Menu

Premium

Dinsdag of zondag?

Hebreeuwse tekst die wordt uitvergroot met een loep

De derde dag in Johannes 2:1-11

In Johannes 2:1-11 wordt verteld over een bruiloft, te Kana in Galilea, die plaatsvindt ‘op de derde dag’. Dat is raadselachtig, want van een eerste of tweede dag is in het voorgaande geen sprake geweest. En wie trouwen er eigenlijk?

Het wonder op de bruiloft te Kana is het eerste van de zeven tekenen van Jezus die Johannes beschrijft. Hij situeert die bruiloft ‘op de derde dag’ (Joh. 2:1). Waarom geeft hij zo’n exacte tijdsaanduiding, terwijl daar noch in de voorgaande noch in de volgende verzen een aanleiding voor te vinden is? Volgens Pinchas Lapide heeft de jood hier geen commentaar nodig, want hij weet dat het hier om een dinsdag moet gaan, de derde dag uit het boek Genesis. Daar begon God zijn scheppingswerk op de eerste dag van de week – de zondag – en voltooide dat op de zevende dag, de sabbat. Deze ‘derde dag’ geldt al sinds lang als een ideale joodse trouwdag, omdat alleen van deze dag tweemaal wordt gezegd: ‘En God zag dat het goed was’ (Gen. 1:10, 12). Hierin zien de rabbijnen een dubbel goed voorteken: één voor de bruidegom en één voor de bruid.

P. Lapide, Hij leerde in hun synagogen. Een joodse uitleg van de evangeliën (vert. H. van der Vinne), Baarn: Ten Have 1983, 8-9.

De dag van de opstanding

Elders in het Nieuwe Testament is de derde dag de dag waarop Christus uit de dood is opgewekt. Bij Marcus en Johannes ontbreekt deze voorzegging of constatering, maar bij Matteüs komt hij vier keer en bij Lucas vijf keer voor. Bij Matteüs voorzegt Jezus dit drie keer, bij de drie aankondigingen van zijn lijden (Mat. 16:21; 17:23; 20:19) en bij Lucas bij de eerste en de derde aankondiging van het lijden van de Mensenzoon (Luc. 9:22; 18:33). Nadat Jezus is gestorven en begraven, herinneren de overpriesters en de farizeeën Pilatus eraan dat Jezus dit heeft gezegd, en moet hij daarom het graf laten bewaken ‘tot de derde dag’, omdat anders zijn leerlingen hem zouden komen stelen en tot het volk zeggen: ‘Hij is opgewekt van de doden’ (Mat. 27:64). Bij Lucas worden de leerlingen achteraf aan deze voorzegging herinnerd door een van de twee mannen bij het lege graf (24:7), terwijl de Emmaüsgangers tegen Jezus zeggen: ‘Maar met dit al is het thans reeds de derde dag sinds dit is geschied’ (24:21) en Jezus hun ten slotte uitlegt: ‘Aldus staat er geschreven dat de Christus moest lijden en ten derde dage opstaan van de doden’ (24:46). De waarschijnlijk oudste versie van deze formule is te vinden bij Paulus: ‘Christus is gestorven (…) en ten derde dage opgewekt, naar de Schriften’ (1 Kor. 15:3-4). Door een inclusieve telling van die drie dagen is Jezus’ opstanding op de zondag terechtgekomen, de dag waarop de ekklesia (‘kerk’ of ‘gemeente’) van Christus van oudsher haar wekelijkse heilige maaltijd viert: de eucharistie.

H.J. de Jonge, Ontstaan en ontwikkeling van het geloof in Jezus’ opstanding, in: F.O. van Gennep e.a., Waarlijk opgestaan! Een discussie over de opstanding van Jezus, Baarn: Ten Have 1989, 40-41.

De moeder van Jezus

In het Johannesevangelie wordt de moeder van Jezus niet met name genoemd. Wel zijn er twee uitspraken van haar in overgeleverd, die voorkomen in deze evangelietekst: ‘Ze hebben geen wijn’ (Joh. 2:3) en: ‘Wat hij jullie ook zegt, doet het’ (2:5). Vreemd en schijnbaar bruut antwoordt Jezus haar: ‘Vrouw, wat is er tussen mij en u? Mijn uur is nog niet gekomen.’ (2:4). Door zijn moeder aan te spreken met ‘vrouw’ schept hij afstand tussen haar en hem en verwerpt hij iedere aanspraak die zij op hem zou kunnen maken op grond van hun familieband. Volgens kerkvader Augustinus doet Jezus dat omdat hij zijn goddelijkheid niet van haar had: die had hij altijd al.

A. Augustinus, Als licht in het hart. Preken voor het liturgisch jaar, Baarn: Ambo 1996, 94.

Feministisch theologen als Elisabeth Schüssler Fiorenza en Maria de Groot hebben opgemerkt dat Jezus door haar op deze wijze aan te spreken haar op hetzelfde niveau plaatst als andere vrouwelijke apostolische getuigen, zoals de Samaritaanse vrouw (Joh. 4:21) en Maria Magdalena (Joh. 20:13).

E. Schüssler Fiorenza, In memory of her, : SCM Press 1983, 327; M. de Groot, Messiaanse ikonen. Een vrouwenstudie van het evangelie naar Johannes, Kampen: Kok 1988, 62-63.

Moeder en leerling: Israël en ekklesia

Beide uitspraken van Jezus’ moeder doen haar kennen als de matrona die in het huis de instructies geeft. Als ‘vrouw des huizes’ wordt ze ook getekend in die andere Johannestekst waarin Jezus haar met ‘vrouw’ aanspreekt, bij zijn kruisiging (Joh. 19:26-27). Als zijn moeder heeft zij aan Jezus woning gegeven, zij blijft bij hem in zijn uur en vindt en schept op zijn wens opnieuw woning bij zijn geliefde leerling. Op grond daarvan wordt zij ook verbonden met de Sjechina, de goddelijke Aanwezigheid die woont onder de mensen; dit begrip is afgeleid van het Hebreeuwse sjchn (= wonen). Zij vertegenwoordigt die op de bruiloft te Kana: ze laat door haar bemiddeling het water van het leven stromen, dat wordt tot de wijn van de vreugde.5

In Johannes 19:26-27 wordt niet alleen Jezus’ moeder, maar ook ‘de leerling die hij liefhad’ niet met name genoemd. Wie is die raadselachtige leerling? Is het Johannes? Esther de Boer heeft aannemelijk gemaakt dat er daar onder het kruis maar twee personen staan: Maria van Klopas, de moeder van Jezus, en Maria van Magdala, de leerling die hij liefhad.

E. de Boer, De geliefde discipel. Vroegchristelijke teksten over Maria Magdalena. Zoetermeer: Boekencentrum 2006, 82.

Hoe dan ook, beide vrouwen of gestalten onder het kruis staan daar in dit evangelie niet op persoonlijke titel, zo menen Karel Deurloo en Nico ter Linden. De moeder representeert het volk Israël, dat de Messias heeft voortgebracht, ‘Vrouwe Israël’, terwijl de leerling van wie Jezus hield, voor de ekklesia staat die de Messias in het hart heeft gesloten. Jezus wil die twee, Vrouwe Israël en Vrouwe Ekklesia, saamhorig maken ‘vanaf dat uur’. Het evangelie is een huis om in te wonen en ook alles van de synagoge, van Vrouwe Israël, ziet Johannes erin be waard. In de Nieuwe Bijbelvertaling (2004) is dat tweemaal herhaalde en veelzeggende ‘vrouw’ op beide plaatsen (Joh. 2:4; 19:26) weggelaten. Daardoor valt voor degenen die alleen deze vertaling lezen de samenhang van beide teksten en daarmee hun symbolische betekenis weg.

De Groot, a.w., 63.

Wie is de bruidegom?

De bruiloft te Kana is nog om een andere reden een vreemde tekst: de bruidegom wordt er niet bij name en de bruid zelfs helemaal niet in genoemd. Wie is die bruidegom? In Johannes 3:29 zegt Johannes de Doper:

Die de bruid heeft, is de bruidegom, maar de vriend van de bruidegom, die erbij staat en hem hoort, verblijdt zich met blijdschap over de stem van de bruidegom. Zo is dan deze mijn blijdschap vervuld geworden.

Daarmee suggereert de evangelist Johannes dat de bruidegom Jezus representeert. Ook de andere drie evangelisten suggereren dat, waar Jezus de leerlingen van Johannes de Doper, die hem vragen waarom zijn leerlingen niet vasten, antwoordt: ‘Kunnen soms bruiloftsgasten treuren, zolang de bruidegom bij hen is? Er zullen echter dagen komen, dat de bruidegom van hen is weggenomen en dan zullen zij vasten.’ (Mat. 9:15; Mar. 2:19-20; Luc. 5:34-35).

Huwelijksmetafoor

Als Jezus de bruidegom is, wie is dan de bruid? Een antwoord gevonden worden in het Oude Testament, waar de relatie van JHWH met zijn volk, Israël en/of Juda, soms symbolisch wordt voorgesteld als een verliefdheid of huwelijksrelatie (bijv. Jer. 3:6-4:4; Hos. 2). Daarin is JHWH de jaloerse echtgenoot en klaagt hij dat zijn volk hem ontrouw is en hoereert met vreemde goden en godinnen. In het Hooglied wordt die huwelijksrelatie als een gelijkwaardige verliefdheid bezongen, waarbij het onduidelijk is wie de bruidegom is en wie de bruid: JHWH of Israël. Ook in het Nieuwe Testament wordt de relatie van Christus en zijn ekklesia soms vergeleken met een huwelijksrelatie. Zo wordt in de brief aan de Efeziërs (5:21-33) de relatie van Christus met zijn ekklesia ten voorbeeld gesteld aan de huwelijksrelatie van mannen en vrouwen: ‘Mannen, hebt jullie vrouwen lief, zoals Christus zijn ekklesia heeft liefgehad en zich voor haar heeft overgegeven’ (Ef. 5:25). De brief begint met de vermaning ‘weest elkander onderdanig in de vreze van Christus’ (5:21) en vervolgt dan: ‘Vrouwen, weest aan uw man onderdanig als aan de Heer’ (5:22). Daarmee lijkt het alsof in het huwelijk vrouwen hun mannen onderdanig moeten zijn, maar niet andersom. Deze ongelijkwaardigheid vloeit echter voort uit de – ongelijkwaardige – relatie van Christus, de Heer, tot zijn ekklesia die hier ten voorbeeld wordt gesteld aan de menselijke huwelijksrelatie. Een man zou zijn vrouw moeten ‘liefhebben als zichzelf’ (5:29) en een vrouw haar man ‘vrezen’, zoals Christus zijn ekklesia liefheeft en omgekeerd de ekklesia Christus zou moeten vrezen. Vooropstaan blijft de vermaning, aan vrouwen én mannen: ‘weest elkander onderdanig in de vreze van Christus’ (5:21).

Het bruiloftsmaal van het Lam

Volgens de gelijkenis van de wijze en de dwaze maagden (Mat. 25:1-13) moet de bruidegom nog komen. In een vergelijkbare passage bij Lucas prijst Jezus die knechten zalig die op hun heer wachten wanneer hij van de bruiloft wederkeert ‘in de tweede of de derde nachtwake’ (Luc. 12:35-40). Volgens het boek Openbaring zal aan het eind der tijden het Lam de bruidegom zijn en zijn zij zalig die genodigd zijn tot het bruiloftsmaal van het Lam (Op. 19:7-9). Dan zal het ook duidelijk zijn wie de bruid is van het Lam. Dat is de ekklesia die nog uitstaat: ‘de heilige stad, Jeruzalem, nederdalende uit de hemel’ (Op. 21:9-11). Zo verwijst de ekklesia die op de derde dag haar maaltijd viert naar de bruiloft te Kana en is zijzelf de bruid in het liefdesverbond met haar bruidegom, de Heer.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken