Menu

Premium

De verrijzenis: een voortgaande geschiedenis

Bij Jesaja 43,1-12 en Johannes 21,1-14

Dag van de verrijzenis

De eerste dag van de verrijzenis, ‘de eerste dag der week’ (Johannes 20,1), zet zich voort. Sinds die tijd ontwikkelt de geschiedenis zich – met horten en stoten – als een voort-durende verrijzenis. Tijdsaanduidingen daarbij zijn achtereenvolgens: ‘De vroege morgen, terwijl het nog donker was’ (Johannes 20,1), de ‘avond van die eerste dag van de week’ (Johannes 20,19), ‘na acht dagen’ (Johannes 20,26) als ook ‘Hierna’ (Johannes 21,1). En wat hierna kwam, blijkt het begin te zijn.

De leerlingen immers gaan terug naar het begin van hun leven (vissen). ‘Ik ga vissen,’ zegt Simon Petrus. Terug naar het vertrouwde, bekende. In ieder geval dat is nog bekend terrein. Een mens heeft behoefte aan houvast. Alsof er niets gebeurd is. Maar de verkondiging over dit alles gaat ook terug, ‘loopt’ met de leerlingen mee. Het begin van het evangelie, ‘ten derde dage’ te Kana (Johannes. 2,1) alsook ‘ten derde male’ (de dag der verrijzenis, Johannes 21,14), komt weer in het vizier. Als een voortgaande geschiedenis.

Door water en vuur

In bloemrijke taal schildert de profeet Jesaja allereerst de aanklacht: ‘Jullie hebben het wel gezien, maar jullie hielden het niet in gedachtenis, jullie blinde zieners en dove hoorders’ (Jesaja 42,18-43,8). Maar er is een ommekeer gekomen. Door de ‘knecht des Heren’. De geest van de Eeuwige rust op hem (Jesaja 42,1). Dat alleen al is de ommekeer in Gods oordeel. Want nu zegt Hij: ‘Vrees niet, want Ik heb je verlost’ (Jesaja 43,1). Het is als een opstanding uit de doden. Verlossing is opstanding, verrijzenis, uittocht uit Egypte. De schepper en de maker van Jakob en Israël – de oude en de nieuwe mens – heeft ook zijn argumenten, zijn daden. ‘Ik heb u bij uw naam geroepen.’ Zo doet Hij die zichzelf met zijn naam bekendgemaakt heeft (Jesaja 42,8). Hij noemt zijn schepselen bij name. Dat wil zeggen: tot hun bestemming. Dat is scheppingswerk, gelijk Adam doet in de hof van Eden.

Een volgend bewijsstuk ligt klaar: ‘Wanneer ge door het water trekt’ – en iedereen denkt natuurlijk direct aan de doortocht door de Schelfzee (Mozes) – ‘en gaat gij door rivieren’ – door de Jordaan (Jozua) – ‘Ik ben met u’! Zelfs het ‘vuur’ – van de vurige oven van de drie jongelingen? – ‘zal u niet verteren’ (Jesaja 43,2). Ze zijn met heiligheid omgeven, ze kunnen leven in de nabijheid van de niet verterende braamstruik, de Sinaï waarvan de top in vuur en vlam staat, en gloeiende bevrijdende woorden afdalen. Het zijn de grote opstandings- en bevrijdingsverhalen die ook in de liturgie van de Paasnacht weerklinken. Want de belofte wordt herhaald en gestand gedaan: ‘Doe het volk uitgaan!’ (Jesaja 43,8). Het lijkt alsof tegen Farao gezegd. Maar dat is ook zo. Tegen de farao’s van alle tijden, tegen de machten van heden.

Opstanding: einde en nieuw begin

Het is bekend: Johannes 21 draagt een ander karakter dan het voorgaande hoofdstuk en maakt, in de woorden van M. van der Zeyde, ‘ook de indruk van een andere (en latere) hand te zijn’. Er was al een slotopmerking (Johannes 20,30-31), waarmee het evangelie gerust had kunnen eindigen. Toch volgt een – niet te missen? – nabrander. Zo geschiedde ook bij het evangelie van Marcus (Marcus 16,9-20). Wat is er niet te missen aan? Wat vond een latere traditie dat – noodzakelijk – moest worden toegevoegd? Hoeveel extra verhalen hebben we nodig om te geloven?

Wat opvalt, is dat het verhaal van de verschijning van de Heer aan het meer van Tiberias het woord ‘openbaren’ gebruikt: ‘Hierna openbaarde Jezus zich (…) en Hij openbaarde zich aldus’ (Johanness 21,1). De hele ‘eerste dag van de week’ en de tijden die daarop volgen, is dat woord niet gevallen (Johannes 20,1-31). De verrijzenis, de opstanding uit de doden, is blijkbaar nog geen openbaring. Dat komt nu. Maar ook de auteur(s) van deze toevoeging aan het evangelie weten wat ze doen, en hoe ze moeten schrijven. Ook zij kennen het begin. Dat ‘Hij aan Israël geopenbaard zou worden’ (Johannes 1,31) en dat ‘Hij zijn heerlijkheid heeft geopenbaard als beginsel van zijn tekenen’ (Johannes 2,11). En om de band met het begin nog sterker aan te halen, verschijnt hier opeens weer de apostel Natanaël (Johannes 1,45-50 en Johannes 21,2). Er staat nog specifiek bij ‘van Kana in Galilea’, hoewel Natanaël in hoofdstuk 2 niet genoemd wordt.

Natanaël vormt de verbindingsschakel tussen Israël – ‘waarlijk een Israëliet in wie geen bedrog is’ (Johannes 1,48) – en de opstanding, het Paasfeest op de derde dag (Johannes 2,1 – Kana): ‘en het Pascha der joden was nabij’ (Johannes 2,13). Luidt zijn naam niet: ‘van God gegeven’? En luidde zijn allereerste vraag niet: ‘Vanwaar kent Gij mij?’ (Johannes 1,49). Nu dan, de openbaring van de verrijzenis – die van Godswege geschonken wordt – zal er opnieuw in bestaan dat hij gekend wordt. De leerlingen herkennen Jezus niet (Johannes 21,4), ook al was het vroeg in de morgen (Johannes 20,1), de aanduiding van de opstandingstijd, het aanbreken van de nieuwe dag. In ieder geval de aanduiding van de mogelijke herkenning van de opstanding. Want deze heeft zelf in de nacht plaatsgevonden, in het diepste donker. Maar uiteraard herkent Jezus hen wel.

Brood en vis

Wat de vissen betreft, dat het een welomschreven aantal is en geen ongetelde menigte, dat ze aan de rechterkant van de boot gevangen worden, hoe het getal 153 wordt geanalyseerd: zie voor dit alles de blijvend ingenieuze en spirituele uitleg van Augustinus in een aantal preken in de week van Pasen en op Pinksteren.

Luisteren naar Sint Augustinus. Preken voor het liturgisch jaar. Bonheiden 1985, 152-156; Aurelius Augustinus, Als lopend vuur. Preken voor het liturgisch jaar (2). Amsterdam 2001, sermo 248, 249 en 252A.

Maar dan nog de maaltijd, de maaltijd van de verrezen Heer. Hij kwam, Hij nam het brood en verdeelde het onder hen (Johannes 21,13). Evenzo – nee, nu niet de beker maar – de vis. Codetaal (Ichthus) voor de eerste gemeenten, vervolgd als zij werden? In ieder geval wordt duidelijk dat de verrezen Heer blijvend het zogenaamde ‘avondmaal van de gedachtenis’ voortzet. De Maaltijd van de Heer is minstens en misschien wel vooral een verrijzenismaaltijd, een bevrijdingsmaaltijd. Uit de doden. En dan ook vooraf aan de dood.

Wellicht ook interessant

Bijbelwetenschappen
Bijbelwetenschappen
Basis

De Levende belichaamt onze verwondingen

Wie niet in de gelegenheid was om op de avond van de eerste dag van de week, nu acht dagen geleden, in de vesper het evangelie van die avond te horen (Johannes 20:19-23), zal het op de achtste dag, vandaag, nog wel willen betrekken bij de lezing van het evangelie. We weten niet of het hetzelfde moment was als een week eerder, dat Jezus in het midden van zijn leerlingen, inclusief Tomas, verscheen. Wel waren de deuren opnieuw gesloten. Misschien niet meer uit vrees voor de joden, maar omdat het hart van een van hen, Tomas, nog geopend moest worden.

Bijbelwetenschappen
Bijbelwetenschappen
Basis

‘Opdat ook jullie doen wat Ik jullie heb gedaan’

Volgens de inmiddels overleden opperrabbijn Jonathan Sacks zijn voor een gemeenschap deze drie zaken het belangrijkst: ouders, leraren en gedenken. Ouders en leraren moeten kinderen vertellen over het verleden, om wat toen fout ging in de toekomst te voorkomen en het goede te doen. De onderwerpen in de lezingen van vandaag bevestigen dat belang. Het vertrek uit de slavendienst in Egypte en de voetwassing door Jezus worden nog steeds verteld en herdacht.

Bijbelwetenschappen
Bijbelwetenschappen
Basis

Passage van de Heer

De instelling van het Pascha volgens Exodus 12 vormt de introductie op het grote verhaal van de uittocht. Deze instelling wordt gesitueerd tussen de aankondiging (11,1) en het ten uitvoer brengen van de tiende plaag (12:29). Nog voordat God de bevrijding van zijn volk uit Egypte van start laat gaan, vindt er een ‘religieuze anticipatie’ op dit heilsgebeuren plaats. Men kan er ten minste twee tijdsdimensies in onderkennen: een van onvoltooid verleden tijd én een van toekomende tijd. Zo wordt de viering van het Pascha een ‘heilshistorisch knooppunt’ in de tijd.

Nieuwe boeken