Menu

Premium

Dovemannetje

Hebreeuwse tekst die wordt uitvergroot met een loep

Bij Marcus 7,31-37

Er is een vluchtelingengezin bij ons in de straat komen wonen. Vader en moeder en drie kinderen. Ze spreken maar een beetje Nederlands. Sommige buren bellen weleens aan en proberen wat te helpen. Anderen bemoeien zich er niet mee. Maar iedereen kletst over dat gezin.

Er is wat. Het oudste jongetje is doof. Hij komt bijna niet buiten, hij kan ook niet praten, alleen een beetje roepen. En alleen zijn moeder begrijpt hem. Ze is erg bezorgd om hem. Moet hij niet naar de dokter? Of naar een dovenschool? Of gebarentaal leren? Iedereen weet wel een oplossing, maar de familie snapt het niet, of wil het niet. Sommige kinderen proberen hem mee te laten spelen. Het is gevaarlijk op straat als je niks hoort. ‘Hij wil niet,’ zeggen ze. Hij mag niet, denken ze.

De kinderen spelen weleens blindemannetje. Maar dovemannetje, dat gaat niet. Er zijn er ook die hem uitlachen, omdat hij stom is. Zeggen ze. Hij moet toch naar school? Ja, dat moet, maar het heeft geen zin. Het enige wat hij kan is tekenen en kleuren. Het duurt nu al een jaar en er gebeurt niks. Als de ouders het niet willen, houdt alles op.

De schooldokter neemt hem mee naar een orendokter. Die maakt een klein zendertje vast aan zijn hoofd, een klein doosje. Daarmee kan hij iets horen.

Knappe dokter, maar nu moet hij nog leren om iets te verstaan. Woorden en geluiden. Het duurt nog wel een jaar voordat hij wat zegt. Maar als je hem roept, dan kijkt hij op. Hij heeft ook een naam. Arim. Dat wist ook niemand. Ze leren hem spelen en fietsen en lachen. Hij is niet zo dom. Hij kan lezen. Maar zingen kan hij niet.

Zijn moeder is altijd erg voorzichtig met hem. Ze wil hem vasthouden, maar Arim doet steeds meer alles zelf. Als je goed luistert, kun je hem verstaan.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken