Menu

Premium

De wederkomst van de Mensenzoon

Bij Sefanja 1,14-2,3, Openbaring 1,1-8 en Marcus 13,14-27

Weerbarstige teksten zijn het die ons tegen het einde van het kerkelijk jaar voorgehouden worden. Of misschien is weerbarstig toch niet het goede woord en zijn het eerder teksten die ons de adem benemen, of als verontrustend kunnen overkomen. Wég uit onze comfort zone! Apocalypse Now! We vragen ons misschien af: wat moeten we er mee? Het kan toch niet zo zijn dat we bang gemaakt moeten worden opdat wij ons met een bang en angstig hart tot God zouden wenden?

Ook in deze teksten, geloof het maar, komt het Woord van God tot ons als bemoediging en troost. Het is zoeken naar aanknopingspunten en herkenningstekens. Waar raken deze woorden aan ons bestaan? En hoe benauwend zijn die teksten nu werkelijk?

De grote Dag des Heren

De profeet Sefanja trad op in Juda ten tijde van koning Josia, tussen 640 en 620 voor Christus. Zijn boodschap bevat voor het grootste deel onheilswoorden, zoals meteen blijkt uit 1,2: ‘Alles zal Ik van de aardbodem wegvagen.’ Alleen aan het slot vinden we woorden van hoop en perspectief (3,9-20). De ‘Dag des Heren’ (Hebr.: jom-jhwh) vormt een rode draad in de profetieën van Sefanja. Het tekstgedeelte voor deze dag maakt deel uit van een groter geheel over dit thema dat ook voorkomt bij andere (kleine) profeten – denk bijvoorbeeld aan Joël 2,1 of Maleachi 3,23b. Het is de Dag des Oordeels waarop God zijn toorn laat gelden (Sef. 2,3): Dies irae, dies illa… De Dag van de Heer is nabij en nadert met rasse schreden (1,14). Het oordeel van God behelst straf voor de zonde van de mens, maar gaat in onze tekst ook gepaard met een oproep tot bekering en verandering van levensstijl. Zo gloort er bij alle onheilsprofetie toch ook hoop.

De tijd is nabij

De beginverzen uit de Openbaring van Johannes willen bemoedigen en hoop geven aan allen die vervolgd worden en in verdrukking leven. Dit tekstfragment bestaat uit drie delen: de titel (1,1-2), een zaligspreking (1,3) en vervolgens een begroeting (1,4-8). Deze drie elementen zijn toonaangevend en mogen wel beschouwd worden als een eerste inleiding op het boek als geheel.

Het einde van de onderdrukking nadert

Het gedeelte uit Marcus 13 maakt deel uit van de ‘apocalyptische rede’ als het antwoord van Jezus op de vraag van de vier intimi: ‘Vertel ons, wanneer zal dat allemaal gebeuren en aan welk teken kunnen we herkennen dat het zover is?’ (13,3-4). In apocalyptische teksten wordt gerefereerd aan situaties van dreiging en uitzichtloosheid. Zij drukken bijna altijd een zekere spanning uit: hoe zal dit alles aflopen, waar draait dit op uit? Die spanning is voelbaar in de toonzetting en de beelden die gebruikt worden.

We lezen over het verduisterd worden van de zon, de maan en de sterren. Er zal verwarring zijn en ongerustheid – allemaal angstaanjagende tekenen. Maar opgelet! Je staat op het verkeerde been wanneer je dit allemaal letterlijk opvat. Zoals profetie niets te maken heeft met toekomstvoorspelling, zo geldt dat ook voor apocalyptiek. Die geeft geen feitelijke beschrijving van toekomstige gebeurtenissen, maar duiding van wat er gaande is. Teksten als deze vertellen over de situatie van mensen die in een adembenemende en spannende tijd leven, een tijd van ‘erop of eronder’. Hoe vreemd het misschien ook klinkt, er steekt een troostrijke bedoeling achter. De woorden beogen mensen die vervolgd en onderdrukt worden te bemoedigen, door het naderend einde van alle gruwelijkheden aan te kondigen. Het zal allemaal voorbijgaan: geweld, onderdrukking, vervolging. En dat einde wordt ingeluid door de komst van de Mensenzoon op de wolken (13,26). Apocalyptiek gaat ervan uit dat God zelf, door in te grijpen, een einde zal maken aan de verwording van deze wereld. Hij zal opkomen voor de verdrukten die zó geen leven hebben, die gebukt gaan onder het geweld en de terreur van deze wereld. Heer en meester van de geschiedenis is God zelf. Hij zal niet toelaten dat geweld en onderdrukking het laatste woord hebben.

Kwestie van uithouden…

Jezus spreekt zich uit over alles wat te gebeuren staat en over de wederkomst van de Mensenzoon. De tekst zoals die nu in het evangelie gevonden wordt, is als bekend gekleurd door de historische gebeurtenissen rond het jaar 70, de verwoesting van Jeruzalem en de tweede tempel door de Romeinse legers, en mogelijk ook nog door de christenvervolgingen elders in het Romeinse Rijk. Dat waren angstaanjagende gebeurtenissen in een benauwende tijd. De jonge kerk, en daarbinnen Marcus als evangelieschrijver, heeft deze voorvallen in verband gebracht met de woorden van Jezus over het einde van alles.

Met die woorden had Jezus zonder twijfel de bedoeling om zijn toehoorders moed in te spreken, niet om hun angst aan te jagen over wat er ging gebeuren. Hij wilde hen immers bevrijden van angst en moedeloosheid door hen te bemoedigen. Wat er ook gebeurt, hoe groot de verschrikkingen ook zullen zijn, weet wél dat er een einde aan komt, dat het niet blijft duren. Besef het goed: niet de bedrijvers van het onrecht zijn heer en meester van de geschiedenis, niet zij die geweld en onderdrukking veroorzaken hebben het laatste woord. Voor allen die het nog moeten uithouden in deze wereld, die zo ver verwijderd is van God bedoelingen – voor hen geldt dit woord van troost en bemoediging, maar óók van aansporing en vermaning: leef in gerechtigheid, laat je blazoen niet bezoedeld raken door het welig tierende onrecht in de wereld om je heen. Blijf gericht op het goede, op wat God met je voorheeft in deze wereld. Laat je niet verleiden door de zuigkracht van de boze, laat je niet meesleuren in de neerwaartse spiraal van kwaad tot erger.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken