Menu

Basis

De zevende plaag: hagel

Hebreeuwse tekst die wordt uitvergroot met een loep

Alternatief bij 5e zondag van de Veertigdagentijd (Exodus 9:13-35)

Farao’s hart, daar draait het om. Het wordt maar liefst twintig keer genoemd in de verhalen over de tien plagen. Bij de zevende wordt dit hart direct doelwit. ‘Ik (zal) al Mijn plagen in uw hart zenden’, luidt de Statenvertaling van Exodus 9:14.

Eerst werden Farao en zijn naaste hovelingen gespaard, om de macht van God te aanschouwen. Maar nu zullen ook zij zelf worden getroffen. Voor het eerst wordt de aangekondigde gebeurtenis ook een ‘plaag’ (Hebr.: maggeefah – 9:14) genoemd. Wat hiervoor gebeurde waren slechts ‘tekenen’ (Hebr.: ’otot) en ‘wondertekenen’ (Hebr.: moftim – 7:3). Kortom, het geduld van de Heer begint echt op te raken.

Tien keer is scheepsrecht

Maar eerst wat over de getallensymboliek. Waarom tien plagen en geen drie, vijf of zeven? Dat de tien plagen leiden tot Tien Geboden ligt voor de hand. God maakt scheiding (zie ook 9:4, 9:26 en 10:23) tussen de Hebreeën en Egypte, door hen uit het ‘verdrukkingsland’ (het Hebreeuwse woord voor Egypte, mitsrajim, deelt zijn stam mtsr met een werkwoord dat ‘verdrukken’ betekent) te leiden door de woestijn naar het Beloofde Land. Verder komt het getal tien meer voor in situaties zoals ik in de inleiding beschreef: waarin iemand – in dit geval God – zijn geduld verliest. Voorbeelden hiervan vinden wij in Genesis 18:32: ‘misschien worden er tien (rechtvaardigen) gevonden daar (in Sodom)’, Genesis 31:7: ‘tien keer heeft hij mijn loon veranderd’, en Numeri 14:22: ‘tien keer hebben zij Mij beproefd’.[1] Kenmerkend is dus dat juist in de zevende plaag – het getal dat volheid symboliseert – de zaak nog eens extra op scherp wordt gezet door Farao zelf in het ‘hart’ te treffen: de tijd van spierballen laten rollen is voorbij, nu wordt het menens.

Vijf sets van twee

De plagen bestaan uit vijf sets van twee: plagen uit de Nijl (water in bloed veranderd en kikkers), plagen met stekende insecten (muggen en steekvliegen), plagen met ziektes (veepest en etterende bulten), plagen die de oogst vernietigen (hagel en sprinkhanen), en plagen met duisternis en dood (drie dagen duisternis en de dood der eerstgeborenen). Ook het noemen waard is dat binnen de tien plagen er vijf zijn waarbij nadrukkelijk wordt vermeld dat de Hebreeën in Gosen gespaard blijven: de steekvliegen, de veepest, de hagel, de duisternis en de dood der eerstgeborenen. De hagelplaag is de enige waarbij de Egyptenaren de mogelijkheid krijgen aangeboden om hun hachje te redden. Dat is natuurlijk bedoeld als een lakmoesproef: wie zullen ze geloven, de God van de Hebreeën of hun eigen Farao? Sommigen brengen hun boedel in veiligheid, anderen slaan de waarschuwing in de wind, ook vanwege de verstoktheid van hun harten (9:20-21). Zo maken ze bovendien een Verdeelde en verzwakte indruk. Na de magiërs erkennen nu ook enkele andere Egyptenaren wie de werkelijke macht heeft om dit alles te laten gebeuren.

Het wonderteken van hagel en vuur

Het Hebreeuws van de beschrijving van de plaag is bijzonder door het eenmalige voorkomen van de hitpa‘el– vorm van laqach (Hebr.: mitlaqqachat), wat zoiets betekent als ‘herhaaldelijk schudden, beven’. De vertaling wordt dan: ‘Er kwam hagel en vuur dat telkens beefde te midden van de zeer zware hagel’ (9:24). De eenmaligheid hiervan wordt daarna benadrukt door de opmerking dat dit nog nooit gezien was in de geschiedenis van Egypte. Vanuit onze tijd weten wij hoe beangstigend en vernietigend een zeer zware hagelbui kan zijn, zeker ook door de blikseminslagen die ermee gepaard gaan. Maar de ernstigste schades treden gewoonlijk slechts plaatselijk op: niet meer dan in één dorp of stadswijk. Dat deze zevende plaag echt een wonderteken is, is dan ook te zien aan de ‘bijbelse’ schaal waarop deze plaatsvond: de verwoesting strekte zich uit over heel Egypte, met uitzondering van Gosen.

Farao bekent schuld

Ondanks de aankondiging dat de vernietiging Farao’s hart zal treffen, ziet het er toch naar uit dat hij persoonlijk de dans ontsprongen is. Hij kan Mozes en Aäron immers nog ontvangen. Bijzonder is dat hij daarbij een schuldbekentenis over zijn lippen krijgt. Dat heeft hij nog niet eerder gedaan. Hij erkent zelfs dat hij en zijn volk gezondigd hebben en dat de Heer rechtvaardig is (9:27). Maar dat dit slechts betekenisloze lippendienst is aan God en zijn volk, zal uit het vervolg blijken. Ook Mozes weet dat deze schuldbelijdenis niet oprecht is: het ontzag voor de God van Israël duurt bij Farao en zijn hovelingen niet langer dan een hagelbui. Zodra deze is opgehouden, blijkt wederom het ‘zwaar zijn’ (Hebr.: kabhad) en ‘verstokt zijn’ (Hebr.: chazaq) van hun hart (9:34-35).

Wat dus in deze krachtmetingen wordt aangetoond, is de overmoed van Farao, en wat hij op het spel durft te zetten om het gevecht met de Heer te winnen. Maar uiteindelijk krijgt God zijn tegenstrever op de knieën en laat deze de Hebreeën vrij. Dit zal gebeuren als het om de eerstgeborenen gaat: een offer dat voor Farao te groot is. Maar de Heer zal voor zijn eerstgeboren volk Israël (4:22) juist zegevieren.

De gerstoogst stond al klaar

Het intermezzo (9:31-32) waarin de oogsten worden genoemd – de gereedstaande vlas en gerst worden vernietigd en tarwe en spelt nog niet, omdat die pas later rijpen – dient om aan te geven dat de uittocht nu echt op handen is. Pesach is immers ook het oogstfeest waarin het begin van de gerstoogst wordt gevierd. Binnen nu en twee weken, ruim vóór de tijd van de tarweoogst, zal het gebeuren. Ook wij kunnen op de vijfde zondag van de Veertig dagen haast niet meer wachten tot het zover is!

Deze exegese is opgesteld door Matthijs de Vries.

Voetnoot

[1] H. Oosterhuis, A. van Heusden, En dit zijn de namen. Het boek Exodus, Amsterdam 2001, 38. Zij citeren daar B. Jacob, The Second Book of the Bible: Exodus, New Jersey 1992, 179vv.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken