Menu

Basis

De vrouw in de woestijn

Hebreeuwse tekst die wordt uitvergroot met een loep

Derde zondag van Advent (alternatief bij Openbaring 12:1-17)

Het ontbrak Johannes niet aan verbeeldingskracht en we moeten toegeven dat we zijn symbooltaal nooit helemaal kunnen begrijpen. Met die concessie doen we een poging om er althans iets van te snappen en we kijken naar de figuren die in dit hoofdstuk voorkomen. Wie zijn ze en wat doen ze? Kunnen we ze in de ruimere context van het boek plaatsen en daardoor beter begrijpen?

De twee belangrijkste rollen worden vervuld door de vrouw die een zoon baart en de draak die haar naar het leven staat. In de verzen 12,1-6 worden beide geïntroduceerd. Eerst verschijnt de vrouw als ‘groot teken’ (NBV: ‘indrukwekkend teken’) in de hemel, waar zon, maan en sterren haar ten dienste staan. Ze is bekleed met de zon, ze staat op de maan en heeft een krans van zeven sterren op haar hoofd.

Het begin: zoon bedreigd

Een draak met zeven koppen en tien horens (uitgelegd in 17:9-12) verschijnt als ‘ander teken’ in de hemel, die de zoon die de vrouw baart wil verslinden. De zoon wordt weggevoerd naar Gods troon, hetgeen in de christelijke traditie duidt op de verrijzenis van Jezus Christus en zijn verheffing aan Gods rechterhand. De vrouw vlucht voor de draak naar de woestijn, waar ze twaalfhonderdzestig dagen verzorgd wordt.

Het einde: vrouw bedreigd

De bedreiging door de draak wordt in 12:13-17 opgepakt, maar lijkt zich nu op de vrouw zelf te richten. Zij ontkomt aan de draak door gevleugeld weg te vliegen, opnieuw naar haar plek in de woestijn waar ze ‘een tijd, twee tijden en een halve tijd’ wordt verzorgd. Als we deze tijdsaanduiding combineren met de twaalfhonderdzestig dagen uit vers 6, dan valt de enkele tijd samen met een jaar van driehonderdzestig dagen. Als de draak er aan het einde van het hoofdstuk niet in geslaagd blijkt de vrouw en haar zoon in zijn macht te krijgen, gaat hij de strijd aan met de rest van ‘haar zaad’ (NBV: ‘haar nageslacht’). Blijkbaar heeft de vrouw meer dan één zoon gekregen, namelijk allen die zich houden aan Gods geboden en bij het getuigenis van Jezus blijven. Dat Johannes hiermee de christelijke kerk bedoelt, is duidelijk.

Het midden: strijd in de hemel

De twee scènes waarin de draak dreigt, spelen zich af op aarde. De hemel was al ter sprake gekomen als de locatie waar de vrouw en de draak verschenen, maar hij vormt in het tussenliggende gedeelte (12:7-12) de arena waar de beslissende strijd wordt geleverd tussen Michael en de draak, beide met hun hulptroepen van engelen, en waar vervolgens de lofzang op de martelaren wordt aangeheven. Nadat de naam van Michael (‘Wie is als U, God?’) geklonken heeft, krijgt ook de draak een naam of titel: hij is ‘de slang van weleer, die duivel en de satan wordt genoemd’ (12:9). Deze namen betekenen in respectievelijk Grieks en Hebreeuws zoveel als ‘die door elkaar gooit’, ‘die in verwarring brengt’, zoals de slang in Genesis 3 de mens en zijn vrouw verwarde in hun vertrouwen op God en hen tot overtreding van zijn gebod verleidde. Dankzij het bloed van het Lam en hun getuigenis hebben de hemelingen voor Gods troon (vgl. 7:14) deze duivel overwonnen. In de hemel is de strijd beslist, maar op aarde woedt hij nog voort.

Andere vrouwen in het boek Openbaring

De vrouw in hoofdstuk 12 is niet de enige in de Openbaring van Johannes. Zoals het getal zeven als een rode draad door het hele boek loopt, zo is er op zeven plaatsen sprake van een vrouw, in totaal vijfentwintig keer, in wat een concentrische opbouw blijkt.

De eerste twee keer lijkt dat terloops. Zo wordt in 2:20 de kerk van Tyatira verweten dat zij een ‘vrouw Izebel’ (‘vrouw’ weggelaten in NBV) duldt, die zich voor profetes uitgeeft. En in 9:8 is sprake van sprinkhanen met haar zo lang als van vrouwen. Daarna gaat het in ons hoofdstuk 12 in een eerste verhalend gedeelte acht keer over de vrouw die in de woestijn veiligheid vindt. De vierde en daarmee de middelste van de zeven keer dat er van een vrouw sprake is, is in de vermelding van de honderdvierenveertigduizend vrijgekochten in 14:4, ‘die zich niet met vrouwen hebben afgegeven, maar maagdelijk zijn gebleven’. Hierna komt in hoofdstuk 17 in een tweede verhalende passage zes keer de vrouw als de hoer van Babylon, ‘die aan talrijke waterstromen zit’ (17:1) voor. Ten slotte komt de vrouw als de bruid van het Lam twee keer voor: in 19:7 en 21:9.

De vrouwen in de twee verhalende gedeelten in hoofdstuk 12 en 17 kunnen als contrast worden gezien. Waar de hemelse vrouw haar zoon baart, in de woestijn veiligheid vindt en haar nageslacht vasthoudt aan Gods gebod en het getuigenis van Jezus, daar is de hoer van Babylon dronken van het bloed van de martelaren. De macht van het Romeinse Rijk bedreigt de kerk, maar zoals de overwinning in de hemel al is behaald, zo zal die ook op aarde gestalte krijgen.

De strijd is gestreden

De vrouw die door de draak werd bedreigd, vluchtte of vloog naar de woestijn waar zij twaalfhonderdzestig dagen of drieënhalve tijd verzorgd werd. De hele kerkgeschiedenis door en met name in tijden van rampen of vervolging – de ervaring van de woestijn – hebben gelovigen met de bepaling van de afloop van die drieënhalve tijd de uiteindelijke verlossing naar zich toe willen trekken. Aan die al te menselijke behoefte komt Johannes met zijn Openbaring in zekere zin tegemoet: hij verkondigt dat de beslissende strijd in de hemel al is gestreden en biedt daardoor troost en bemoediging voor de tijd in de woestijn. De vrouw zal als bruid aanzitten bij de maaltijd van het Lam.

Deze exegese is opgesteld door Dick Schoon.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken