Menu

Basis

Deze vreemde God

In dit themanummer over God beginnen we in de Bijbel. Hoe spreekt de Bijbel over God? Dat blijkt bepaald niet eenduidig en eenstemmig te zijn. Lees maar mee…

Een wereld vol goden

In de Bijbel wemelt het van de goden. De één is nog machtiger dan de andere. Twee verhalen, één aan het begin en één aan het einde van de Bijbel, laten dat duidelijk zien: Als Mozes, gevlucht uit Egypte, de stem hoort uit de brandende ‘braambos’, weet hij niet zomaar met wie hij van doen heeft: … als ze vragen ‘Wat is de naam van die God?’, wat moet ik dan zeggen? (Exodus 3:13). Blijkbaar hebben ook ‘zij’ (de kinderen van Israël) geen idee.

Als Paulus in het verhaal van Lukas in Athene komt, valt hem op hoeveel goden daar worden vereerd. Hij ziet zelfs een altaar voor de onbekende god – ‘…die kom ik u verkondigen’ (Handelingen 17:22vv).

De onbekende God

Paulus’ woorden in Athene zijn een mooi beginpunt om over ‘God in de Bijbel’ te spreken. Net als de Atheners hebben wij alle mogelijke gedachten over God, goden, geloof en ongeloof. We geloven van alles, vereren van alles en ook over de God van de Bijbel hebben we allerlei ideeën en opvattingen. Ook de vraag van Mozes komt ons niet onbekend voor: ‘als ze vragen “wie is God?”, wat moet ik dan zeggen?’

We hebben ook antwoorden. Sommige al eeuwenoud. Zo zong ik gisteren de geloofsbelijdenis nog, om maar wat te noemen. ‘Ik geloof in God de Vader, de Almachtige…’ In die paar woorden liggen eeuwen bijbeluitleg, theologie en geschiedenis begraven.

We hebben alle mogelijke gedachten over God, goden, geloof en ongeloof

Bovendien heeft iedereen ook nog eens zijn of haar eigen ervaring. We leven in een wereld die immers heel ver van de wereld van de Bijbel afstaat. Kortom: het wemelt van de goden; maar wat valt er te zeggen over Paulus’ onbekende God waar Mozes al naar vraagt?

God in de Bijbel

De meeste geleerden zijn het er wel over eens dat de stapel boeken die wij Bijbel noemen zijn ‘ontstaan’ tussen 700 vóór en 300 ná onze jaartelling. Hoe verschillend de tijd van ontstaan ook, in de meeste van de boeken gaat het om een min of meer kwetsbare groep mensen, later een volk dat bedreigd wordt.

Door oorlogen, verwoestingen, wereldmachten; door Egypte, Amalek en de Filistijnen, Assyrië en Babylon, de Romeinen. Wereldrijken met ‘almachtige’ leiders en hun goden, oorlogen en verwoestingen. ‘Een groot deel van de Bijbel ruikt naar brand’, zei een Schriftgeleerde me eens. Geen wonder dat in veel bijbelboeken met regelmaat de vraag terugkeert: ‘is de Heer nu in ons midden of niet?’ (Exodus 17:7) ‘heeft God ons verlaten?’, ‘wie is God?’, is er toekomst?, wie zijn wij nog? Toch komt God steeds opnieuw aan het woord. Rechtstreeks (‘… en de Heer sprak…’) of indirecter, bijvoorbeeld in de woorden van profeten (‘zo spreekt de Heer’).

In grote stappen

Eerst een paar grote indelingen. Allereerst de klassieke scheiding tussen het Oude en het Nieuwe Testament. Soms wordt er liever gesproken over eerste en tweede testament, omdat in de geschiedenis ‘nieuw’ vaak is begrepen als ‘vervangend’. Alsof het oude achterhaald is of heeft afgedaan. Niets is minder waar. Het nieuwe, hoe verschillend ook, kan niet zonder het oude begrepen worden.

Daarnaast bestaat de Bijbel uit heel verschillende soorten teksten. Verhalen, wetsteksten en gedichten (meestal die van profeten) in het Oude Testament en verhalen en brieven in het Nieuwe Testament.

Met ‘Heer’ begint, zoals met iedere naam, een unieke relatie

Tot slot is er de taal en de wereld die daarbij hoort: het Oude Testament is grotendeels in het Hebreeuws geschreven, het Nieuwe Testament kennen we vooral in het Grieks. Dat was toentertijd de belangrijkste taal rond de Middellandse Zee. Soms worden de twee taalwerelden tegenover elkaar gezet. Beroemd is het onderscheid van de filosoof Pascal: De God van Abraham, Isaak en Jakob, en de God van de filosofen.

God heeft een naam

In al de teksten van het Oude Testament worden voor ‘God’ twee woorden gebruikt. Het woord dat we doorgaans vertalen als ‘God’ en een naam die we meestal weergeven met het woord ‘Heer’. Je zou kunnen zeggen dat ‘God’ een soortnaam is, zoals ‘mens’. Je bent nu eenmaal mens.

Met ‘Heer’ begint, zoals met iedere naam, een unieke relatie. Neem bijvoorbeeld Julia. Bij het doopvont klinkt de naam. We weten niet hoeveel Julia’s er zijn op de wereld, maar we weten wel dat er vanaf nu maar één Julia is zoals deze Julia en er nooit één zal zijn zoals zij. ‘Gekend bij God en mensen’. Bovendien zal zij steeds meer Julia worden en in iedere relatie op een bijzondere manier Julia zijn. Ze is een unieke ander, zoals wij voor haar steeds een ander zullen zijn.

In dat licht zou je het klassieke woord uit Deuteronomium kunnen verstaan: ‘Hoor, Israël, de Heer is God, de Heer is uniek.’ Het betekent niet dat deze God beter is, of dat er maar één God is; maar dat de God met deze naam ‘Heer’ eigen is, uniek, zoals Julia, zoals ieder mens. Om die eigenheid te kunnen begrijpen en daarop te vertrouwen, moeten er verhalen worden verteld, hoe meer hoe beter.

God als werkwoord

De naam, of beter: het woord ‘Heer’, is ook omstreden. Mannelijk, heerszuchtig, dat gehoofdletter! Het woord Heer is in zekere zin een noodoplossing. Als Mozes bij de braambos vraagt: ‘als ze vragen “Wat is de naam van die God?”, wat moet ik dan zeggen?’, antwoordt God raadselachtig: ‘Ik ben die er zijn zal.

Zeg daarom tegen de Israëlieten “Ik zal er zijn” heeft me naar u toegestuurd.’ ‘Ik zal er zijn’ is dus Gods ‘eigenlijke’ naam. In het Hebreeuws is het een woord van vier letters, JHWH. Het is een vorm van het werkwoord ‘zijn’, dat je actief als ‘er zijn’, ‘gebeuren’ moet vertalen. Het woord JHWH op zich is niet uit te spreken en wordt daarom in de traditie vervangen door het woord ‘Adonai’, wat ‘Heer’ betekent. Een noodoplossing waarin veel wijsheid verborgen ligt. Gods naam is niet uit te spreken. Spreken over God vraagt behoedzaamheid.

Belangrijk is dat de naam ‘die-er-zijn-zal’ een werkwoord is. Een werkwoord vraagt relatie, zonder een relatie is het niets. God dient zich aan, roept, zoals op de eerste dag van de schepping, zoals Mozes en het volk weg uit het land Egypte, zoals Abraham op weg.

In de verhalen treedt God op als de verrassende ander, als de toekomst is vastgelopen…

Over het wonder van Gods aanwezigheid is niet te beschikken. ‘Ieder spreken over God is als het schilderen van een vogel in zijn vlucht’, zoals een beroemde theoloog ergens zegt. Je bent altijd net te laat.

De God met deze naam is het ‘Ik’ van de Bijbel. ‘Ik ben de Heer, jouw God, die je bevrijd heeft’ (Exodus 20:1) Of, zoals Huub Oosterhuis het zegt: ‘jij die mij ik maakt’, met de woorden van een dichter: ‘Ik is een ander.’ In de verhalen van het Oude Testament treedt God op als deze verrassende ander, meestal onverwacht, als de toekomst is vastgelopen, tegen alles in, als geen mens het meer verwacht. In de profetenteksten komt God ter sprake als stem die de profeet heeft gehoord; in de Psalmen als de ander tot wie geroepen wordt. In alle gevallen is God te groot voor één beeld, één waarheid, één geloof. De ander die relatie begint, ons zoekt.

God als mens

Naast alles wat er over Jezus te zeggen is, uit de teksten blijkt dat hij een gelovige Joodse rabbi is die, zoals iedere rabbi, de unieke God van Israël ter sprake wil brengen in zijn eigen tijd. Daarbij gebruiken de schrijvers veel profetenteksten: het koninkrijk van God begint; het feest, de uittocht wordt vervuld. Niet ooit en toen, maar nu. In deze mens, in Jezus zien we wie God is in dagen van grote crisis, dagen zoals de profeten al beschreven, oorlog en ballingschap. God is als deze mens, de uitgeworpene.

De Naam van God opnieuw uitgelegd

Veel christelijk spreken over God, Jezus en het evangelie komt van Paulus. Ook Paulus is een vrome Joodse rabbi, die naar nieuwe taal zoekt voor het oude geheim van Gods naam; Gods aanwezigheid te midden van de volkeren, tussen goden en machten die zoveel groter lijken. Paulus is een wereldburger.

Paulus ontsluit voor niet-Joden, uiteindelijk dus ook voor ons, de geheimen van de God van Israël

Hij leeft niet in het woestijnlandschap van nomaden, zoals in de dagen van Mozes en Abraham, maar in de havensteden van de Grieks-Romeinse wereld. Paulus gebruikt die wereld om op een nieuwe manier over de God van Abraham, Isaak en Jakob te spreken. Zo ontsluit hij voor niet-Joden, en dus uiteindelijk ook voor ons, de geheimen van de God van Israël; de aanwezige met die bijzondere naam.

Hij gebruikt de Griekse filosofie om over Jezus te spreken als ‘Zoon van God’ die het Oude Testament ‘vervult’. Dát brengt hoop en nieuw leven, en niet de keizer die zich ook graag Zoon van God noemt. Hij is de Messias, die zijn Joodse geloofsgenoten al zolang verwachten. Zo heeft de belofte van ‘de Heer, die-er-zijn-zal’ in de brieven van Paulus een nieuwe gestalte gekregen. Een mens die sterker is dan de dood, de dood overwint. De mens die het graf verlaat, zoals het volk ooit uit Egypte trok. De mens die in de hemel is, zoals ooit jullie goden de Olympus bewoonden, beste Grieken.

De roep van de ander

In alle verschillen, in alle eeuwen en door die ongelofelijke rijkdom van teksten heen is de naam van God gebleven. ‘Ik-die-er-zijn-zal’. God als unieke ander, als onbekende stem die altijd weer als nieuw spreekt. Een stem die wegroept uit duisternis; uit het land van de dood; tot een nieuw begin.

Hoor, Israël, hoor: de Heer-die-er-zijn-zal is de enige! In alles wat wij als goden vereren, wat angst aanjaagt, waar we ons afhankelijk van maken, alles wat vraagt en roept: Hoor, deze is de enige die jou uitleidt. Ik die er zijn zal, jouw God. Ik ben er. En jij?

Werner Pieterse is predikant in de Protestantse gemeente Amstelveen-Buitenveldert. Hij is ook de auteur van Wat blijft; God na de kaalslag en van Waar ik je zoek; verhalen van zwervers, koningen, moeder en kind.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken