Menu

Premium

De verheerlijking op de berg

Hebreeuwse tekst die wordt uitvergroot met een loep

Bij Marcus 9,2-10

Het evangelie van de gedaanteverandering van de Heer (‘transfiguratie’) komt in het Marcusevangelie na een belangrijk scharnierpunt in het geheel: de belijdenis van Petrus van Jezus als Messias (Christus – Marcus 8,29). Jezus heeft daarop gereageerd met een aankondiging van zijn lijden en onderricht over de samenhang tussen navolging en lijden: het kruis opnemen en Hem volgen.

Zes dagen hierna gaat Jezus met de kern van zijn inner circle van volgelingen een hoge berg op om daar met hen alleen te zijn. Hoge bergen en eenzaamheid kunnen de voorbode van een bijzondere gebeurtenis zijn, en dat is hier ook het geval. Lezers konden dat aanvoelen op grond van de traditie van Israël, maar ook Grieks-Romeinse tradities of wellicht zelfs hun eigen ervaring. Het Marcusevangelie is een product van een cultureel hybride auteur: hij beweegt zich in taal en denken in twee culturen en zoekt de verbindingen. Dat blijkt ook uit het verhaal van de transfiguratie, of beter: de verheerlijking op de berg – het gaat meer om Jezus’ stralende uiterlijk dan om zijn gedaanteverandering. Marcus schrijft in de algemene wereldtaal Grieks, maar zijn referentiekader is specifieker: een groepje mensen in de buurt van Caesarea Filippi, waar Petrus zijn belijdenis uitgesproken heeft. Deze mensen heb- ben Joodse namen, en wat er vervolgens gebeurt kan alleen te- gen de achtergrond van de Schriften van Israël goed geplaatst worden. Er komt zelfs één Hebreeuws woord in voor: Rabbi (Marcus 9,5). Voorzover het noemen van de ‘pagane’ stad Caesarea Filippi meer dan alleen een historische betekenis heeft, staan Petrus’ belijdenis en het vervolg zelfs in een politieke spanning: tussen de Gezalfde van Israël en de politieke en culturele machten die het feitelijk voor het zeggen hadden.

Stapsgewijs leren zien

Op de berg verwijst de verheerlijking van Jezus naar zijn associatie met de sfeer van God die eveneens met stralend wit, of stralend licht in verband gebracht wordt. Jezus lijkt wel wat op de jongeman die bij het lege graf zit en ook in het wit gekleed is (Marcus 16,5). In beide gevallen is de suggestie dezelfde: het is iemand die met de sfeer van God te maken heeft. Dat dat zo is blijkt ook uit de twee gesprekspartners van Jezus, Elia en Mo- zes, die ten minste twee functies vervullen: ze vertegenwoordigen wet en profeten, en van beiden geldt in de joodse apocalyptiek dat ze een bijzondere rol in hemelse sferen hebben, omdat Elia ten hemel opgenomen is en van Mozes zijn laatste rustplaats niet bekend is. Bovendien kon Jezus als een nieuwe Mozes worden gezien, gezien zijn interpretatie van de wet, en als een nieuwe Elia, bijvoorbeeld gezien zijn wonderbare spijziging (Marcus 8), herinnerend aan de weduwe van Sarepta. Petrus’ reactie is passend: dit is zo bijzonder, dit moet je wel willen vasthouden. Hij weet met de andere leerlingen ook niet goed wat hij anders zou moeten doen: ‘Want hij wist niet wat hij moest zeggen; zo vol ontzag waren ze’ (Marcus 9,6). Daarmee heeft Petrus gelijk, maar niet helemaal: wat hij ziet is de waarheid, maar niet de hele waarheid. Daarmee belichaamt hij als modelleerling – met wie de lezer uitgenodigd wordt zich te identificeren – het verhaal dat aan zijn eigen belijdenis voorafgaat: de stapsgewijze genezing van een blinde (8,22-26). Hij leert beetje bij beetje zien, net als Petrus en de lezers van het evangelie.

Hemels commentaar

Terwijl de inhoud van het gesprek tussen Mozes en Elia verder geen rol speelt in het verhaal, is dat wel het geval met een ‘hemels commentaar’ dat de woorden herhaalt die al klonken bij Jezus’ doop in de Jordaan, zij het met een kleine variatie. Daar was het: ‘Jij bent mijn geliefde Zoon, in wie Ik vreugde vind’ (Marcus 1,11), hier is het: ‘Dit is mijn geliefde Zoon; luister naar Hem’ (Marcus 9,7). De identificatie is dezelfde, namelijk dat Jezus Gods geliefde Zoon is, wat goed past bij wat de leerlingen en de lezer net gezien hebben: een verheerlijkte Jezus. Als je de hemelse stem letterlijk neemt, dan is de instructie van Jezus aan het einde van centraal belang: ‘Hij [bezwoer] hun niemand te vertellen wat ze gezien hadden, voordat de Mensenzoon uit de doden zou zijn opgestaan’ (Marcus 9,9). Net als in Marcus 8,29-31 wordt hier inzicht in wie Jezus werkelijk is (daar: de Messias/Christus) gekoppeld aan zijn dood en verrijzenis. Alleen op die manier is het ‘plaatje’ van Jezus compleet. Het past goed bij de in 9,9 beschreven beweging: ze dalen de berg weer af. Geografisch samengevat: de ervaring van op de berg (heerlijkheid) hoort bij de ervaring aan de voet van de berg (kruisiging).

Paradox van lijden en verheerlijking

Marcus 9,2-10 is daarmee een sterk christologische tekst, die inzicht geeft in wie Jezus volgens Marcus is. De centrale paradox van het Marcusevangelie is: een Messias, een Zoon van God, moet lijden, zelfs sterven om werkelijk Gods representant op aarde te kunnen zijn. Homiletisch ligt het voor de hand om mee te gaan in de didactische beweging van het evangelie en – bijvoorbeeld via de figuur van Petrus – de vraag te stellen hoe je Jezus ziet, welk beeld van Jezus Hem recht doet en hoe het nog zou kunnen worden aangevuld.
Het is ook goed mogelijk om de lijn van Marcus’ christologie en soteriologie als uitgangspunt te nemen: in Marcus is Jezus degene in wie God aanwezig is en zichzelf schenkt, als levensmacht. Bij ziekte brengt dit leven, bij onrecht recht, bij tekort overvloed, en in de dood, de situatie die Jezus zelf door- maakt, leven. Gaandeweg ontmaskert Jezus’ optreden zo ook de machten die mensen in hun greep houden, die hen ziek maken, klein houden en dood maken. De openbaring van de God van het leven betekent ook de ontmaskering van de goden van de dood.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken