Menu

Basis

Die avond

Hebreeuwse tekst die wordt uitvergroot met een loep

Witte Donderdag (Exodus 12:(1)15-20, Psalmen 81 en Johannes 13:1-15)

Er zijn maar twee hoofdstukken in Exodus nodig om te laten zien waarom en hoe de slavernij meer dan enkel een feit is. Daar is in de Tora alleen een Farao voor nodig die Jozef niet kent, die van verloren zijn en gevonden worden niet weet en zich enkel hard kan opstellen om ‘zijn volk’ zogenaamd te beschermen tegen ‘die vreemdelingen’. Na de negen slagen op Egypte dreigt Mozes met de verschrikking van de tiende plaag, maar Farao luistert niet.

Dan volgt hoofdstuk 12:1-28 over ‘die nacht’ waarin het volk Israël het paasmaal moet bereiden en eten. Op de tiende dag van de eerste maand moet ieder een stuk kleinvee apart stellen en het in de nacht na de veertiende dag klaarmaken voor de laatste maaltijd, staande, met de lendenen omgord, familie en buurtgenoten erbij. De aangegeven tekst beschrijft het voorschrift van de ongezuurde broden, die daarna zeven dagen lang moeten worden gegeten. Na dit ‘binnengebeuren’ wordt ook het buitengebeuren verteld, over de engel die voorbij zal gaan aan de met bloed van het paaslam bestreken deuren. Latere generaties moeten die avond als een gedenkdag vieren: ‘wanneer je kinderen je vragen (…)’ (12:26). Het verhaal zal door de eeuwen heen gaan, om te gedenken, om niet te vergeten, maar te bewaren. De laatste nacht van Jezus met zijn leerlingen krijgt daarmee extra kleur. Psalmen 81 sluit daar naadloos bij aan. Alleen maar muziek ‘toen Hij uittrok tegen Egypte’. ‘Een taal die ik niet kende’ (81:6). Maar de psalmist weet ook dat dit het einde niet is. ‘Het volk luistert niet naar mijn stem’ (81:12). De Heer moet wel blijven spreken. Dat gebeurt in de Paasnacht, de nacht voor het ontwaken, de nacht die nooit voorbijgaat.

Op weg naar die avond

Hoofdstukken lang ontwikkelt zich in het Evangelie van Johannes steeds heftiger en duisterder de discussie met de leiders van het volk. Uiteindelijk zal Kajafas profeteren dat het beter is ‘dat er één sterft en dat niet het hele volk verloren gaat’ (11:50). Trefzeker leidt Johannes die avond en die nacht in. Het begint met het welkom in Betanië van Maria die Jezus’ voeten wast, met mirre (12:3). In die nacht zal Hij dat bij zijn leerlingen doen, met water. Maar eerst trekt Hij als een koning binnen in zijn Stad, en heel de wereld gaat achter Hem aan (12:19). Die wereld, in de vorm van enkele Grieken, krijgt het Magna Charta te horen over de graankorrel die in de aarde valt en moet sterven om vrucht voort te brengen. Daarop begint de nacht van de verheerlijking (12:28), waarin de Mensenzoon zal worden opgeheven.

De voetwassing

Het moet voor de leerlingen onthutsend geweest zijn. Alsof ze allang in die zaal aanwezig waren begint de maaltijd, terwijl de duivel al binnengevallen is in het hart van Judas die Hem zal overleveren. Dan wordt ons Jezus beschreven. Hij weet dat de Vader Hem alles in handen geeft en dat Hij uit God en naar God toe is. Dat alles leidt er tot ieders verbijstering toe dat Hij zijn kleren aflegt en zijn lendenen omgordt met een doek. Het lichaam van Christus! Wat wij straks op Golgota zullen zien, gaat Hij in gebaar en taal nu uitleggen. Gedetailleerd wordt dat beschreven, alsof elk gebaar uitlegt wat het zeggen wil. Hij doet water in het bekken en Hij begint de voeten van de leerlingen (er staat nog niet ‘zijn leerlingen’) te wassen en droogt ze met de doek die Hem omgordt. Alsof doeken er nu toe doen – Johannes heeft er blijkbaar moeite mee. Dit verhaal is zo diep persoonlijk, zo emotioneel, dat hij alles tegelijk wil vertellen, zonder een gebaar over te slaan. Wij kennen het verhaal over Petrus, bij Johannes steeds hét model van de leerling. Petrus weet het dus om te beginnen beter. ‘In der eeuwigheid niet’, staat er net niet bij. Nu is het: ‘Heer, Jíj! Was Jij mij de voeten!’ (13:6). Ja, de Heer wast de voeten van zijn leerlingen. En alles wordt Petrus uitgelegd, hem en de anderen bij hem, tot en met het nieuwe gebod.

Het nieuwe gebod

Het is dat wij het verhaal zo goed kennen. Daarom moeten we onszelf dwingen de woorden te wegen om ze hun brille terug te geven. Want die avond is voor Johannes zo exceptioneel dat hij het wel moet vertellen. Het gaat over de duiding van Jezus die voor hem de Messias, het Paaslam, is. Waar is hij op uit? Wat moet er uiteindelijk als ‘het diepste’ gezegd worden? Dat is het nieuwe gebod (13:34). De toevoeging ‘nieuw’ maakt die laatste woorden pregnant. En als dan blijkt dat dit nieuwe gebod ‘elkaar liefhebben’ is, moet je wel even opkijken. Hoezo nieuw? Dit is toch een vertrouwd gebod? Mensen moeten toch om elkaar geven? Maar let wel, het gaat hier niet om een uitnodiging tot een beetje sociaal gedrag. Het gaat hier over wat volgens de Schriften de kern van de zaak is, de kern waarom het draait.

Hebt elkander lief

Jezus’ woord komt niet zomaar uit de lucht vallen. Het komt uit de verhalen, het komt ‘van omhoog’ (Gr.: anoothen – vgl. 3:3.7.31). Alsof houden van ‘naar elkaar luisteren’ betekent, horen, volgen met al je aandacht, je winnen laten en gewonnen geven aan dit Woord, deze stem van voor alle tijden (1:1), dit spreken dat steeds nieuw is. Je hoort het ook terug in wat Jezus op het kruis zegt tegen zijn moeder en de leerling die Hij liefheeft (19:26-27), en Petrus krijgt het te horen wanneer hem wordt ingeprent dat het erom gaat de kudde te weiden, een echte herder te zijn, iemand die bewaart wie hem gegeven zijn (21:15-23).

Deze exegese is opgesteld door Jan Engelen.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken