Menu

Premium

Doop van de Heer

Hebreeuwse tekst die wordt uitvergroot met een loep

Bij Jesaja 61,1-4 en 62,11-12, Romeinen 12,1-6 en Matteüs 3,13-17

Het verbindende aspect bij Jesaja, Romeinen en Matteüs is het ‘welbehagen’ van de Eeuwige. In de Statenvertaling komt dat begrip in alle drie de lezingen voor, al worden er in de Hebreeuwse en Griekse teksten verschillende termen gebruikt: het Hebreeuwse zelfstandig naamwoord ratson (Jesaja 61,2), het Griekse adjectief euarestos (Romeinen 12,1) en het Griekse werkwoord eudokeoo (Matteüs 3,17).

Welbehagen vinden, welbehaaglijk zijn: het klinkt in onze oren misschien bezadigd en formeel, maar het gaat over stralende vreugde, over dingen waar de hemel blij van wordt. Het gaat over aansluiting tussen hemel en aarde, dat het helemaal klikt en dat daarmee Gods geestdrift de aardse werkelijkheid binnenstroomt.

Hemels welbehagen

Dat is wat Jesaja profeteert: een aarde vol bevrijdende genade, een jubeljaar waarin alle grauwheid en gevangenschap op- lost. Het woord ‘wraak’ wordt genoemd (Jesaja 61,2), maar daar worden geen beelden bij geleverd. Er wordt niet gefocust op oordeel en vergelding, op zaken waarbij de handen zich weer krampachtig tot vuisten klemmen: alles spreekt van ontspanning en ontkramping. Dat andere is er natuurlijk nog wel: de onderdrukkers zijn niet verdampt en de trauma’s niet zomaar verdwenen. Maar de aandacht gaat in deze profetie naar de zachte krachten, naar de hemel die de aarde gunt dat ze ontdooit en ontluikt.

Addergebroed!

Daarmee is al een belangrijk aspect aangegeven van het tafereel van Jezus’ doop. Johannes predikt over de bijl en de zeef en het vuur, de grote opruiming, de grote afrekening. Johannes belichaamt een diep verlangen dat in onze tijd heel herkenbaar is: dat de zwijnenstal wordt uitgemest, dat de wereld gezuiverd wordt van graaiers en raddraaiers. Hij nodigt uit tot omkeer, maar niet op een gulle en gunnende toon. Als de religieuze leiders voor zijn doop komen, leest hij hun de les en maakt hen uit voor addergebroed. Het verhaal vertelt niet of hij hen daarna als dopelingen accepteert of niet. Als Johannes Jesaja 61 had mogen schrijven, zou hij het ‘jaar van de wraak van onze God’ groots hebben uitgewerkt.

Jezus neemt geen wraak

Maar dan komt Jezus. In de verbeelding van Johannes zou Hij nu de bijl en de zeef ter hand moeten nemen en het vuur hoog moeten opstoken. Maar Jezus gaat er niet met geweld overheen, Hij gaat eronderdoor. Hij jaagt niet de boosdoeners het vuur in, maar daalt zelf af in het water. Zo, en niet met bijl en zeef en vernietigend vuur, wil Hij alle gerechtigheid vervullen. Ik gebruik voor dat contrast graag het beeld van hoe je een mes hanteert: van je af of naar je toe. Mannen leren elkaar om altijd van je af te werken, zodat je jezelf niet verwondt. Moeders sneden vroeger het brood en schilden de aardappels naar zichzelf toe, zodat áls je iemand verwondt, je het zelf bent. Jezus verbeeldt hier de moederlijkheid van God door alle gerechtigheid zo te volbrengen dat niet anderen daarvoor de prijs betalen, maar Hijzelf.
Johannes is perplex. Later, als Johannes vanuit de gevangenis vraagt of Hij wel echt degene is die komen zou, zal Jezus Jesaja 61 citeren (Matteüs 11,5). Precies de tekst waarin niet de afrekening wordt uitgemeten, maar de bevrijding.

Meegaan met de weerloze geliefde Zoon

Het commentaar uit de hemel in Matteüs 3,17 ligt in deze lijn. Zo, als degene die zelf door de diepte gaat in plaats van anderen erdoorheen te jagen, is Jezus de geliefde Zoon. Wij zijn misschien te zeer gewend aan het beeld van de duif om het nog op te merken, maar Gods Geest had ook kunnen afdalen als een arend of een havik, als een machtige en wendbare gestalte. De duif is tederheid op het onbeholpene af, een weerloos wezen. Het is ook in zekere zin een kwetsbare God die hier een geliefd mens laat gaan, de diepte in. De woorden uit de hemel lijken een echo van Genesis 22,1: ‘Neem je zoon, je enige, die je liefhebt.’ De duif is een handkus uit de hemel; iets van God straalt op en in deze dopeling – maar daarin is ook pijn om wat komen zal nu deze geliefde niet de weg van wraak en afrekening zal gaan. De wereld zal zich aan Hem vergrijpen, en geen aardse engel zal ‘stop’ roepen als het zover is.

Paulus roept zijn lezers op om in de beweging van Jezus mee te gaan. Om te veranderen, de gezindheid van Christus aan te nemen. Wil je weten wat Gode welbehaaglijk is (Romeinen 12,1-2), kijk dan naar die dopeling in wie God een welbehagen had. Die niet koos voor de bijl, de zeef en het vuur waarom de wereld steeds luider roept, maar de weg door de diepte ging. Die het mes niet van zich af maar naar zich toe hanteerde. Zijn lichaam zijn wij, zegt Paulus – dat gedoopte lichaam waarop die duif afdaalt en waarover God met stralende tederheid spreekt.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken