Menu

Premium

De ware herder

Bij Jeremia 23,1-6, Efeziërs 2,13-18 en Marcus 6,30-34

Geen van de andere profeten uit het Eerste Testament is zo duidelijk met zijn hele ziel en zaligheid aanwezig in de woorden die hij spreekt, als Jeremia. Hij maakt zélf deel uit van zijn profetie als telg uit een oud priesterlijk geslacht uit Anatot. Wellicht een nazaat van de priester Abjatar die 350 jaar eerder door Salomo daarheen verbannen was (1 Koningen 2,26-27). Hij treedt op in Jeruzalem ongeveer een eeuw na Jesaja, rond 600 v.Chr.

In de tijd van Jesaja kon de koning van Babel nog met allerlei kunst- en vliegwerk buitengehouden worden, maar in 588 weigert koning Sedekia van Jeruzalem belasting te betalen aan Nebukadnessar van Babel. Jeremia adviseert overgave aan Babel (Jeremia 21,8-10). Dat wordt hem niet in dank afgenomen. Zijn persoonlijke gevecht met God, met zijn volk en met zichzelf is de concentratie van het gebeuren dat hij in zijn profetie onder kritiek stelt. Daarin moet de tempelcultus het ontgelden: ‘Zeg niet de tempel, de tempel des Heren is hier’ (Jeremia 7,4). Jeremia klaagt deze zondag de priesters aan als trouweloze herders die hun kudde laten verkommeren (Jeremia 23,1-6). Die ongezouten kritiek, ook op de wereldlijke bestuurders van Jeruzalem, brengt hem in grote moeilijkheden. Hij wordt zelfs gevangengezet en nota bene door het leger van Nebukadnessar uit zijn benarde positie bevrijd. In alle ellende ziet hij echter ook verlossing opdoemen (Jeremia 32,42-44).

Zie over Jeremia het hoofdstuk ‘Wachten op wonderen’ in: K. Bouhuijs, K.A. Deurloo, Dichter bij de profeten, Baarn 1985.

Een herder…

Het evangelie noemt Jezus als (de goede) herder (vgl. Johannes 10,11). In onze westerse cultuur is de herder nagenoeg verdwenen; de cowboy is geen vervanging voor hem. Maar hij leeft voort in onze taal en roept een beeld op dat ons terugvoert naar de oorsprong. Een eenzame mens in de wijde wereld met als opdracht orde te scheppen, met nauwelijks een eigen leven; hij is dienstbaar, dag en nacht. In onze wereld hebben wij geleerd om de dingen gezamenlijk te doen, en dat is een goede zaak. Maar voor ieder mens is er een moment dat hij moet terugvallen op zijn eigen individuele verantwoordelijkheid. Hij kan zich dan niet meer verschuilen in de groep, want in hem klinkt de stem van zijn eigen geweten.

… tot rust gekomen

Het evangelie van vandaag sluit aan op de beschrijving van de dood van Johannes de Doper (Marcus 6,14-29, het gedeelte dat wij oversloegen). Na de dreiging die hiervan uitgaat, zoekt Jezus troost bij zijn leerlingen. We horen hoe de herder met hen even afstand wil nemen van de kudde, het volk dat iedere dag opnieuw aan hen trekt. ‘Komt nu eens zelf mee naar een eenzame plaats om alleen te zijn en rust daar wat uit’ (Marcus 6,31). Vaandelvlucht? Nee. Hij weet: de mensen kunnen niet zonder Hem en zijn leerlingen. De leerlingen zijn bereid om de bevrijdende stem van de echte herder, de ware mens, te volgen tot in de woestijn: voor hen is er geen andere weg meer. Maar de gezondenen kunnen niet alleen maar actief zijn, alleen maar doen. Ze zullen telkens opnieuw moeten terugkeren naar de bron waaruit hun bezieling ontspruit.
Het is de eeuwige spanning tussen actief bezig zijn en beschouwing. Voor leerlingen en (toekomstige) herders – en zijn we niet allemaal elkanders herders? (Genesis 4,9) – is het van levensbelang om je te kunnen terugtrekken ver van het gewoel, om stil te kunnen worden in rustige overdenking en gebed, om, zoals Jezus zelf, ‘bij de dingen van mijn Vader’ te zijn (Lucas 2,49). Het werk kan je vermalen. We kunnen enige tijd voortdrijven op onze routine, maar op den duur kan de vonk wegkwijnen die de Geest van Jezus van Nazaret, de Heer, in ons ontstoken heeft.

Troost voor schapen zonder herder

Marcus vertelt hoe Jezus de mensen troost biedt: ‘ze waren als schapen zonder herder’ (Marcus 6,34). Hij breekt het brood en sterkt hen. Ook de leerlingen hebben ondertussen hun ‘retraite-vakantie’ gekregen. Maar daarna moeten ook zij weer het harde leven in. Onmiddellijk hierna dwingt Hij hen alleen in het schip te gaan. De akeligste dingen gebeuren er dan: er is tegenwind, storm breekt los. Het was niet moeilijk voor de latere volgelingen van Jezus om die situatie te herkennen. Hier is de situatie juist omgekeerd als in het voorgaande gedeelte. Nu moeten de leerlingen de zee op, en zelf trekt Hij zich terug om te bidden op een berg. Het jezelf kunnen redden terwijl de Heer ver weg is schijnt aan het christen-zijn vast te zitten (Marcus 6,45 vv.).

Wij samen zijn de kudde

In een kerk waarin het aantal voorgangers en officiële gelovigen steeds verder terugloopt, is de verleiding groot om zich totaal op het werk te storten, zonder enige adempauze, zonder herstel in die oase van rust en bezinning. Dat is niet goed, want alleen wat wijzelf in beschouwing ontvangen hebben kunnen wij aan anderen meedelen.
Het evangelie van vandaag eindigt merkwaardig: Jezus kiest zelf toch weer voor de drukte, voor de mensen. Eigenlijk kan het niet. Het enige wat zijn overgave aan het opdringende volk kan rechtvaardigen is de overweging: ‘zij waren als schapen zonder herder’ (Marcus 6,34). Dat is iets anders dan in het werk vluchten om aan de ontmoeting met de levende Heer te ontkomen.

Het gebed is ook voor Hem het uur van de waarheid; Hij weet dat staan voor de Enige pijn kan doen. Het is de ontmaskering van bedenkelijke drogredenen die in ons handelen willen binnendringen. Zonder die waarheid zullen wij ons vroeg of laat toch vergalopperen: meer dienstbaar aan persoonlijke voorkeur dan aan het welzijn van anderen. In de stilte van de ontmoeting met de levende Heer wordt de ware herder geboren.

Bij Jeremia 23:1-6, Efeziërs 2:13-18 en Marcus 6:30-34

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken