Menu

Premium

De vlammen van JAH

Hebreeuwse tekst die wordt uitvergroot met een loep

Bij Hooglied 8,5-7.13-14 en 1 Johannes 2,1-6

Het Hooglied heeft, zoals alle bijbelteksten, vele lagen. Oorspronkelijk is het een bloemlezing van profane liefdeslyriek, van misschien door vrouwen overgeleverde liederen. In tijden van politieke onrust, de verovering en onderdrukking door de Romeinen, de vernietiging van de Tweede Tempel, begon men deze liefde allegorisch uit te leggen als de liefde tussen God en Israël. In de tijd van rabbi Akiba (50-132 n. Chr.) verdrong deze zelfs de letterlijke uitleg. Rabbi Akiba waarschuwt mensen ervoor om de liederen zomaar in de kroeg te zingen.

In de derde eeuw namen de kerkvaders de allegorische principes uit de Joodse traditie over. Zij beklemtoonden Christus als de centrale, mannelijke figuur met als partner de menselijke ziel of de kerk waar zijn liefde zich op richtte. In de Middeleeuwen werd met het mariologisch interpreteren van het Hooglied weer de vrouwelijke figuur in het centrum geschoven. Twintigste-eeuwse interpretaties zien er graag cultisch materiaal uit de omgevende culturen in verwerkt.

Erotiek vanuit vrouwelijk perspectief

Athalya Brenner, Israëlisch-Nederlandse theologe, vraagt wat we ermee winnen als we het Hooglied niet in eerste instantie religieus, maar menselijk willen lezen.

A. Brenner, Kompendium für feministische Bibelauslegung, Güthersloh 1999, 233-245.

We winnen een tekst die een ander licht werpt op heteroseksuele liefde dan de patriarchale kijk die we in bijvoorbeeld de profeten tegenkomen, een tekst die ons deelgenoot maakt van een kwetsbare openheid van erotische en lichamelijke liefde uit het perspectief van een vrouw. We winnen ook de kennis dat dit canongedeelte niet over dat soort liefde heen walst, maar haar duidelijk begroet. Met weer als gevolg dat ons hier duidelijk gemaakt wordt dat erotische en lichamelijke liefde een positieve waarde op zich heeft en niet alleen existeert voor de voortplanting. Wat bijblijft is de kennis dat het voor de Bijbel typerende patriarchale gedrag in het Hooglied verdwijnt. Vrouwen kunnen sterk zijn, initiatief nemen in de liefde zonder hoeren genoemd te worden. Vrouwen kunnen en moeten zichzelf zijn, zonder zich aan te passen aan mannelijke fantasieën.

‘Gewekt’ onder de appelboom

In Hooglied 8,5 begint de epiloog. Een laatste keer is het ‘… waarom zul je de liefde aanwakkeren voordat zij zelf wil?’ uitgesproken, het rustige beeld uit 8,3-4 verandert in actie. Er komt een vrouw opklimmen uit de woestijn. Zij heeft kennelijk een zware tijd achter de rug, zij is niet alleen, zij gaat geleund op haar liefste. De woestijn is een oord waar je enerzijds goed moet opletten om er heelhuids uit te komen; anderzijds kan zij zuiverend op de ziel werken, er is niets wat de geest afleidt of beïnvloedt. Hebben zij hun relatie beproefd en gevestigd? Was de ervaring zo overweldigend dat ze er zwak van werd?

Even later komt zij in actie. Zij wakkert haar minnaar aan, want nu is de tijd gekomen om de liefde op te wekken (Hebr.: awar = wakker maken én seksueel opwinden). De appelboom wordt in Hooglied 2,3 met de geliefde vergeleken: hij is mooi, in zijn schaduw wordt begeerte gewekt en zijn vruchten zijn zoet. Hier wordt de geliefde onder de boom verwekt of gebaard. Je zou ook kunnen zeggen: het voelt na de woestijnervaring alsof hij een kans op een nieuw leven krijgt. Daar zinnebeeld van begeerte, wordt de appelboom hier zinnebeeld van het leven.

Vurige passie

Met dit besef maakt zij diepgaande beloftes voor de toekomst en vraagt die ook van hem: ik wil als een zegel op je hart en je arm zijn, zét mij toch als een zegel op jouw hart en arm (8,6). Het hart is het symbool van het denken en voelen en de arm het symbool van het handelen. Laat iedere gedachte, ieder gevoel en iedere handeling van jou je doen beseffen dat ik met jou verbonden ben.

Zo absoluut is deze liefde, dat zelfs de dood niet meer het laatste woord heeft. Daartegenover komt de liefde, het sprankelende, stromende leven te staan, net zo absoluut, net zo onontkoombaar.

En in een parallellisme wordt tegenover het onvermijdelijke, harde graf de lichterlaaie vlammende passie geplaatst: de vlammen van ‘Jah’. Jah is een aanduiding voor de Godsnaam. Het kan als superlatief vertaalt worden of als ‘vlammen van God’. Als de vlammen van passie van God zijn, zijn zij met Hem verbonden en gezegend. Voorbij is het met de lichtheid van verliefd-zijn uit andere hoofdstukken. De liefde ervaart nu een ongekend engagement. Deze vlammen kunnen door geen natuurverschijnsel geblust of gedoofd worden. Maar nooit zou een man voor een overweldigende liefde zijn financiële existentie (waarvan ook zijn familie afhankelijk is) op het spel mogen zetten.

In de laatste verzen van het boek komt de lichtvoetigheid van weleer terug.

Prototype van liefde

Als we deze verzameling liefdeslyriek gelezen hebben, blijft volgens Brenner het bemoedigende gevoel over dat erotische liefde volstrekt gepermitteerd, volstrekt begerenswaardig is. Dat zij de wereld draaiende houdt, dat zij leven is dat sterker is dan de dood. Zo wordt de liefde die aan het einde van het Hooglied beschreven wordt, tot prototype voor andere soorten liefdes.

In de eerste Johannesbrief gaat het niet om erotische liefde. Liefde tussen God en mens wordt in praktijk gebracht door het doen van geboden. Je leert God kennen door de geboden te doen. Daardoor ontstaat een langzaam en diepgaand kennismakingsproces. Wie zegt dat het mogelijk is zonder dat proces liegt, maar wie dat proces op zich neemt, laat toe dat Gods liefde zich in hem of haar vervolmaakt. Dat kan leiden tot de radicaal solidaire liefde uit het Hooglied. In 1 Johannes 3,16 wordt beschreven hoe radicaal deze liefde kan blijken te zijn: je kunt in situaties terechtkomen waar je uit liefde voor je broers en zussen in de gemeente zelfs je leven inzet.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken