Menu

Basis

De ure komt en is nu

Hebreeuwse tekst die wordt uitvergroot met een loep

5e zondag van de Veertigdagentijd (Ezechiël 37:1-14, Romeinen 8:8-11 en Johannes 11:1-44)

In Johannes 5:24-29 lezen wij: ‘Wie mijn woord hoort en Hem gelooft die Mij gezonden heeft, heeft eeuwig leven en komt niet in het oordeel, want hij is overgegaan uit de dood in het leven. (…) De ure komt en is nu, dat de doden naar de stem van de Zoon van God zullen horen, en die haar horen zullen leven. (…) Verwondert u hierover niet, want de ure komt, dat allen, die in de graven zijn, naar zijn stem zullen horen, en zij zullen uitgaan, wie het goede gedaan hebben, tot de opstanding ten leven, wie het kwade bedreven hebben tot de opstanding ten oordeel’ (NBG ’51).

Het komt mij voor dat Johannes 11 een illustratie is bij deze tekst. Het lijkt aanvankelijk wat vreemd dat Lazarus, morsdood en begraven, nog iets kan horen, maar volgens Johannes blijkt het uur te zijn gekomen waarover hij in hoofdstuk 5 spreekt. Dát punt wil hij hier maken. Lazarus hoort in zijn graf de grote stem van Jezus en hij staat op ten leven. Hij behoort tot degenen die het woord van Jezus horen en Hem (God) geloven die Hem (Jezus) gezonden heeft, en hij heeft dus eeuwig leven. Eeuwig leven is het leven dat God geeft. ‘Dit nu is het eeuwige leven, dat zij U kennen, de enige waarachtige God, en Jezus Christus, die Gij gezonden hebt’ (Johannes 17:3). Aan dat leven heeft Lazarus deel gekregen.

Jesaja

De kern van Johannes 11 lijkt mij de belijdenis van Martha te zijn: ‘Ik geloof dat Jij de Messias bent, de Zoon van God, die komende is naar de wereld’ (11:27). Wat de Messias doet, lezen we bij Jesaja (29:18-19; 35:4-6): doven zullen horen, blinden zullen zien, armen zullen juichen. Bij Johannes is het horen, het openen van de oren voor het woord van Jezus, overal aan de orde. In Johannes 9 heeft Jezus een blinde zijn gezicht gegeven; en ook Lazarus, uit Betanië, het armenhuis, staat voor de arme. In Jesaja 8:23-9:6 – de Kerstnachtlezing – ziet het volk dat in duisternis wandelt een groot licht. In het evangelie is een van de Ik-ben woorden: ‘Ik ben het licht der wereld’ (Johannes 8:12). In de proloog: ‘Het waarachtige licht, dat ieder mens verlicht, was komende in de wereld’ (Johannes 1:9). Het woord ‘komende’ (Gr.: erchomenos) vinden we ook in de belijdenis van Martha (11:27). Dit woord wordt ook in 6:14 gevonden, maar verandert na Johannes 11 in ‘gekomen is’ (12:46; 16:28; 18:37).

Verheerlijking

Een belangrijk thema is de verheerlijking. De ziekte van Lazarus is ter wille van de heerlijkheid van God en de verheerlijking van de Zoon (11:4.40). Het gaat in dit hoofdstuk in feite niet om Lazarus, maar om het geloof in God en in Jezus, zijn Zoon. De thematiek van Johannes 11 is niet het wonderbaarlijke wonder van een lijk dat weer levend wordt, maar wie God is en dat Jezus, de Zoon, de Messias is. Johannes creëert dit verhaal om dát duidelijk te maken, en we zagen hoezeer messiaanse Jesajateksten daarbij een rol spelen. In 12:39 verwijst Johannes expliciet naar Jesaja; maar ook waar dit niet expliciet gebeurt, is dat, net als bij de synoptici, impliciet aan de orde. Voor de eerste adressanten van dit evangelie was het kennelijk verhelderend om deze boodschap te illustreren met een verhaal als dit of dat van de blindgeborene – en eigenlijk geldt dat voor al Johannes’ tekenverhalen. Voor ons is dat niet meer het geval, te zeer gestempeld en gevormd als wij zijn door de moderniteit en misvormd, om niet te zeggen misleid, door de vraag of dit al dan niet echt gebeurd is. Johannes zou verbijsterd zijn geweest en in lachen uitgebarsten als hij dat geweten had. ‘Kennen jullie de Schriften dan niet? Kunnen jullie niet lezen?’ zou hij hebben gezegd.

Opstanding

Een ander belangrijk thema is opstanding. Martha verwoordt het farizese geloof in een opstanding op de uiterste dag, maar Jezus zegt: ‘Ik ben de opstanding en het leven’ (11:24-25). Johannes verwerpt die speculatieve gedachten over een opstanding en een oordeel op de uiterste dag. Hij verplaatst deze in het hier en nu, in de heden geleefde existentie. Nú sta je op, nú leef je en dat doe je door op Jezus te vertrouwen (Gr.: pisteuoo – 11:25). Wie dat doet, ontvangt het leven dat de Eeuwige geeft, hier en nu. Johannes drukt dat wat cryptisch uit met de woorden: ‘die sterft niet tot de eeuw’. Ook hier gaat het niet om doodgaan, maar om dood zijn en levend worden. Het gaat om precies datgene wat aan de orde is in Ezechiël 37. Kun je doder zijn dan het volk Israël bij Ezechiël? Kun je doder zijn dan Lazarus? Kunnen deze beenderen herleven? Ezechiël houdt zich wat op de vlakte: ‘Gij weet het’ (37:3). Hij wil zich er niet aan branden. Of wil hij zeggen dat het in de macht en de hand van God ligt? Dat bij Hem alle dingen mogelijk zijn? Maar daar moet je dan wel in geloven! ‘Geloof je dat?’ vraagt Jezus aan Martha. ‘Profeteer!’ zegt God tegen Ezechiël. Het gaat niet vanzelf. Je moet vertrouwen hebben (geloven) in de Geest. Je moet je engageren, en daarvoor is dit geloof, dit vertrouwen een voorwaarde. Als je het niet ziet zitten, blijf je zo dood als een pier, stinkend achter een steen.

‘Profeteer!’ Dat zegt God drie keer, het bijbelse scheepsrecht, tegen Ezechiël. Dat is ook precies wat Jezus doet en wel met grote stem: ‘Hierheen Lazarus, naar buiten!’ (11:43). En Lazarus kómt naar buiten. Hij is opgewekt uit de doden, zijn sterfelijke lichaam is levend gemaakt ‘door Zijn Geest’. Aldus Paulus in Romeinen 8:11.

Deze exegese is opgesteld door Jaap Goorhuis.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken