gemeente en helpt de juiste vorm van de zorg te kiezen.

3.2. ‘Buurtzorg’

In deze benadering hebben de pastorale vrijwilligers niet meer de taak om pastoraat te geven aan de gemeenteleden als de ontvangers van de zorg, maar om de gemeenteleden te stimuleren zelf pastorale zorg te geven aan mensen in de buurt in hun alledaagse leven. Het is een vorm van pastorale buurtzorg. Het pastorale team wordt omgevormd tot een visieteam, in de woorden van Rouse. Het visieteam denkt mee met de predikant en het kerkbestuur over de uitwerking van de visie in een missionair pastoraal plan. Omgekeerd draagt het team zorg voor een cultuur van gastvrijheid in de gemeente.

3.3. Pastorale buurtwerkers

Gemeenteleden worden niet langer beschouwd als leden van de club, maar als discipelen van Jezus. Zij zijn als pastorale buurtwerkers geroepen om pastoraat te geven. Dat is community care. Rouse snapt wel dat dit voor veel gemeenten een ingrijpende verandering is en hij spreekt daarom over een ‘Copernicaanse wending van de kerk’. Dit houdt in dat we niet meer geloven dat ‘onze kerk’ het centrum van het heelal is, maar dat de kerk draait om anderen.66 Hoe dat werkt, illustreert Rouse met acht praktijkvormen.67 Het gaat om persoonlijke of gezamenlijke zorg en presentie als aanbod aan of in samenwerking met de buurt. Als persoonlijke vormen noemt hij counseling, geestelijke begeleiding en presentie (iemand bijstaan). Gezamenlijke vormen zijn dienstverlening (een taxidienst, ondersteuning van werklozen, naschoolse opvang), ritueel aanbod (geboorte, miskraam, huwelijk en scheiding, baan-verlies of militaire missie, ernstige ziekte of overlijden), het beschikbaar stellen van voedsel, kleding, meubels etc., het beschikbaar stellen van ruimte en menskracht voor het samen met anderen organiseren van gemeenschap stichtende activiteiten, en het stem geven aan en lobbyen voor mensen in de marge (‘ministry on the margins’).68

In de voorbeelden van Rouse is de kerk een open netwerk waarin de diaconale, missionaire en pastorale taken vloeibaar zijn geworden en er veel overlap is. Wat ik prikkelend vind in deze publieke opvatting van gemeentepastoraat is (1) dat de pastorale zorg is ingebed in Gods menslievende zorg voor de wereld en (2) dat gemeenteleden primair gezien worden als de gevers van deze zorg. Voor zover mij bekend is nog nauwelijks onderzocht hoe gemeentepastoraat op deze manier functioneert.

Uitzicht: spierkracht trainen

Het geschetste dubbele perspectief op gemeentepastoraat geeft een theoretisch geordend overzicht van de variatie aan praktijkvormen. Het kan gemeenten helpen het eigen pastorale beleid te plaatsen, te evalueren en verder te ontwikkelen. Het onderlinge pastoraat als ‘de grondvorm van alle pastoraat’ (Heitink) krijgt hier een duidelijke plaats in relatie tot de verschillende actoren in en dimensies van de gemeente. Het overzicht kan predikanten helpen hun pastorale zorg anders te bezien en waarderen en hun verschillende rollen duidelijker te onderscheiden en communiceren.

Deze analyse is echter slechts de anatomie van de spierkracht van de gemeente. Spierkracht ontstaat door training en de praktijkvormen zijn daarvoor de bewegingen. Calvijns beeldspraak bepaalt ons bij de dynamische samenhang van het gemeentepastoraat als coherente praktijk. Daarvoor is zowel een structurele en ambtelijke inbedding nodig als een pastoraal klimaat. Bij een optimale training werken de verschillende praktijkvormen op elkaar in en versterken elkaar. Een aantal thema’s vragen daarbij speciale aandacht. Hoe vorm te geven aan de wisselwerking tussen onderling pastoraat, charismatische leiders en ambtelijke leiding? Hoe wordt het pastorale klimaat gestimuleerd? Hoe wordt de toerusting van vrijwilligers en gemeenteleden bevorderd? Hoe wordt pastoraal zorg gedragen voor mensen die in kleine groepen buiten de boot vallen? En hoe krijgt de pastorale netwerkvorming een voor de buurt passende gestalte? Oefenen met die vragen vergroot de pastorale spierkracht. En die is nodig voor de missionaire werfkracht.

1 G. Heitink, Pastorale zorg. Theologie, differentiatie, praktijk, Kampen: Kok, 1998, 173.

2 PKN, Verbinding en aandacht. Nieuwe wegen voor gemeentepastoraat, Utrecht: Protestants Landelijk Dienstencentrum, 2008, 5. Vgl. PKN, Beleid en organisatie van het gemeentepastoraat. Handreiking voor het pastoraat, Utrecht: Protestants Landelijk Dienstencentrum, 2009, 10. De webpagina was https://www.protestantsekerk.nl/themas/pastoraat/pastoraat/gemeentepastoraat [bezocht 4-02-2019. ].[Aanvulling 1/11/2021: Beide notities zijn als download beschikbaar via: https://www.protestantsekerk.nl/bibliotheek/?theme=26&expanded

3 https://www.protestantsekerk.nl/themas/pastoraat/pastoraat/pastoraat [bezocht 4-02-2019]. Deze webpagina is verdwenen, maar de omschrijving komt overeen met PKN, Notitie categoriaal pastoraat Protestantse Kerk, 1. https://www.protestantsekerk.nl/download6459/171012PDFNota%20CatPas-vsDEF.pdf [bezocht: 28-02-2019]. [Aanvulling 1/11/2021: Te downloaden via: https://www.protestantsekerk.nl/bibliotheek/?theme=26&page=1&expanded

4 Chr. Morgenthaler, ‘Seelsorge als Kompetenz der Gemeinde’, in: R. Kunz (Hg.), Seelsorge. Grundlagen, Handlungsfelder, Dimensionen, Göttingen: Vandenhoeck & Ruprecht, 201-213. 204. Voor een uitgebreide bespreking van de relevante bijbelgedeelten, zie: J.P. Versteeg, Oog voor elkaar, Kampen: Kok, 1980. Vgl. J. Rückle, Seelsorge der Gemeinde. Voraussetzungen und Möglichkeiten ehrenamtlicher Seelsorge im Kontext von Kirche und Gesellschaft, Frankfurt am Main: Peter Lang, 2010, 38-74.

5 Patton, Pastoral Care, 4.

6 A.w., 7.

7 E. Hauschildt, ‚Seelsorgelehre‘, Theologische Realenzyklopädie, Band 36, Berlin/New York: Walter de Gruyter, 200, 54-74. Vgl. Rückle, Seelsorge derGemeinde, 11-32.

8 Bijvoorbeeld K. Scheib, Pastoral Care. Telling the Stories of Our Lives, Nashville: Abingdon Press, 2016; Rückle, Seelsorge der Gemeinde.

9 B. Miller-McLemore, Christian Theology in Practice. Discovering a Discipline, Grand Rapids: W.B. Eerdmans Publishing Company, 2012.

10 B. McClure, ‘Pastoral Care’, in: B. Miller-McLemore (ed.), The Wiley-Blackwell Companion to Practical Theology, Chichester: Blackwell Publishing, 2012, 269-278.

11 Hoewel M. Klessmann, Seelsorge. Ein Lehrbuch, Neukirchen-Vluyn: Neukirchener Verlagsgesellschaft, 20092 niet spreekt van opeenvolgende fasen, maar van blijvende dimensies, erkent ook hij de invloed van de postmoderne context op de pluralisering van pastoraatconcepten.

12 J. Patton, Pastoral Care in Context. An Introduction to Pastoral Care, Louisville: Westminster John Knox Press, 1993; C. Doehring, The Practice of Pastoral Care. A Postmodern Approach, Louisville: Westminster John Knox Press, 2015; Heitink, Pastorale zorg; R. Ganzevoort & J. Visser, Zorg voor het verhaal. Achtergrond, methode en inhoud van pastorale begeleiding, Zoetermeer: Meinema, 2007; J. Ziemer, Seelsorgelehre, Göttingen: Vandenhoeck & Ruprecht, 2000; W. Engemann (Hg.), Handbuch der Seelsorge. Grundlagen und Profile, Leipzig, Evangelische Verlaganstalt, 2007.

13 Ganzevoort & Visser, Zorg bespreekt de kerkelijke context in drie alinea’s als pastoraal element (p. 31 v.). Heitink, Pastorale zorg bespreekt het gemeentepastoraat pas in hoofdstuk 10 in deel 2 over de differentiatie van de context in het individuele, sociale en publieke domein. Daarbij staat het huisbezoek centraal. Een uitzondering vormt H.C. van der Meulen (red.), Liefdevol oog en open oor. Handboek pastoraat in de christelijke gemeente, Zoetermeer: Boekencentrum, 1999, dat pastoraat nadrukkelijk beschouwt als gemeentepastoraat.

14 Chr. Morgenthaler, ‘Seelsorge als Kompetenz der Gemeinde’, 202. Vgl. dez., Seelsorge, Gütersloh: Gütersloher Verlaghaus, 2009, 326-328.

15 G. Heitink, Een kerk met karakter. Tijd voor heroriëntatie, Kampen: Kok, 2007, 37; H. Berkhof, Christelijk geloof, Kampen: Kok, 20028, 338-340.

16 J. Ziemer, ‘Seelsorge und Beratung in der Perspektive der Gemeindeseelsorge‘, Wege zum Menschen 70 (2018), 5-20. 8.

17 Heitink, Pastorale zorg, 18; dez., Kerk met karakter, 173-175; Ganzevoort & Visser, Zorg, 26.

18 B. McClure, Moving Beyond individualism in Pastoral Care and Counseling. Reflections on Theory, Theology and Practice, Eugene: Wipf and Stock Publishers, 2010.

19 W. Drechsel, Gemeindeseelsorge, Leipzig: Evangelische Verlagsanstalt, 2015.

20 A.w., 76-125.

21 A.w., 112-123. Vgl. de vierdeling bij Wolfgang Müller, geciteerd in Engemann, Handbuch der Seelsorge , 488. De ‘kleine casualia’ noemt Müller ‘Besuche mit ehrendem Charakter‘.

22 Heitink, Pastorale zorg, 173-180; Morgenthaler, Seelsorge, 327v.

23 Heitink, Pastorale zorg, 173.

24 A.w., 180.

25 Heitink, Kerk met karakter, 175; Ganzevoort & Visser, Zorg, 158.

26 Ganzevoort & Visser, Zorg, 157.

27 A.w., 158. De onderlinge zorg typeren zij als gemeenschap (a.w., 26), in de matrix dimensie 2. Ziemer, ‘Seelsorge und Beratung’, 8-10 noemt zes kenmerken van dit ‘pastorale klimaat’: waarnemen, aanspreken, samenleving-gericht, gastvrijheid, aansluitende taal en ga-structuren.

28 Morgenthaler, Seelsorge, 328: men helpt elkaar, er ontstaat collegialiteit en leren inspireert en innoveert.

29 Zie b.v. S. Kast-Streib & I. Knöll-Herde (Red.), NetzWerkBuch Seelsorge, Baden: Evangelische Landeskirche, 2014, 14-15. https://www.ekiba.de/html/content/netzwerkbuch_seelsorge.html [bezocht 11-03-2019].

30 https://www.stephenministries.org/default.cfm [bezocht 11-03-2019]. Voor een overzicht, zie het proefschrift van R.E. Hughes, Shepherding the Flock: C.A.R.E. – A Model for Pastoral Ministry, Roswell, 2015, 57-59.

31 Heitink, Pastorale zorg, 187-189.

32 PKN, Verbinding en aandacht, 24-36. Vgl. Morgenthaler, Seelsorge, 326v.

33 Over de invloed van de maatschappelijke veranderingen op de inzet van pastorale vrijwilligers en de aanpassingen die dit vereist in werving en organisatie, zie: Rückle, Seelsorge der Gemeinde, 102-150 34 PKN, Kerkorde, Ordinantie 8, artikel 4.3.

35 R.J. de Vries, ‘Models of mutual pastoral care in the footsteps of Martin Luther’, NTT Journal for Theology and the Study of Religion , 48-51.

36 B. Donahue, Gemeente in kringen, Hoornaar: Gideon, 2000.

37 H. van Haaften, 1 op 10 pastoraat. Een missionair-pastorale aanpak in de christelijke gemeente, Zoetermeer: Boekencentrum , 2007 38 Van Haaften, 1 op 10 pastoraat, 50-52. Heitink, Kerk met karakter, 172 v. Vgl. A. Romkes & N. van der Voet, Priesterlijk pastoraat. Een verrijking van de pastorale theologie, Utrecht: Boekencentrum, 2017, 177.

39 A.w., 44.

40 Romkes & Van der Voet, Priesterlijk pastoraat, 180.

41 A. Noordegraaf, ‘Omzien naar elkaar. De pastorale gemeente’, in: Van der Meulen, Liefdevol oog, 36-56. 51v.

42 Romkes & Van der Voet, Priesterlijk pastoraat, 181v.; vgl. Noordegraaf, ‘Omzien’, 51.

43 Ganzevoort & Visser, Zorg, 26. Noordegraaf, ‘Omzien’, 50v. noemt het kringwerk als voorbeeld van impliciet pastoraat. Voor het onderscheid tussen expliciet en impliciet pastoraat, zie: Kast-Streib & Knöll-Herde, NetzWerkBuch Seelsorge , 12.

44 R. Brouwer, Geloven in gemeenschap. Het verhaal van een protestantse geloofsgemeenschap, Kampen: Kok, 2009.

45 De Vries, ‘Models’, 43-48.

46 W. van ’t Spijker, The Ecclesial Offices in the Thought of Martin Bucer, Leiden etc.: E.J. Brill, 1996, 474.

47 Ganzevoort & Visser, Zorg, 88v.

48 R.J. de Vries, ‘Aandachtige betrokkenheid. Over de betekenis van onderling pastoraat’, Kerk en Theologie 69/1 (2018), 75. Vgl. Rückle, Seelsorge der Gemeinde , 202.

49 Ganzevoort & Visser, Zorg, 24 en 157. Vgl. M. Herbst, Beziehungsweise. Grundlagen und Praxisfelder evangelischer Seelsorge, Neukirchen-Vluyn: Neukirchener Verlagsgesellschaft, 20132, 226, die het belang erkent dat mensen oog en oor hebben voor elkaar, maar vervolgens direct overgaat naar het belang van scholing en toerusting en de formele bezoekdiensten door vrijwilligers.

50 De Vries, ‘Aandachtige betrokkenheid’, 59-76. In het artikel is dit portret is niet opgenomen.

51 Voor de genoemde aspecten, zie: a.w., 64-73.

52 J. Calvijn, Institutie IV,12,1, vertaald door C.A. de Niet, deel 2, Houten: Den Hertog, 2009, 418.

53 I. de Rouwe, Delen om te kunnen geven, Masterthesis PThU: Groningen, 2017.

54 A.w., 24v.

55 A.w., 12. De Rouwe verwijst naar KASKI rapport nr. 540.

56 De Rouwe, 23. Vgl. H. Eschbach, Handboek Gemeentegroeigroepen, kleine groepen, grote kansen, Amerongen: Evangelisch Werkverband, 20073, 14.

57 De Rouwe, Delen, 47-49.

58 A.w., 31v., 48.

59 A.w., 49-51.

60 Klessmann, Seelsorge, 105-107; D. Nauer, Seelsorge. Sorge um die Seele, Stuttgart: Kohlhammer, 2010, 202-223

61 B. Miller-McLemore, Christian Theology in Practice, Grand Rapids: W.B. Eerdmans, 2012, 25-45. Oorspronkelijk als artikel gepubliceerd in 1993.

62 McCLure, ‘Pastoral Care’, 276.

63 Klessmann, Seelsorge, 107-109; Kast-Streib & Knöll-Herde, NetzWerkBuch Seelsorge , 9 en 27v.

64 R. Rouse, Beyond Church Walls. Cultivating a Culture of Care, Minneapolis: Fortress Press, 2016 65 A.w., 24.

66 A.w., 27, met een citaat van Joel C. Hunter, Church Distributed: How the Church Can Thrive in the Coming Era of Connection (Longwood, FL: Distributed Church Press, 2007), 147v.

67 Rouse, Beyond Church Walls, hoofdstuk 5.

68 Morgenthaler, Seelsorge, 326v. noemt kort en puntsgewijs enkele voorbeelden van open netwerken.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken