Menu

Basis

De Tien Woorden

Hebreeuwse tekst die wordt uitvergroot met een loep

Alternatief bij 6e zondag van Pasen (Exodus 20:1-21)

De Tien Geboden, of Tien Woorden, zijn gesproken door God op de berg Horeb. Volgens de Mechilta de-rabbi Ishmael[1], één van de oudste werken van de midrasj, heeft Israël de Tora, de wet van Mozes, ontvangen in de woestijn en niet in het Beloofde Land, omdat er anders onenigheid zou ontstaan onder de stammen. Dan zou de ene stam zeggen: De Tora is gegeven in mijn gebied, en een andere: Nee, dat was in mijn gebied. Daarom is de Tora in de woestijn gegeven, in het openbaar, in gebied dat van niemand is (Mechilta Bachodesh, hoofdstuk 5, 92-98).

De Tien Geboden regelen de omgang tussen God en de mens en tussen de mens en zijn medemens. Maar het zijn geen regels of afspraken die God en de mens met elkaar zijn overeengekomen. De Tien Geboden zijn door God gegeven. Het zijn ‘woorden’ (Hebr.: debharim) door God gesproken (Exodus 20:1). Ze gaan geheel en al van God uit.

De eerste twee geboden

Om het volk zover te krijgen dat het zal doen wat Hij zegt, legt God een relatie tussen zichzelf en zijn volk, en verwijst Hij tegelijk naar wat Hij voor goeds aan zijn volk heeft gedaan door het te redden uit het land Egypte (20:2). God zou volgens de Mechilta hebben gewacht met het spreken van de Tien Geboden tot na de uittocht uit het land Egypte. Hij lijkt daarin op een koning die wil regeren over het volk. Die krijgt het volk pas zover om zijn regering te aanvaarden als het heeft gezien wat voor goeds hij heeft gedaan.

God presenteert zichzelf in de eerste twee geboden met het woord ‘Ik’ (Hebr.: ’anokhi): ‘Ik [ben] de Heer, jouw God’ (Hebr: ’anokhi ’adonai ’èlohèkha). Hij herhaalt deze woorden in 20:5. De sterke nadruk van God op zichzelf met het woord ‘Ik’ is niet het geval bij de andere acht geboden. In de Mechilta wordt verwezen naar de reden: het is vanwege de wens van het volk dat niet God, maar Mozes zal spreken: ‘Spreek jij met ons en we zullen horen’ (20:19). Na de eerste twee geboden zou het volk de volgende acht geboden niet direct van God gehoord hebben, maar indirect, van Mozes.

Een naijverig God

De tweede keer dat God zegt ‘Ik, de Heer, ben jouw God’, voegt Hij daaraan toe: ‘een naijverig God’ (Hebr.: ’eel qanna’). Naijver of jaloezie is een negatieve eigenschap. In de brief aan de Galaten staat naijver in het rijtje van slechte werken, naast twist en woede-uitbarstingen. Wie zich daaraan overgeeft, schrijft Paulus, ‘zal het Koninkrijk Gods niet beërven’ (Galaten 5:19-21). En ‘overal waar naijver en twistgierigheid is, daar heersen onrust en allerlei laakbare praktijken’ (Jakobus 3:16). Naijver en twist behoren tot de werken van het duister waarvan we ons dienen te ontdoen (Romeinen 13:13). Het Hebreeuwse woord qanna’ (Gr.: zèlos) komt echter van het woord ‘ijver’ en kan ook positief zijn. Je kunt een ijveraar zijn in goede werken, waarbij de ijver voortkomt uit hartstochtelijke toewijding of liefde. Als er sprake is van overspel, doelt quanna’ op de schending van de hartstochtelijke toewijding die de verhouding tussen twee geliefden kenmerkt. Als God zichzelf ’eel quanna’ noemt, dan betekent dit dat de verhouding van Hem met zijn volk er een is van hartstochtelijke toewijding, waarbij Hij de liefde voor een andere god als overspel beschouwt. Zie voor de relatie tussen overspel en naijver bij mensen Numeri 5:14.

Een verterend vuur

De naijver van God is van toepassing op het tweede gebod, waar sprake is van andere goden en het maken en dienen van beelden als een afgod. Dat zal kort daarna gebeuren als het volk het gouden kalf laat maken dat als een afgod werd gediend. God zegt wat Hij zal doen: ‘Mijn toorn zal tegen hen losbranden en hen verteren’ (Exodus 32:10). Dat is wat een naijverig God zal doen, zoals Hij zelf aankondigde (Deuteronomium 4:24; 6:15). Met hetzelfde vuur waarmee Hij zijn volk liefheeft, wil Hij het verteren als het andere goden dient voor zijn aangezicht. De ijver van Gods liefde, waarmee Hij zich beijvert om zijn volk, zijn geliefden, in het leven te behouden, wordt dan tot een ijver van vuur waarmee Hij zijn volk, zijn tegenstanders, wil verteren. De Hebreeënbrief herinnert mensen die moedwillig zondigen en de wet van Mozes terzijde stellen eraan dat hun een dergelijk lot zal treffen en dat zij dit vreselijke oordeel kunnen verwachten: een ‘ijver van vuur dat de tegenstanders gaat verteren’ (Hebreeën 10:27).

Het vuur van Gods naijver werkt twee kanten op. Als Hij ontsteekt in woede, bezoekt de naijverige God het ‘onrecht’ (Hebr.: ‘awon) ‘aan derden en vierden’ van hen die Hem haten. Maar ‘vriendschap’ (Hebr.: chèsèd, ook wel vertaald met ‘goedertierenheid’) bewijst Hij ‘aan duizenden’ van hen die Hem liefhebben (Exodus 20:5-6). God reageert dus minstens vijfhonderd keer (2000 gedeeld door 4) sterker met vriendschap naar wie Hem liefhebben dan met woede naar wie Hem haten.

De overige geboden

Voor een goede uitleg van de overige geboden zij verwezen naar De Tien Geboden van de Franse rabbijn en filosoof Marc-Alain Ouaknin. Over het vijfde gebod, ‘Eer uw vader en uw moeder’ (Exodus 20:12), schrijft hij dat dit gebod lastig is bij ouders die dat niet waard zijn. Het Hebreeuwse kabeed, vertaald met ‘eer’, betekent letterlijk: ‘geef gewicht’. ‘Een onwaardige vader respecteren betekent “gewicht” geven aan de vader die hij niet is geweest of niet heeft kunnen zijn. Dat maakt het mogelijk een vader te hebben die men kan loslaten.’[2]

Deze exegese is opgesteld door Henk Schoon.

Voetnoten

[1] Volgens Maimonides geschreven door een tijdgenoot van Rabbi Akiva, vermoedelijk Ishmael ben Elisha (ca. 90-135 n.Chr.).
[2] M.A. Ouaknin, De Tien Geboden, uit het Frans vertaald, Amsterdam 2001, 114-115.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken