Menu

Premium

Doden: tussen bezweren en opwekken

Over necromantie in Bijbel en cultuur

In de aflevering ‘Dead Celebrities’ van de Amerikaanse televisieserie South Park (2009) ziet het kleine jongetje Ike voortdurend de geesten van overleden beroemdheden (een verwijzing naar de film The Sixth Sense uit 1999). Deze beroemdheden kunnen niet ‘oversteken’ naar het hiernamaals, omdat een van hen, Michael Jackson, zijn dood niet accepteren. De jongens van South Park zoeken dan een medium (een parodie op Zelda Rubinsteins karakter in de klassieker Poltergeist uit 1982) om hen te helpen. Het medium weet de geest van Jackson op te roepen, maar in plaats van rust te vinden, nestelt hij zich in Ike.

En dat is nog maar een van de vele voorbeelden van ‘necromantie’ in onze cultuur. In de volksmond dat begrip zowel slaan op dodenbezwering als op dodenopwekking. In de South Park-episode gaat het om ‘dodenbezwering’: het spreken met een overledene om iets voor elkaar te krijgen. Maar het begrip ‘necromantie’ wordt ook gebruikt voor het opwekken van de doden. Vaak gaat het dan om necromancers, die in allerlei role-playing games (RPG’s), zoals Dungeons & Dragons of Skyrim, hun kwade krachten gebruiken om een soort zombieleger te creëren. Grappig is het om op te merken dat onze cultuur toch wat huiverig staat tegenover necromantie: in de RPG’s staan necromancers eigenlijk altijd aan de verdorven kant van het morele spectrum.

Dodenbezwering

In de Bijbel ligt een en ander toch complexer. De Bijbel maakt duidelijk onderscheid tussen beide. Dodenbezwering, het raadplegen van overledenen, wordt heel sterk afgewezen. In de Tora wordt het verbod op het raadplegen van mediums meerdere keren verwoord: ‘Raadpleeg geen geesten en schimmen van doden. Wie zich tot hen wendt, verontreinigt zichzelf. Ik ben de Heer, jullie God’ (Lev. 19:31; zie ook: 20:6; Deut. 18:9-15). Als een refrein klinkt de uitspraak ‘Ik ben de Heer, jullie God.’ Deze relatie tussen de Heer God en de aangesproken jullie geeft geen ruimte voor dodenbezwering. Israël heeft gewoonweg geen medium nodig, het rechtsreeks aan de Heer God om raad vragen. Daartoe heeft Israël zijn eigen middelen, zoals de hogepriester en de orakeldobbelstenen (Ex. 28:30; Lev. 8:8). Dit verbod hangt samen met de umwelt, waarin een dergelijke praktijk gangbaar was. Ook binnen Israël zelf moet dodenbezwering gepraktiseerd zijn; anders was er geen verbod op.

In onze moderne tijd kennen we het verschijnsel nog steeds. Denk bijvoorbeeld aan allerlei televisieshows waarin zogenaamde ‘mediums’ als Char claimen in contact te kunnen komen met overledenen. Vaak slagen deze mediums een goede en overtuigende show neer te zetten. En de aangeslagen familieleden geloven er maar wat graag in. De techniek die deze psychics gebruiken, want het is feitelijk een trucje, is bekend als cold reading, een ondervragingstechniek waarbij je je ‘slachtoffer’ onbewust informatie kan laten vertellen. maakte al eens gehakt van deze mediums in de episodes ‘The Biggest Douche in the Universe’ (2002) en ‘Cartman’s Incredible Gift’ (2004).

Ook in de profetie is de afwijzing van dodenbezwering groot. In Jesaja 8:19-20a geeft Jesaja een hypothetische dialoog weer tussen de leerlingen van de Heer, degenen die de Heer dus aanhangen en hem raadplegen, en de tegenstrevers van de Heer. De profetische emotie is voelbaar, omdat de hypothetische reacties steeds bondiger en elliptischer geformuleerd worden. Deze ellipsen moet steeds aangevuld worden, hier cursief gedaan. Stel nu, zo legt Jesaja uit, dat die tegenstanders tegen jullie zeggen: ‘Gaat te rade bij de voorvaderen en bij de waarzeggers, die lispelen en fluisteren!’, dan moeten jullie antwoorden: ‘Gaat een volk niet bij zijn God te rade!’ Maar, zo vervolgt Jesaja, als die tegenstanders daar dan tegenin brengen: ‘Ten gunste van de levenden moet men te rade gaan bij de doden!’, dan moeten jullie zeggen: ‘Neen, je moet te rade gaan bij God overeenkomstig het onderricht (of: overeenkomstig de Tora) en overeenkomstig het getuigenis!’

De ‘heks’ van Endor

We kennen de praktijk van het raadplegen van mediums ook uit de Saulverhalen. In 1 Samuël 28 is Saul ten einde raad. Hij heeft gefaald als koning. De Heer heeft David reeds tot koning laten zalven. Saul is omsingeld door de vijand en verkeert in een militair uitzichtloze positie. En tot overmaat van ramp spreekt de Heer God niet. Saul heeft wel geprobeerd via de orakeldobbelstenen Gods visie te achterhalen, maar hij is daarin niet geslaagd. Verbazingwekkend is dat niet, want alleen de hogepriester mag die orakelstenen gebruiken. De profeet Samuël is gestorven, en dus ziet Saul maar één oplossing: een medium raadplegen om Samuël te kunnen raadplegen.

Dat is nog niet zo’n eenvoudige opgave, want Saul had alle mediums verboden en het land uit gezet. Maar het leven de leer is sterker dan de leer, en in de omgeving van Saul weet men hem een medium te adviseren. Ze woont in Endor. In de televisieserie Merlin (vanaf 2008) laat de vader van de legendarische koning Arthur, Uther Pendragon, alle heksen, druïden en tovenaars executeren, omdat, naar later blijkt, hij zijn vrouw aan magie is kwijtgeraakt. De jonge Merlijn moet op zijn tellen passen in zo’n vijandige omgeving. In ieder geval ging Sauls medium al snel de geschiedenis in als de ‘heks van Endor’. De christelijke theologen zagen zich namelijk voor het probleem geplaatst dat het toch eigenlijk onmogelijk is om doden op te wekken. De ‘oplossing’ lag in de identificatie van de geest van Samuel als de verschijning van een demon en zelfs van de duivel zelf. De vrouw die voor het oproepen van de demon verantwoordelijk is, wordt dan in het populaire geloof al snel een ‘heks’.

Het verhaal over het medium te Endor en Saul is heerlijk dubbelzinnig. De Bijbel verbiedt dodenbezwering, maar laat zich niet in met de vraag of dodenbezwering mogelijk is. Daarom het verhaal zowel gelezen worden als een geslaagde seance, waarbij de dode Samuel daadwerkelijk ten tonele verschijnt – zij het te vergeefs voor Saul –, als begrepen worden als een grote farce.

Zo is het opvallend dat in de verzen 11-12 de seance zelf niet beschreven wordt. Doet de bijbelschrijver dat niet omdat hij dit soort zaken afwijst? Of heeft de seance helemaal niet plaatsgevonden? Saul geeft aan dat het medium Samuel voor hem moet oproepen en hij heeft dit verzoek nog niet gesproken tot de vrouw, of daar is Samuel al. De tekst bezigt de eigennaam ‘Samuel’, niet een te verwachten uitdrukken als ‘de geest van Samuel’ of ‘de schaduw van Samuel’.

Het antwoord van het medium in vers 13 op Sauls vraag wat ze ziet, biedt evenmin duidelijkheid over de vraag of er een seance heeft plaatsgevonden. De vrouw gebruikt het woord elohim, maar wat betekent dat hier? Is het een standaardaanduiding om opgeroepen doden mee te beschrijven zodra ze verschenen zijn? Het lijkt erop dat de vrouw een standaardantwoord geeft. In ieder geval verschil haar mededeling van wat de verteller zegt, die de eigennaam ‘Samuel’ zonder toevoegingen gebruikte in vers 12.

Ook de perceptie van Samuel blijft in nevelen gehuld. Saul hoort Samuel duidelijk spreken, maar ziet hij Samuel ook? Het feit dat Saul in vers 20 buigt voor Samuel, geeft ruimte om dat aan te nemen. Maar waarom zou iemand vragen wat er te zien is, als hij het zelf zien? Het contact tussen Saul en Samuel manifesteert zich eerder als een half contact, waarin Saul alleen iets hoort. Omgekeerd geldt dat ook voor het medium: heeft ze Samuel wel gehoord? Haar reactie van de maaltijd lijkt niet in balans met de boodschap die Saul gehoord heeft. Of had ze haar klant even alleen gelaten met de verschenen persoon? Het werkwoord ‘komen’ in vers 21 laat een dergelijke interpretatie toe.

En dan hebben we nog de knechten van Saul. Tijdens het gebeuren met Samuel worden ze nergens in de tekst genoemd. Ze duiken pas weer als verhaalfiguren op wanneer de vrouw het overvloedige maal aan Saul heeft voorgezet. In de joodse midrasj op 1 Samuel 24 heeft dit geleid tot de volgende opmerking:

Wie een geest of een dode oproept, zal hem wel zien, maar hem niet horen; wie een geest of een dode nodig heeft, zal hem wel horen, maar niet zien; en wie hem niet nodig heeft, zal hem niet zien noch horen.

Dodenopwekking

Opwekking van de doden komt eveneens in de Bijbel voor. Nu heeft opwekking uit de doden pas zin vanaf het moment dat in een theologie over het leven na de dood, dat wil zeggen een opstandingsgeloof, ontstaat; en dat is laat: pas op het einde van het oudtestamentische tijdvak. Opstandingsgeloof ontstaat als protesttheologie tegen de Jodenvervolging onder de Seleucidische koning Antiochus IV Epifanes (2e eeuw v.Chr.). Misschien dat een tekst in het boek Daniel iets van een opstandingsgeloof laat zien (Dan. 12:13), verder moeten we daarvoor in de deuterocanonieke en apocriefe boeken zijn (het bekendste verhaal is natuurlijk 2 Mak. 7).

In de populaire cultuur wordt dodenopwekking vaak als negatief voorgesteld: het gaat dan om het opwekken van een willoos en moorddadig leger van zombies. Dat wordt ook sterk als moreel verwerpelijk neergezet in allerlei games en films. Maar het opwekken ook een andere verschijning hebben: het opwekken van een rechtvaardige. Denk aan Trinity aan het einde van The Matrix (1999), aan Gandalf uit Tolkiens The Lord of the Rings, aan Spock uit de oorspronkelijke Star Wars-film The Search for Spock (1984) of zelfs aan de oorspronkelijke versie van Sneeuwwitje, toen de prinses nog echt doodging.

Toch treffen we in de Bijbel opwekkingen van doden aan in teksten van voor de 2e eeuw v.Chr. Ze komen voor in de verhalencycli van Elia en Elisa. Zowel van de profeet Elia als van de profeet Elisa zijn verhalen over dodenopwekking overgeleverd. Toen het kind van de vrouw bij wie Elia te gast was, ernstig ziek werd, strekte Elia zich driemaal over het kind uit, waarbij hij de Heer aanriep met de woorden: ‘Heer, mijn God, laat toch de levensadem in de borst van dit kind terugkeren.’ De Heer verhoorde Elia’s smeekbede: de levensadem keerde terug in de borst van het kind en het leefde weer (1 Kon. 17:17-24).

Ook Elisa’s gastvrouw heeft een ernstig zieke zoon. De opwekking van dit kind wordt zeer plastisch beschreven als een soort mond-op-mondbeademing (2 Kon. 4:32-37): Elisa loopt naar het bed en gaat boven op het kind liggen, met zijn mond op de mond van het kind, zijn ogen op de ogen van het kind en zijn handpalmen op de handpalmen van het kind, net zo lang tot het lichaam van de dode weer warm wordt. Deze handeling herhaalt zich nog een tweede keer. Uiteindelijk niest de jongen zeven keer en opent hij zijn ogen.

Het theologische belang ligt hier in de gastvrijheid. Gastvrijheid is een kwestie van leven of dood. Wie in de semi-nomade cultuur waaruit Israël voorkomt, verdwaalt in de woestijn-achtige gebieden, wacht wegens gebrek aan met name water de dood. Gastvrijheid is daarom een plicht. In de tijd van droogte waarin Elia en later Elisa optreden, gaat het ook om leven of dood. De gastvrouw biedt de profetie leven aan met haar gastvrijheid en ontvangt daarop het leven dat de profetie herbergt in de opwekking van haar zoon. Het leven door, dankzij de profetie.

Dat niet alleen de Tora levengevend is (zie bijvoorbeeld Ps. 1:3), maar ook de profetie, wordt narratief duidelijk gemaakt in een voorval na de dood van de profeet Elisa. Zelfs na zijn heengaan kon hij nog mensen tot leven wekken (2 Kon. 13:20-21). Toen men een dode in Elisa’s graf wierp, kwam deze, door de aanraking met het gebeente van Elisa, weer tot leven en stond hij op.

Interessant is om waar te nemen dat van deze opgewekte mensen de bijbelteksten niet verhalen dat zij opnieuw gestorven zijn. Wil de Schrift uitdrukken dat wie door de profetie tot leven komt de dood voorbij is?

Jezus als necromancer

Veel narratieve elementen in deze verhalen komen we later ook in het Nieuwe Testament tegen, zoals het ‘dralen’ van de opwekker, de ‘verwarring’ tussen slaap en dood bij de omstanders, het gebed tot God en de smeekbede van de nabestaanden die uiteindelijk het motief vormen voor de opwekking.

Jezus zelf wekte slechts enkele doden op: Lazarus (Joh. 11:154), het dochtertje van Jaïrus (Mar. 5:21-24, 35-43) en de enige zoon van de weduwe van Naïn (Luc. 7:11-17). Maar in deze verhalen gaat het niet om de doden zelf. Het is Jezus om de levenden te doen. Dat de opgewekte doden opnieuw sterven wordt daarom nergens verhaald. Als je door de Messias ten leven bent gewekt, dan is dat toch niet om opnieuw te sterven? Bovendien kunnen de verhalen over dodenopwekkingen in het theologische raamwerk van de evangeliën ook gezien worden als een literaire vooruitwijzing op Jezus’ eigen ‘dodenopwekking’, zijn verrijzenis.

In Johannes 20:1-9 houden op de Paasmorgen twee leerlingen een hardloopwedstrijd naar het graf, wegens de mededeling van Maria Magdalena over het geopende graf. De ene leerling is Petrus, de andere wordt omzichtig aangeduid met ‘de leerling die Jezus liefhad’. Hiervoor gebruikt het evangelie het werkwoord fileô. Dit werkwoord wordt in combinatie met een leerling van Jezus alleen nog gebruikt in Johannes 11:3, 36. Het is een aanduiding voor Lazarus. Dat geren naar het graf heeft weinig zin. In 20:9 stelt de verteller vast dat ze de Schriften nog niet kenden. Maar van één wordt wél verteld dat hij gelooft: het is de geliefde leerling Lazarus. Alsof hij uit eigen ervaring weet te geloven wat Jezus overkomen moet zijn.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken