Menu

Premium

Duivelse personages in de Bommelstrip

Satan in Rommeldam

Lopen er in de wereld van Olivier B. Bommel ook figuren rond die iets van de rol van de bijbelse satan spelen? In zijn verhalen over de Rommeldamse kasteelheer geeft Toonder immers dikwijls een diepzinnig commentaar op allerlei facetten van de samenleving. Klaas Driebergen, neerlandicus en Marten Toonder-kenner, gaat op zoek naar een onruststoker, een geheim agent, een provocateur. Een intrigant.

Ongetwijfeld zijn er heel wat lezers die bij een ‘intrigant’ moeten denken aan het Asterix-album De intrigant, het stripverhaal van René Goscinny en Albert Uderzo uit 1970 (Franse titel: La zizanie, ‘De tweedracht’). In een zoveelste poging om het Gallische dorpje, ‘dat wij zo goed kennen’, aan zich te onderwerpen, besluit Caesar om het nu eens over een heel andere boeg te gooien: door middel van een intrigant wil hij tweedracht onder de Galliërs zaaien, waardoor het dorp verzwakt raakt en hij het gemakkelijk kan aanvallen. Deze intrigant is Cassius Catastrofus, een geniepig mannetje dat overal waar hij komt, zijn omgeving direct in ruzie doet ontbranden, en daar zelf erg van lijkt te genieten. Je kunt hem zeker een figuur met duivelse trekken noemen. Als hij per schip reist, gaan ‘tegelijk met hem (…) laster, jaloezie en tweedracht aan boord’. Men heeft geprobeerd hem in de arena voor de leeuwen te gooien, maar zelfs die kregen ruzie met elkaar. Inderdaad lukt het Catastrofus met vrij eenvoudige middelen om de dorpelingen tegen Asterix, Panora-mix en tegen elkaar op te zetten, waardoor het dorpje aan de rand van de afgrond komt te staan.

Komen er in de Bommelverhalen van Marten Toonder ook van dit soort ‘intrigerende’ figuren voor? Er zijn in elk geval enkele vaste personages met duivelse eigenschappen die zich dikwijls bedienen van een ‘oneerlijke en slinkse methode om een doel te bereiken’ (zoals Van Dale het woord ‘intrige’ omschrijft) en daarmee verdeeldheid of wanorde onder de inwoners van Rommeldam teweegbrengen.

Rommeldam

Als ik het heb over de Bommelverhalen, dan bedoel ik de tekststrip (niet de ballonstrip), die van 1941 tot dagbladen als de NRC stond en door De Bezige Bij in literaire paperbacks werd uitgegeven; momenteel worden de 177 verhalen integraal heruitgegeven in een oblongreeks. Deze strip speelt in en om het stadje Rommeldam, dat wordt bevolkt door een scala aan verhaalfiguren in dierengedaante: de ‘heer van stand’ Olivier B. Bommel en diens ‘jonge vriend’ Tom Poes, maar bijvoorbeeld ook markies De Canteclaer, burgemeester Dickerdack, commissaris Bulle Bas en kruidenier Grootgrut. Daarnaast zijn er twee figuren van buiten Rommeldam die zo nu en dan in de verhalen optreden en dan dikwijls een sterk ontwrichtende invloed op het stadje hebben. Ik heb het dan over professor Sickbock en tovenaar Hocus Pas. Beiden bezitten een tamelijk gewetenloos karakter dat als ‘duivels’ omschreven worden.

T.H. van der Hoeven maakt in zijn proefschrift Het imago van Satan (1998) een ‘cultuur-fenomenologische verkenning’ naar het beeld dat in onze (post)moderne cultuur van satan gegeven wordt, aan de hand van een rondgang langs uiteenlopende cultuuruitingen. Daarbij besteedt hij ook aandacht aan de Bommelverhalen, in een paragraaf getiteld ‘Satan in Rommeldam’.

‘Satan in Rommeldam’, in: T.H. van der Hoeven, Het imago van Satan, Kampen 1998, dissertatie , 29-37.

Hij stelt als eerste dat Toonders wereld in vergelijking met bijvoorbeeld The Lord of the Rings van Tolkien meer grijstinten heeft: ‘Het Bommelverhaal kent geen uitgesproken Sauron als verbeelding en interpretatie van satan. Het verhaal kent een veelkleurig palet van schurken en schoften.’ Maar ook hij noemt met name Sickbock en Hocus Pas als ‘duivelse’ personages.

Professor Sickbock

Ten eerste professor Sickbock. Deze heeft volgens Van der Hoeven ‘beslist satanische trekken’. Zijn uiterlijk werkt hieraan mee: ‘Alleen al de verschijning van de gehoornde bok doet herinneren aan de traditionele iconografie van het Kwaad.’ Zijn wetenschappelijke experimenten hebben voor Rommeldam dikwijls een tamelijk destructieve werking, zonder dat hij last heeft van zijn geweten. ‘De geniale geleerde als uit een modale horrorfilm die dus ook met demonische trekken wordt getekend’, aldus Van der Hoeven.

Een voorbeeld van Sickbocks optreden is ‘De Maanblaffers’,

‘De Maanblaffers’ (1967) verscheen in Parbleu (1971) en Ei, ei! (2012). Alle in deze noten genoemde boekuitgaven van Marten Toonder zijn verschenen bij De Bezige Bij te .

waarin Rommeldam ineens overspoeld wordt door in het zwart geklede heertjes die zeggen lid te zijn van de Sociale Ontwaak Partij en die waarschuwen voor de ‘Maanblaffers’, die overal zouden loeren. Door hun optreden raakt het stadje ten prooi aan verdachtmakingen en arrestaties van vermeende Maanblaffers; de halve bevolking belandt in de gevangenis. Uiteindelijk blijken de SOP-leden door Sickbock gefabriceerde robots te zijn, die op deze manier de stad lijkt te willen overnemen. Of wellicht is het een experiment van politiek-maatschappelijke aard? In elk geval stelt Toonder hier het denken in groepen en partijen aan de kaak. Marten Toonder erkende zelf dat Sickbock een boosaardig personage is, maar hij is ‘beslist niet de duivel waarvoor hij vaak wordt aangezien’, zo stelt hij in een interview.

Rob Schouten, ‘De archaïsche inslag van Marten Toonder’, Trouw, 8 september 1988.

Misschien heeft hij gelijk: het gaat Sickbock vaak toch primair om de wetenschap, meer dan om macht. Hij heeft alleen een beetje weinig last van zijn geweten.

Hocus Pas

Zonder twijfel komt Hocus Pas, die zichzelf omschrijft als ‘magister in de zwarte kunsten’, nog meer voor de duivelstitel in aanmerking. Ook Toonder heeft deze tovenaar met de satan in verband gebracht: ‘De Zwarte magister Hocus P. Pas is de ultieme verbeelding van het kwaad. Dat is die tegenhanger van God.’

Rien van den Berg, ‘“God is niet goed en niet slecht, Hij is beide.” Marten Toonder wil weer een Bommelverhaal schrijven’, in: Icarus 2,3 (okt. 1994), 3-7.

Inderdaad is hij de grootste slechterik die er in de Bommelverhalen rondloopt. Ook volgens Van der Hoeven komt hij ‘het meest in de buurt van de duivel’. De tovenaar ontwikkelt zich door de jaren heen ‘steeds meer in de richting van “duivels” kwaad. Hij is de meest malicieuze representant van het rijk van de nacht, een duivelskunstenaar die het kwade wil en doet’. In een eerder nummer van Interpretatie besprak ik het verhaal ‘De zelfkant’, dat sterk doet denken aan het bijbelse verhaal van Job.

Klaas Driebergen, ‘Bommel op de mestvaalt’, Interpretatie 16,4 (2008), 4-7. ‘De zelfkant’ (1983-1984) werd opgenomen in Soms verstout ik mij (1985) en Een eenvoudig gebaar (2008).

Hierin speelt Hocus Pas overduidelijk de rol van satan, als hij in een weddenschap met het vrouwtje Alma (zijn geweten) Bommel probeert slecht te maken door hem al zijn bezittingen af te nemen. Op die manier hoopt hij van zijn geweten af te kunnen komen, om zo nog slechter te worden dan hij al is. Ook in ‘Het volledig maken’ speelt de tovenaar een ware duivelsrol, waarbij onmiskenbaar sprake is van een Faust-motief: Bommel verkoopt daarin als het ware zijn ziel aan Hocus Pas in ruil voor het vermogen om een groot beeldhouwwerk te kunnen maken.

‘Het volledig maken’ (1981) verscheen in Dat geeft te denken (1986) en in Een lekker stukje (2009).

Een ander goed voorbeeld is ‘De pasmunt’.

‘De pasmunt’ (1965) verscheen in Een eenvoudige doch voedzame maaltijd (1970) en in Wat mal! (2014).

Daarin brengt de tovenaar ‘pasmunten’ in omloop, die de bezitter ervan sterk naar méér daarvan doen verlangen. Op het dieptepunt van het verhaal is heel Rommeldam ervan in de ban. Het slechtste in de bevolking komt naar boven: ‘Waar hij [Hocus Pas] kwam, werd hij op zijn wenken bediend door kruiperige Rommeldammers, die zich in het stof wierpen wanneer hij hun een munt toegooide. Roof en plundering waren aan de orde van de dag en wanneer de oude doerak door de straten waarde, liet hij een spoor van ontreddering na.’ Het genoegen waarmee Pas de Rommeldammers tot het kwade verleidt (met een ‘ongunstige glimlach’ en een ‘kakelend lachje’) is ronduit duivels te noemen, evenals het doel dat hij met zijn complot lijkt te hebben: hen geheel aan zijn heerschappij onderwerpen. Niet voor niets heeft hij zich in dit verhaal getooid met een muts met horentjes. En dat hij zich hier bedient van geld als machtsmiddel, is in het geheel niet vreemd, want de wortel van alle kwaad is immers de geldzucht.

Een mooi verhaal in het kader van dit artikel is nog ‘De spalt’.

‘De spalt’ (1983) verscheen in Wat ben je toch knap (1987) en in Daar steekt iets achter (2009).

Twee dwergen, Smoor en Pulver, worden daarin door hun meester Hocus Pas uitgerust met ieder de helft van een uit elkaar getrokken touw, de ‘gordel Eenspalt’. Dat levert natuurlijk tweespalt op. Smoor belandt in Rommeldam, en Pulver in de vijandelijke buurstad Akel; beiden maken een ‘balg’, een grote ballon die alles zal vernietigen als hij ontploft. Beide partijen komen hierdoor tegenover elkaar te staan op een grimmige manier, die doet denken aan de Koude Oorlog. ‘Zizanie’ ten top.

De Zwarte Zwadderneel

Er is nog een derde figuur die ik graag wil noemen. In het verhaal ‘De Zwarte Zwadderneel’ uit 1957 ontmoet heer Bommel een eigenaardig mannetje, dat zich voorstelt als Zwadke Kornelisz.

‘De Zwarte Zwadderneel’ (1957) verscheen in Grofstoffelijke trillingen (1976) en in Zoals een Bommel betaamt (2012).

Hij gaat in het zwart gekleed met dito hoed, en meestal klettert er een zeer plaatselijk regenbuitje op zijn zwarte paraplu. Met een geheven wijsvinger en een zwaarmoedige blik predikt hij bekering van ‘hovaardij’ en ‘winderigheid’. Hij spreekt een ouderwets taaltje dat sterk doet denken aan Statenbijbeltaal, de ‘tale Kanaäns’. Zijn moraal lijkt geworteld in het orthodox-calvinistische gedachtegoed: hij is tegen het gebruik van drank en rookgerei, een café is een ‘poel van zonde’, hij wil de bioscoop verbieden en de media aan strenge censuur onderwerpen. In deze boeteprediker, net als Hocus Pas een van de weinige mensachtige figuren in de Bommeliaanse dierenwereld, portretteerde satiricus Toonder onmiskenbaar het Nederlandse calvinisme.

Heer Bommel vormt met Kornelisz kortstondig een ‘broederschap’ om samen de narigheid en ellende te bestrijden. Uiteindelijk komt Tom Poes erachter dat Zwadke Kornelisz in werkelijkheid de Zwarte Zwadderneel is, die in wezen juist de veroorzaker is van de narigheid. Marten Toonder liet de Zwarte Zwadderneel in drie latere verhalen opnieuw figureren. En daarin komt nog veel beter tot uiting dat zijn optreden inderdaad een destructieve werking heeft. Bijvoorbeeld in ‘Het spijtlijden’.

‘Het spijtlijden’ (1980-1981) verscheen in Mooi is dat (1984) en in Een kalmerend prikje (2010).

Daarin wekt hij de inwoners van Rommeldam op tot berouw: ‘Onder het genot van zondige koffij gaat u prat op euveldaden. Komt tot inkeer, v66r het te laat is! Wendt uw gedachten op het hogere.’ Het grootste deel van zijn zogeheten ‘zendingswerk’ bedrijft hij echter door middel van een ‘wereldverbeterend’ plantenzaad, het ‘spijtgrein’, dat hij heimelijk in drankjes en drinkwater doet en waardoor de inwoners van Rommeldam over al hun daden berouw krijgen. Dit veroorzaakt onder hen veel geruzie, woede-uitbarstingen en depressiviteit.

De Zwarte Zwadderneel heeft ook een demonische kant. Dat is vooral te zien in het verhaal ‘De blijdschapper’.

‘De blijdschapper’ (1970) verscheen in Met uw welnemen (1983) en in Een Bommel staat voor niets (2012).

Daar wordt Zwadderneel door heer Bommel als een geest opgeroepen via bepaalde magische handelingen die hij op het kerkhof verricht. Deze komen uit een boek dat hij gekocht heeft van een oude marskramer, die niemand minder is dan Hocus Pas. De rol van Zwadderneel in dit verhaal is opmerkelijk: zijn missie is nu niet meer om berouw en verslagenheid te verspreiden, maar vrede en geluk. De naam die hij zich daarbij heeft aangemeten, Cornelis Zwadder, is dan ook een omkering van zijn eerdere alias. Wel is het volgens hem noodzakelijk om ‘eerst de wegen der smart [te] bewandelen’ om gelukkig te kunnen worden. Hij doet verschillende pogingen om zijn ideeën in praktijk te brengen. Hij zorgt er bijvoorbeeld op slinkse wijze voor dat heer Bommel ten onrechte gearresteerd wordt vanwege een bankoverval, in de hoop dat deze blij zal zijn als hij weer wordt vrijgelaten. Ook gaat hij rond met koffertje met een onuitputtelijke voorraad bankbiljetten, waarvan hij uitdeelt aan wie maar wil. De lezer weet echter dat dit koffertje afkomstig is van Hocus Pas, in wiens dienst hij staat. Uiteindelijk komt heer Bommel erachter dat het heerschap alleen maar ongeluk veroorzaakt, maar hij wordt pas van diens gezelschap bevrijd als Tom Poes de betovering ongedaan weet te maken. De Zwarte Zwadderneel is misschien niet de duivel zelf, maar je kunt hem wel als een handlanger beschouwen. Marten Toonder verbindt dit personage in een vraaggesprek met een bepaald ‘karakter uit de astrologie’, dat hij omschrijft als ‘de saturnusfiguur, de oude Seth uit de Egyptische mythologie’.

Hij zegt: ‘Je vindt hem terug in de Zwarte Zwadderneel. Een figuur die altijd rampspoed brengt.’

Het adjectief ‘Zwarte’ in zijn naam verwijst naar twee kanten van de Zwarte Zwadderneel. Enerzijds is het een kleur die geassocieerd kan worden met orthodoxe geloofsrichtingen, en dan met name de kleding van aanhangers daarvan: vergelijk een uitdrukking als ‘zwartekousenkerk’. Anderzijds verwijst het naar de slechte, demonische kant van de Zwarte Zwadderneel, de Zwadderneel die vooral veel narigheid veroorzaakt. In hem valt het streng-godsdienstige en het demonische dus samen. De visie die eruit spreekt, is dat godsdienst, in casu orthodox christendom, vooral voor ellende zorgt. Toonder was wars van missionarissen, en van moralisme, het willen verbeteren van de wereld, het aan anderen opdringen van je overtuiging van wat goed en kwaad is.

Ook in de tovenaar Hocus Pas is dit dubbelzinnige trouwens soms waarneembaar. Hij wordt door de Zwarte Zwadderneel in ‘De blijdschapper’ als de ‘bevoegde geestelijke’ beschouwd, maar kan haast niet anders dan kwaad in de zin hebben, waarvoor hij Zwadderneel als pion inzet. In andere verhalen doet Hocus Pas zich voor als een ‘arme, oude man’ of gaat hij bijvoorbeeld gekleed als een monnik. Je kunt hem beschouwen als een ‘wolf in schaapskleren’.

Ik heb een aantal ‘intrigerende’ figuren uit de Bommelverhalen de revue laten passeren. Via hen is het kwaad, het demonische, of wellicht zelfs de satan op verschillende manieren aanwezig in Toonders verhaalwereld. Uiteindelijk slagen zij nooit in hun boze opzet, want gelukkig is Tom Poes er, om een list te verzinnen.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken