Menu

None

De vertelling en de preek

Ook nu de discussie uit de jaren ‘80 over de narratieve theologie en de narratieve prediking wat is verstomd, zijn de pleidooien voor de noodzaak van vertellen in de verkondiging niet weerlegd. De vaak wat euforisch opgestelde thesen in de eerste essays(1) en verzamelbundels(2) hebben plaatsgemaakt voor wat meer afgewogen hoofdstukken in homiletische handboeken, waarin het vertellen als een belangrijke methode naast anderen wordt gezien (3). Een dergelijke ontwikkeling is niet te betreuren. Ze is zelfs toe te juichen. Niemand is er mee gediend als een methode wordt belast met overspannen verwachtingen en de latere teleurstelling al bij voorbaat wordt ingeprogrammeerd.
Met het opnemen van ‘het vertellen’ in leerboeken zijn nog lang niet alle homiletische problemen, waar de narratieve prediking mee te maken heeft, zijn opgelost. Eén van de kwesties die, als ik het goed zie, nog niet is opgelost, is de functie van een verhaal in de communicatie tussen de prediker en de gemeente.

1. De communicatie tussen prediker en gemeente
Vooral de homiletiek die door de pastorale psychologie is beïnvloed heeft in de afgelopen twintig jaar voortdurend de relatie tussen prediker en gemeente gethematiseerd. Met reden: Hans van der Geest heeft bijvoorbeeld met behulp van empirisch onderzoek aangetoond, dat bij de reacties van de luisteraars in de eerste plaats niet gaat om de cognitieve inhoud van de preek, maar allereerst om de communicatieve relatie tussen prediker en gemeente, die iets met de luisteraar doet. Het gebeuren in de kerkdienst wordt als bevredigend ervaren, als ik door aangesproken te worden geborgenheid en bevrijding ervaar (4). Het verkondigde woord wordt pas gehoord en door de luisteraar aangenomen als de prediker zelf de waarheid van het bijbelse Woord voor zichzelf ontdekt heeft en daardoor gegrepen is (5).
Als wij na afloop van een kerkdienst een nabespreking houden met gemeenteleden (zoals bijvoorbeeld in het kader van het homiletische seminarie gebruikelijk is (6)) worden zulke resultaten bevestigd: het duurt vaak lang voordat de deelnemers aan het gesprek inhoudelijke aspecten aan de orde stellen. Vaak moet de gespreksleider het initiatief nemen om het gesprek op de inhoud te brengen. Voordat het zover komt, worden eerst factoren besproken, die te maken hebben met de voordracht: of de preek goed te horen was, over het stemgebruik en meestal of men zich door de prediker aangesproken voelde en in hoeverre de preek geloofwaardig en overtuigend was.
Een dergelijk resultaat moet niet gebruikt worden om de gemeente theologische desinteresse te verwijten, omdat ze uit zichzelf niet op de inhoud komt. Dit resultaat laat eerder zien dat ook voor de preek de wetten van de menselijke communicatie gelden: als mensen naar elkaar luisteren en met elkaar spreken zijn zij niet alleen betrokken op de inhoud. Elke communicatie is tegelijkertijd een uitdrukking van een bepaalde relatie. Of we dit nu accepteren of niet (7). De consequenties voor de homiletische opleiding ligt voor de hand. In de opleiding moet niet alleen gelet worden op de theologisch-hermeneutisch en taalkundig acceptabele inhoud, maar moeten predikanten zich ook bewust worden van de belangrijke relationele aspecten. Daardoor kunnen zij hun communicatieve competentie verbeteren (8).
In dit essay gaat het niet om de problemen, die daarmee te maken hebben. Ik wil nagaan in hoeverre een bepaalde homiletische methode, namelijk het vertellen in een preek, geschikt is om de relatie te stimuleren tussen de prediker en de gemeente. Deze relatie is van belang om een preek te kunnen beluisteren en te kunnen begrijpen. Wanneer men de gepassioneerde pleidooien voor vertellen in de preek gelooft, is het antwoord al duidelijk. Vertellen is een middel om de relatie tussen toen en nu te leggen en om zo een vertelgemeenschap samen te brengen. De vertellende predikant wordt als het middelpunt van deze narratieve gemeenschap gezien. Maar werkt het zo eenvoudig? Creëert vertellen automatisch een positieve relatie? Of kan men door te vertellen ook de communicatie belemmeren?

2. De bijzondere kans van de narratieve prediking
Het schijnt mij toe dat de kansen van een vertellende preek niet in de eerste plaats op het terrein van de communicatie tussen prediker en hoorder gezocht moet worden. Op dit terrein dienen de mogelijkheden en de beperkingen van de vertellende preek zeer zorgvuldig nagegaan te worden.

Voor het vertellen in de preek zijn vooral deze drie redenen aan te dragen:

2.1 Het bijbelse aspect
De Bijbel zelf ontvouwt het kerygma niet uitsluitend op narratieve manier maar de verhalen zijn rijkelijk aanwezig. Dat is niet toevallig. Dat heeft te maken met de structuur van de Joods-christelijke ervaring van het heil: God wordt ervaren in een geschiedenis van een volk, in de geschiedenis van aanhangers van Jezus, in de geschiedenis van de zich vormende kerk als de schepper en brenger van het heil. De eerste taalvorm die geschikt was voor deze ervaring was het verhaal. De meer reflecterende wijsheid en de abstracte theologische begripsvorming volgden pas later. En de Bijbel zelf laat zien dat het doorvertellen van de oorspronkelijke gebeurtenissen bij de latere generaties voor soortgelijke ervaringen zorgde. Vanuit het zelfverstaan van de bijbelse teksten is het geboden de hier verzamelde teksten verder te vertellen.
Tegelijkertijd moet ook aan de huidige leefomstandigheden worden gedacht. De Bijbel is steeds meer en meer een onbekend boek. Ook in Duitsland. Ook onder christenen. Daarom is het begrijpelijk dat Horst Hirschler oproept om de Bijbeltekst weer centraal te stellen in de preek en de tekst tot een ‘overlaadpunt’ van inzicht te maken (9). Het kan een bijzondere kans voor de narratieve prediking zijn om zich intensief met de Bijbeltekst bezig te houden: door niet alleen over of vanuit de tekst te reflecteren, maar om de tekst aanschouwelijk en voorstelbaar te maken, met een blik op details die op het oog niet zo relevant lijken te zijn. Een bijbelse vertelling die op deze manier is vormgegeven is geen naïeve tekst, maar biedt specifieke mogelijkheden om hermeneutisch verder te komen. Bijvoorbeeld met een interpreterende raamvertelling over de ontstaansgeschiedenis van de tekst. Of er kan historische informatie, die van belang is om de tekst te begrijpen, in de vertelling worden ingebouwd. Vanuit een nieuw perspectief kan een tekst, die voor ons bekend is voor ons opnieuw oplichten. Doordat het al te bekende doorbroken wordt kan dit nieuwe perspectief ons prikkelen en uitdagen.
Een preek die de bijbelse geschiedenis navertelt of opnieuw vertelt kan ertoe bijdragen dat wij in de gemeenten de belangrijkste bron van christelijk geloofsinzicht, de Bijbel, niet opdroogt.

2.2. Het aspect van de concretisering
Wie vertelt, moet concreet worden. Daarom is een vertellende preek een heilzaam middel tegen verkondiging dor door kleurloze bleekheid, door abstractie of door algemene waarheden niemand overtuigt. De algemene waarheden en theologische abstracties hebben natuurlijk hun reden. De preek wordt door verschillende mensen gehoord. Menig predikant meent dat hij dit verschil in leven en beleven alleen kan aansluiten door algemene uitspraken te gebruiken. Daarbij wordt over het hoofd gezien dat het geloof op deze manier op een afstand komt te staan. Bovendien zijn abstracties uitdrukking van een religiositeit, die geen durf meer heeft om het in deze seculiere wereld over God en het geloof in God te hebben. Concreet over God spreken is niet alleen een taalkundig, maar ook vooral een theologisch waagstuk. Het verbod om een beeld van God te vormen herinnert aan dit risico. Daarom kunnen wij – met de bijbelse auteurs – over God, willen wij God niet verliezen, alleen spreken in vertellingen, gelijkenissen en beelden. Dat kan zowel met behulp van een bijbelse vertelling slagen als door te vertellen over hedendaags leven en geloof (10).

2.3 Het heroriënterend aspect
Bij Luther is al te lezen dat een beeldende, vertellende verkondiging de hoorder eerder aanspreekt dan een abstracte dogmatiserende preek: ‘Als men over het leerstuk van de rechtvaardiging preekt, slaapt het volk en hoest men. Als men echter begint om een geschiedenis of een voorbeeld te vertellen, worden de oren gespitst, is het muisstil en wordt er ijverig geluisterd (11). Met een verhaal komt de prediker niet alleen de kinderen en de jongeren tegemoet en ook niet alleen degenen die tot de onderlaag van de bevolking horen, maar het verhaal is duidelijk een middel dat het zo goed als voor alle mensen gemakkelijker maakt om te luisteren. Natuurlijk hangt dat af van de kwaliteit van de manier waarop het verhaal gebracht wordt. Tegelijkertijd is het verhaal een heel geschikte manier om kinderen te bereiken. Ook degenen die tot de onderklasse behoren, worden zoals Horst Albrecht heeft laten zien door een verhaal gemakkelijker bereikt (12). Gebruik maken van vertellen is de gemakkelijkste manier om velen voor de kerkdienst en speciaal voor de preek te interesseren, die door andere vormen moeilijk te bereiken zijn. Er is dus genoeg reden om de narratieve vorm van de verkondiging, zoals die in een kerkdienst gebeurt, serieus genoeg te nemen en ruimschoots ervaring op te doen met verschillende toepassingen.

Deze belangrijke homiletische methode is echter niet automatisch in verband te brengen met het communicatieve aspect, dat belangrijk is voor het ‘succes’ van de verkondiging. Aan de hand van een voorbeeld wil ik dat illustreren:

3. Vertelling als blokkade in de communicatie

In een preek over 1 Timotheüs 1:12-17, die van de theologiestudenten tijdens het seminarie hield, begon de prediker met een oproep:

‘We laten ons met elkaar terugplaatsen in het jaar 92 na Christus. We zijn op de markt in de Klein-Aziatische stad Efeze. Het is warm. De handelaren bieden luid hun waren aan…’

De prediker vertelt dan verder over een groep die naar een man luistert, die een brief voorleest.

‘Een van de luisteraars is Akolouthos, een oude man met grijs haar’, voegt de prediker eraan toe en roept de gemeente op om samen met de oude man naar de brief (dat wil zeggen de tekst voor de prediking) te luisteren. Na het lezen van de tekst volgt deze passage:

‘Nadat Akolouthos deze zinnen hoorde, verzonk hij helemaal in gedachten. Akolouthos had jaren geleden de apostel zelf leren kennen. De herinneringen aan Paulus staan hem nog helder voor de geest. Toen Paulus in Efeze was gekomen, hadden Paulus en hij elkaar direct begrepen. Op een avond stond de kleine, haast onopvallende man bij Akolouthos in de werkplaats en vroeg om werk…’

Dan vertelt Paulus aan Akolouthos zijn levensverhaal. Vooral omdat Akolouthos er herhaaldelijk bij Paulus op aandringt dat te vertellen. Als Paulus over zijn leven vertelt, loopt het gesprek uit op een gesprek over verschillende perspectieven van het geloof. Akolouthos toont zich een vereerder van de Egyptische godin Isis. Paulus vertelt op zijn beurt over zijn geloof. Uit deze redevoering geef ik een langer citaat:

‘Paulus ging verder: “Onze God is de Schepper van de gehele wereld. De schepping van de wereld was zijn vrije beslissing. Onze God heeft de wereld en alles wat leeft geschapen. Daarom is onze God niet zoals de Griekse goden met onze begrippen te beschrijven. Geen enkele menselijke eigenschap kan onze God weergeven: God was er al voor Hij besloot onze wereld te scheppen. Hij zal er ook nog zijn als onze aarde voorbij zal zijn. Aan de door God geschapen wereld kunnen wij de grootheid van onze God zien Wij kunnen slechts proberen om met onze woorden en begrippen de grootheid van God te beschrijven of te zeggen wat God niet is. Onze God is onvergankelijk, onzichtbaar, niet te verklaren. Daarmee kunnen wij God echter niet werkelijk beschrijven. God is volkomen. Wij komen met onze uitspraken slechts in de buurt van wat God is. Als wij God loven en prijzen kunnen wij daarom bijvoorbeeld zeggen: God, de eeuwige koning, de onvergelijkbare, de onzichtbare, die alleen God is, zij eer en lof in eeuwigheid.”‘

Het is duidelijk wat de bedoeling van de prediker is: hij wil de predicaten van God, die theologisch overbelast zijn, op deze manier interpreteren. Maar slaagt hij daar ook in? In de nabespreking kwam naar voren dat voor de meesten het luisteren niet gemakkelijk was. Er waren verschillende niveaus van tijd en handeling: de marktplaats waar de brief werd voorgelezen, de terugblik in het verleden van Akolouthos met Paulus. De prediker had niet consequent genoeg gebruik gemaakt van de verschillende werkwoordstijden om zo het luisteren gemakkelijker te maken. Velen vroegen zich af, waar de prediker eigenlijk heen wilde. De identificatie, waar de prediker op uit was, slaagde moeizaam. De preek bestond uit lange toespraken. Wat geschilderd werd, bevatte weinig handelingen. De prediker vertelde eerder over een dialoog, die soms dreigde te ontaarden in langere, niet altijd even gemakkelijke theologische monologen. Velen vroegen zich na de vijfde of zesde zin van de Paulus die aan het theologiseren was, wie er aan het woord was: de prediker die voor hen stond, de Paulus over wie werd verteld of degene op het marktplein die de brief aan het voorlezen was.
De verhalende vorm werd gebruikt om het begrijpen eenvoudiger te maken. Alleen op deze manier vormt de gebruikte vorm juist een communicatieblokkade. Het verhaal bood geen toegang tot de inhoud. De gebruikte vorm leidde tot irritaties met betrekking tot wat de prediker als zijn eigen persoonlijke opvattingen wilde meedelen. De vorm belemmerde de goede verhouding tussen de prediker en zijn luisteraars, terwijl die goede relatie zinvol is wil de verkondiging ‘succes’ hebben.
De oorzaken van zulke communicatieblokkades liggen op twee niveaus. Allereerst is er niet goed nagedacht over de fundamentele methoden van het vertellen. Een verhaal moet een handeling weergeven; niet alleen gesprek. Een verhaal is geen methode waar de prediker naar wens een academische of sterk dogmatiserende inhoud in kan ‘kiepen’. Als in een verhaal iemand spreekt, moet dat ook herkenbaar zijn als mondeling gesproken. De werkwoordtijden moeten nauwkeurig worden gebruikt. Ik mag vanwege de luisteraars (en dus ook niet als het om volwassen bezoekers van een kerkdienst gaat) niet teveel handelingsniveaus gebruiken. Op ambachtelijk vlak valt er nog veel te verbeteren.
In de tweede plaats gaat het niet alleen om de methodische kwesties. In het nagesprek bleek dat de prediker zelf aanzienlijke moeite had om de tekst te ontsluiten en om een goede relatie met de tekst te krijgen. De figuur van ‘Paulus’ bood hem de mogelijkheid om de eigen distantie ten opzichte van de tekst (met de onzekerheden en de vragen die dat met zich meebracht) enigszins te verbergen en toch ook mogelijkheid tot interpretatie te kunnen aanbieden. Blijkbaar is dit een motief voor veel narratieve prediking: de prediker kan in een bepaalde rol van het verhaal vluchten, waardoor hij lijkt te ontkomen aan een eigen positie ten opzichte van de Bijbeltekst en de daarbij behorende geloofsgetuigenis. Zolang de vertelling duurt, spreekt ‘Paulus’. Degene die preekt kan niet met die positie vereenzelvigd worden. Hij ontspringt op dat moment de dans. Hij hoeft nog geen kleur te bekennen.
Begrijp me niet verkeerd. Het kan de charme van een vertellende preek zijn dat de luisteraar gedurende een lange tijd niet weet welke oplossing er gevonden wordt – en op welke manier de prediker zelf positief kiest. In een verhaal kan stem en tegenstem klinken. Naast de ene figuur kan de andere optreden. Maar op een gegeven moment is het nodig om kleur te bekennen. In het laatste deel van het verhaal, of desnoods in een commentaar dat na het verhaal wordt gegeven, zullen predikers positie moeten kiezen. Ook al gebeurt dat met enkele korte opmerkingen, die de mogelijkheid open houden om er zelf op door te denken. Wie naar een preek luistert, zoekt naar een boodschap die een mens tegen hem aanbiedt en die ook verder meegenomen kan worden.
Ook degene die de geciteerde preek had gemaakt, had gemerkt dat de uitdaging van de eigen stellingname aangevoeld: het derde deel van zijn preek was een commentaar op het voorafgaande. De prediker was echter niet in staat om de omvangrijke monoloog van ‘Paulus’ (waar ik hier slechts een gedeelte van heb geciteerd) te integreren in zijn eigen stellingname. Op die manier liet hij ook iets van zichzelf zien, zonder dat hij het verhaal geheel voor zijn rekening nam. De irritaties die tijdens het verhaal opkwamen werden slechts gedeeltelijk afgebouwd.

4. Enkele praktische consequenties
Het is nadrukkelijk niet mijn bedoeling om te waarschuwen voor verhalende prediking. Daarvoor biedt dit genre van preken teveel kans. Het gaat mij er veelmeer om de juiste conclusies te trekken, zodat een vertellende preek de communicatie niet blokkeert, maar stimuleert. Mijns inziens moet het volgende bedacht worden:

(1) De narratieve preek kan alleen slagen als er genoeg ambachtelijke vaardigheden aanwezig zijn. Beginners laten zich vaak verleiden tot veel fouten. Het zou goed zijn als enkele studenten tijdens het homiletisch seminarie, zoals degene die de geciteerde preek had gemaakt, de moed hebben om bepaalde methoden uit te proberen. Zij leren er veel van. Niet het minst door de gemaakte fouten. Ook de routinier zou af en toe zijn repertoire aan methoden moeten herzien en laten bekijken door de kritische blik van gemeenteleden en collega’s.
De ambachtelijke vaardigheden gelden ook voor het commentaar dat op het verhaal volgt. Het mag niet gebeuren dat we na een kleurrijke vertelling vervallen in een levenloos abstract theologiseren. In dat geval daalt het niveau van opmerkzaamheid van de luisteraars direct tot nul. Het is veel beter om het ‘materiaal’ dat in het verhaal is verwerkt erbij halen door middel van een begrip uit een dialoog, een beeld, een ondersteunend gebaar en daarbij duidelijke taal te spreken. Horst Hirschler spreekt van de ‘bezichtiging van wat verteld is’, waar hij de luisteraars voor wil uitnodigen (13). Op die manier kan de prediker zijn eigen standpunt naar voren brengen en de gemeente uitdagen om helderheid te verschaffen over hun eigen positie, zonder dat het belerend werkt.
(2) We moeten ook onze motieven om te kiezen voor een vertellende preek onder ogen zien. Als blijkt dat we op zoek zijn ondanks onze distantie tot de tekst of tot de hoorders toch tot een preek willen komen, is de verhalende preek uiteindelijk geen hulpmiddel. De distantie van de prediker produceert bij het gebruik van een verhaal slechts irritaties en frustraties bij de luisteraars. Het is dan beter om te kijken of er in de loop van het preekproces andere stappen te nemen die behulpzaam zijn in het overwinnen van de eigen blokkade van de prediker. Vaak kan dat in een gesprek met anderen, waarin de prediker over zijn moeite vertelt. Als dat niet tot gewenste resultaten leidt, is het beter om de moeilijkheden die er met de tekst zijn aan de gemeente te vertellen. Als een dergelijke mededeling niet als een plichtmatige opmerking komt, maar uit het hart komt, zal de opmerking geaccepteerd worden. Op die manier wordt de weg duidelijk waarop er toch naar een boodschap gezocht kan worden die in de tekst verborgen is. Misschien kan dan in de preek ook volop verteld worden. Maar niet met het doel om wat gevonden is voor de gemeente verborgen te houden.

Vertaling van: WOLFGANG RATZMANN, “Erzählung als Kommunikationsfaktor im Predigtprozeß“, in: IDEM, “Gott ist gegenwärtig“. Aufsätze zum Gottesdienst. Beiträge zu Liturgie und Spiritualität, Band 24 (Leipzig: Evangelische Verlagsanstalt, 2010) 139-149

Dit essay is eerder verschenen in het Festschrift voor de oudtestamenticus Hans Seidel: Matthias Albani / Timotheus Arndt (Hg.), Gottes Ehre erzählen (Leipzig, 1994) 89-96.

1. Zie vooral de beide essays van Johann Baptist Metz, ‘Kleine Apologie des Erzählens‘, Concilium 9 (1973) 334vv en Harald Weinrich, ‘Narrative Theologie’, Concilium 9 (1973) 329vv.
2. Zie voor narratieve prediking vooral: Horst Nitschke (Hg.), Erzählende Predigten (Gütersloh, 1976) en Horst Nitschke (Hg.), Erzählende Predigten 2 (Gütersloh, 1981). Vanuit de narratieve theologie zijn ook belangrijke impulsen uitgegaan naar de verteltheorie en vertelpraktijk in het godsdienstpedagogische veld, die hun weerslag hebben gekregen in talrijke verzamelbundels. Ik verwijs naar het fundamentele werk: Walter Neidhart / Hans Eggenberger (Hg.), Erzählbuch zur Bibel (Zürich/Einsiedeln/Köln/Lahr, 1975).
3. Zie: Horst Hirschler, Biblisch predigen (Hannover, 1988), 178vv (naast de talrijke praktische voorbeelden in het boek); Manfred Haustein, ‘Sprachgestalten der Verkündigung‘, in: Karl-Heinrich Bieritz e.a. (Hg.), Handbuch der Predigt (Berlijn, 1990) 459vv; Peter Bukowski, Predigt wahrnehmen (Neukirchen-Vluyn, 1990) 110vv.
4. Hans van der Geest, Du hast mich angesprochen. Die Wirkung von Gottesdienst und Predigt (Zürich, 1978) 77v.
5. Hans van der Geest, Du hast mich angesprochen, p. 145vv.
6. Aan het Theologisch Seminarie van Leipzig en aan de Theologische Faculteit Leipzig wordt het homiletisch seminarie gehouden in verbondenheid met kerkelijke gemeenten in Leipzig en omgeving. De kerkdiensten worden door studenten geleid en nabesproken met gemeenteleden.
7.Zie vooral: Pal Watzlawick e.a., Menschliche Kommunikation (Bern/Stuttgart/Wien, 19805). Interessant is de poging om van Fritz Schulz von Thun om dit verder te ontwikkelen. Hij thematiseert niet alleen het inhoudelijke en het relationele aspect van een toespraak, maar ook de aspecten van zelfopenbaring en appèl: Miteinander reden. Störungen und Klärungen. Psychologie der zwischenmenschliche Kommunikation (Reinbek, 1981).
8. Rolf Zerfaß / Franz Kamphaus (Hg.), Die Kompetenz des Predigers (Münster, 1979).
9. Horst Hirschler, biblisch predigen, p. 18v.
10. Zie: Horst Hirschler, Konkret predigen (Gütersloh, 1977).
11. Martin Luther, WA TR 2408 b, geciteerd door H. Hirschler, Konkret predigen, p. 10.
12. Horst Albrecht, Arbeiter und Symbol. Soziale Homiletik im Zeitalter des Fernsehens (München, 1982).
13. H. Hirschler, Konkret predigen, p. 43.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken