De wet van het Koninkrijk vervullen
Bij Deuteronomium 30,15-20, Psalmen 119,9-16 en Matteüs 5,17-26
Dit gedeelte uit Matteüs zouden we iedere week in de kerk moeten voorlezen om het sluimerende marcionisme tegen te gaan. Want wat bestaat er in de gemeente toch een nauw verholen weerzin tegen Tenach. Een wrevel tegen dat ongemakkelijke boek. Is het onze taak niet om tegenover dat primitieve Oude Testament nu eindelijk eens (een bloemlezing uit) het humane Nieuwe Testament te laten gelden? Heeft Jezus het oude spul niet afgeschaft? Nee. ‘Vervullen’ is de juiste term, en die houdt wel even wat anders in dan afschaffen.
Vervullen wil zeggen: tot volledige geldingskracht laten komen. In levenden lijve belichamen. In handel en wandel acuut maken. De aandacht voor Jezus moet onze aandacht voor Tenach dus verscherpen, niet laten verslappen.
Aandacht voor het detail
En dan die aandacht voor het detail. Ook daar hebben we een hekel aan. Dat joodse gedoe met al die regeltjes: niks spontaans aan! Net zomin als Psalmen 119 een spontaan lied is. Een 176 verzen lang acrostichon, is dat niet wat te schools? Wij christenen zijn mensen van de grote lijn. Doe maar wat er in je opborrelt, als het maar ‘uit liefde’ is. Nee, zegt Jezus, liefde vertaalt zich in aandacht voor het detail. De rechtgeplakte postzegel, de sierkrul onder het adres. Het telefoontje waarin je navraagt of je opmerking niet te hard aankwam. Het moment waarin je je afvraagt of deze kleding een ander niet voor het hoofd zal stoten. Wat hoor je vaak zeggen dat het God ‘ongetwijfeld geen bal interesseert of we…’ – en dan volgt een detail uit de levenswandel. Maar hoe weten we dat God zo ongeïnteresseerd is? Misschien zegt dat meer over onze lompigheid en ons gebrek aan toewijding. Juist in details blijkt wat we van het grote gebod verstaan hebben.
De Heer God liefhebben door zijn geboden te onderhouden
En nu komen we in een gevaarlijk gebied terecht. Er bestaat namelijk een aandacht voor detail die niets vreugdevols meer in zich heeft. Dat komt heus niet alleen in het jodendom voor of in de zwartekousenkerken. Op allerlei kleine punten kunnen mensen elkaar de maat nemen. Met behulp van details kunnen we ons profileren ten opzichte van anderen, die nog niet ‘zo ver’ zijn. Fairtrade koffie om de anderen de loef af te steken en in staat van beschuldiging te stellen, ik noem maar wat. Is de Tora bedoeld om anderen moreel voorbij te streven? Het gaat om bevrijding, niet om beschuldiging. Daarom zal Jezus toch moeten uitvaren tegen de farizeeën die munt en dille verdienen (Matteüs 23,23). Niet omdat het God geen bal interesseert, maar omdat zij in dat kleine gebod het grote gebod van de liefde niet meer herkennen. ‘Deze dingen moest gij doen (!), de andere niet nalaten.’
Precies zo lezen we in Deuteronomium 30,16: ‘… nu ik je gebied vandaag om lief te hebben de ENE, je God, door te wandelen in zijn wegen, en te bewaken zijn geboden, zijn inzettingen en zijn rechtsregels’ (NB). Liefde is aandachtig luisteren naar de tekst. Liefde heeft vorm en gestalte. Liefde die daar geen zin in heeft, is helemaal geen liefde, maar een niet als zodanig herkende egoïstische oprisping van het sentiment.
Het grote gebod in het kleine
In Matteüs 5,21-48 geeft Jezus toespitsingen van het grote gebod in het kleine. Hij gaat hiermee voorbij aan wat er ‘mag’ en ‘niet mag’. In vers Matteüs 21-26 is het zesde gebod aan de beurt: gij zult niet moorden. Nu, daar maken wij ons niet schuldig aan. Maar wacht even, leven we dit gebod tot in de details na? Toorn bijvoorbeeld tegen de irritante broeder heeft ook al iets van moord. Moord is: die ander weg willen hebben. Die ander alleen zien als obstakel. Die ander diskwalificeren als domkop, leeghoofd, terwijl zo iemand een broeder of zuster is. Je kunt objectief niet zonder hem. Broeder is een zakelijk woord. Voor zo iemand voel je vaak geen ‘broederlijke gevoelens’, maar de band is er! En wie zo iemand zijn erkenning onthoudt, die is al aan het moorden.
Als die lastpak dan eindelijk weg is (naar een ander kerkgenootschap bijvoorbeeld, of onkerkelijk geworden), kunnen we onze liturgie weer met een gerust hart voortzetten. Nee, zegt Jezus, laat dat offer maar even voor wat het is, en verzoen je eerst met die broeder. Als we dit gebod serieus nemen, wordt er vooralsnog minder voor God gedaan en geofferd. Dan zijn we veel te druk met het luisteren naar elkanders grieven. Hoeveel broeders hebben we als kerk niet weggewerkt? Maar de cultus denderde toch wel door. The show must go on. Hebben we echt geluisterd naar de ‘ongelovige’ broeder? We zijn objectief niet los van hem, net zomin als Jakob dat was van Esau.
Verzoening gaat voor cultus
We zijn niet los van de atheïsten. Van degenen die de kerk vol walging de rug hebben toegekeerd, omdat het er een schijnheilige bende is. In Matteüs 5,25-26 worden zij onze aanklagers. Oei, er valt heel wat tegen ons in te brengen! En dan gaat het heus niet alleen over een te benauwde ethiek uit de jaren vijftig. De aanklacht gaat verder. Is heel onze eredienst geen vluchtpoging? Een religieuze poging om de doodsangst van het lijf te houden en te verdoezelen met wierook? Misschien heeft onze liturgie inderdaad iets verdovends. Misschien is het een voorbarig Pasen, zonder de doorleving van de godverlatenheid en de dood. ‘Priesters zalven en beloven…’ (Elsschot).
Laten we de grieven die de broeder tegen ons heeft eens onder ogen zien. Laten we proberen tot een schikking te komen, want anders zwaait er wat. We komen de gevangenis niet uit, voor we de laatste penning betaald hebben. Nu ja, de huidige ontkerkelijking heeft ook iets van een welverdiend gericht. We komen er niet uit, voor we onze schuld aan de broeder betaald hebben. Of, wat hetzelfde is: voor we de vleesgeworden Tora serieus zijn gaan nemen.