Menu

Basis

Ecologie en tora

‘De natuur’ is vijandig

‘In de Bijbel staat dat…’. Als iemand zó begint, moet je doorgaans opletten. Want het risico is groot dat de Bijbel het doorslaggevende argument moet opleveren in een debat, in de trant van: ‘Zelfs God heeft mijn mening’. De Bijbel in het programma ‘U vraagt, wij draaien’. Kan het ook anders? Jazeker, maar dan moet je zorgvuldig lezen en niet zoeken naar teksten, maar naar Bijbelse lijnen. In de volgende bijdrage is een bescheiden poging gedaan.

‘De natuur’ is vijandig

Als je ‘ja’ zegt op de vraag een bijdrage voor Schrift te schrijven over de ecologie in de wetgeving van Mozes, kun je dat kwalificeren als een vorm van overmoed. Het woord ‘natuur’ komt in de hele Bijbel niet voor, althans niet zoals die in de ecologie gedefinieerd en door de moderne lezer uitgelegd wordt. De natuur is het samenspel van dieren en planten, dat door tussenkomst van de mens grondig is verstoord. Wij gebruiken ‘natuur’ in het algemeen en terecht als bedreigde natuur. Maar de mens die duizend jaar voor het begin van de christelijke jaartelling leefde, had te maken met een bedreigende natuur. De dertien wolven die Nederland momenteel rijk is, mogen dan af en toe een schaap en een paar kippen verorberen, ze bedreigen de mens op geen enkele manier. Ook niet de wandelaar op de Hoge Veluwe.

Ingezonden stukken in kranten en op het internet refereren daar trouwens wel aan: het zou er te gevaarlijk worden om er te verblijven. Het kost weinig moeite andere voorbeelden te vinden. De film Jaws naar het gelijknamige boek van Peter Benchley (1975) bracht groepen mensen in een angstpsychose: het buiten de resorts zo veilige Amerika leek aangevallen te worden. Kon je er nog wel wonen? We lachen er nu om, helemaal als je de resten van de kunsthaai in Los Angeles ziet, maar destijds bezocht een aantal mensen in paniek de psychiater. Het zijn luxeproblemen voor de Bijbelse mens. Voor hem of haar leeuwen en beren genoeg op de weg. Hongersnoden door gebrek aan regen, of sprinkhanenplagen, epidemieën: dat is de natuur. Die natuur is vijandig en spijkerhard: eten en gegeten worden. Je moet een Simson zijn om het van de natuur te winnen. Dat de natuur iets vijandigs heeft, lees je al in de ouverture van de Hebreeuwse Bijbel. In de opdracht aan de pas geschapen mens staat:

Wees vruchtbaar en word talrijk, bevolk de aarde en breng haar onder je gezag: heers over de vissen van de zee, over de vogels van de hemel en over alle dieren die op de aarde rondkruipen.

Genesis 1,28

De vertaling ‘breng onder je gezag’ die ik hier uit de NBV-vertaling citeer, gaat wel heel diplomatiek met het Hebreeuws om. Er staat ‘onderwerp’ en het wordt ook nog eens aangevuld met het werkwoord ‘heersen over’. De Hebreeuwse wortel voor ‘onderwerpen’ wordt bijvoorbeeld gebruikt om aan te geven dat slaven ondergeschikt zijn gemaakt aan de koning (Jeremia 34,16). Het gaat niet om gezag alleen, ook om vernederen (Nehemia 5,5). In Ester 7,8 betekent het zelfs ‘aanranden’. Het lijkt erop dat de mens zijn gang kan gaan. Niets is minder waar.

De natuur is wat anders dan de schepping

De vraag is vooral van hermeneutische aard: hoe ga je met Bijbelse gegevens om? En heb je een vrijbrief de aarde uit te buiten omdat in Genesis 1 dat nare werkwoord ‘onderwerpen’ wordt gebruikt? Deze redenering lijkt me redelijk onzinnig. Ik geloof al niet in zoiets als ‘schriftbewijs’, schriftberoep is ook hachelijk. Cherry picking ligt op de loer. Voor vrijwel alles is een sprekende bijbeltekst te vinden waarin zelfs God je gelijk geeft, of anders een tekst die naar wens in te kleuren is. In deze bijdrage moet u dan ook geen Bijbelse ‘bewijzen’ verwachten. Eerder aarzelende en soms losse opmerkingen over wat ik vanaf nu ‘schepping’ noem en niet ‘natuur’. ‘Natuur’ veronderstelt een autonome gang van zaken, ‘schepping’ veronderstelt een schepper. In het Hebreeuws: boree. Dat is niet sec iemand die geschapen heeft, maar die nog steeds aan het scheppen is. Zelfs zo dat boree heel dicht bij ‘bevrijder’ komt.

Je moet een Simson zijn om het van de natuur te winnen.

De bijbeltekst

Ik maak wat losse opmerkingen bij de bijbeltekst uit Genesis. Het valt op dat de mens geschapen wordt als vegetariër. Aan de mensen wordt te verstaan gegeven dat zij zich tegoed mogen doen aan de planten en wat die voortbrengen. Over het eten van dieren wordt pas verderop in Genesis gesproken:

De dieren die in het wild leven, de vogels van de hemel, de dieren die op de aardbodem rondkruipen en de vissen van de zee zullen ontzag en angst voor jullie voelen – ze zijn in jullie macht. Alles wat leeft en beweegt zal jullie tot voedsel dienen; dit alles geef ik je, zoals ik je ook de planten heb gegeven.

Genesis 9,2-3 – NBV

Deze tekst in het achterhoofd stemt somber: de planten en de dieren lijken het te verliezen. Alleen de kasjroet, zoals de spijswetgeving, lijkt nog redding te kunnen brengen: de dieren die niet kosjer zijn, zullen minder bejaagd zijn. Vissoorten die niet gegeten en dus niet weggevangen worden, omdat ze als ongeschubd gelden en geen handelswaarde hebben, groeien in het Meer van Galilea enorm uit. Anderzijds: Kaïn wordt de ‘oveed ha’adama, de dienaar van de aarde genoemd. We vertalen dat vlotjes en correct met landbouwer, maar het drukt wel uit dat leven op de aarde ook zomaar een worsteling op aarde kan zijn. De aarde geeft haar producten niet zomaar prijs.
De gewone man at brood en groente. Het idee dat de Bijbelse mens uitvoerige vleesmaaltijden met overvloedig wijn ter beschikking had, of zich een dolce far niente, een prettig nietsdoen kon veroorloven, kun je naar het rijk der fabelen verwijzen. Het gegeven dat de Bijbel vaak spreekt van offers, rijke maaltijden en drinkgelagen zegt nog niets over de dagelijkse praktijk. We vinden nauwelijks informatie over de dagelijkse maaltijd van de gewone man en vrouw, simpelweg omdat daar niets bijzonders over te vertellen is. De bijbeltekst is ook niet een beschrijving van het dagelijkse leven in Kanaän. Dat leven moet je tussen de regels door lezen.

Stilleven met vruchten en bloemen, Balthasar van der Ast, 1620-1621 (Rijksmuseum)
Stilleven met vruchten en bloemen, Balthasar van der Ast, 1620-1621 (Rijksmuseum).

Hermeneutische sprong: het eigenbelang

Ik heb deze bijdrage gebruikt om het hele corpus van wetgeving in de Hebreeuwse Bijbel weer eens door te lezen, op zoek naar aanknopingspunten die wijzen op zoiets als ‘natuurbescherming’. Die vind je er niet: de schepping gaat niet over de bedreigde natuur maar over de bedreigende natuur. We zullen dus een hermeneutische sprong moeten maken en een nieuw ‘denklijntje’ moeten opzetten. Als het gaat om ‘mensbescherming’ dan moet je vandaag de dag niet over een bedreigende, mensonvriendelijke natuur spreken, maar over een natuur die het aan alle kanten verliest van de mens. Die mens moet tegengehouden worden. Zijn scheppingsdrang is vernietigend, is de facto uit op zelfvernietiging. Of dat in de Schrift ook zo werkt? Jazeker, maar niet kamerbreed. Een prachtig voorbeeld vond ik in de Tora, het boek Deuteronomium:

Als u onderweg toevallig een vogelnest vindt in een boom of op de grond, een nest waarin een vogel op haar jongen of haar eieren zit, dan moet u het moederdier zelf ontzien als u het nest mocht uithalen. De jongen mag u meenemen, maar de moeder moet u in elk geval laten gaan. U zult er wél bij varen, een lang leven zal u beschoren zijn.

Deuteronomium 22,6-7

Het gebod sluit aan bij een bekende ervaring: ergens in de struiken zit een vogel te broeden. Een sitting duck is een makkelijke prooi. Het moederdier blijft zitten en wordt zomaar met haar jongen of eieren slachtoffer van een ‘graaigraag’ mens. Het gebod geeft enerzijds ruimte – je mag jongen en eieren meenemen – maar je moet de moeder laten wegkomen, zodat die weer een nieuw nest kan beginnen. Twee generaties doden mag gewoon niet omdat die actie het voortbestaan van de soort bedreigt. En dat gegeven bedreigt de mens weer, de wal keert het schip: als je de soort bedreigt, kun je het eieren rapen in de toekomst wel vergeten.

Daarom wordt erbij gezegd dat jou een lang leven beschoren is als je doet wat de Tora voorschrijft: je draagt bij aan het voortbestaan van de mens en zijn omgeving. Als je zou willen spreken van ‘natuurbescherming’ dan is dat in de Hebreeuwse Bijbel een welgemeende vorm van eigenbelang. Neem Deuteronomium 20,19: je belegert een stad en je hebt daarvoor hout nodig, wat doe je dan? Niet de vruchtbomen kappen. Dat is een vorm van zelfmoord op termijn. Vruchtbomen doen er jaren over eer die breed vrucht dragen. Nogal dom om daar de bijl in te zetten. Daar heb je alleen jezelf maar mee.

Even een zijpad inslaand: het eigenbelang om de moedervogel te laten leven en de vruchtboom niet te kappen, vindt een parallel in het gebod je ouders te eren: Dat gebod heeft naast een waarschuwing ook een belofte: ‘opdat jou een lang leven beschoren is in het land dat jhwh, je God, je geeft’. In de Hebreeuwse tekst staat zowel in Exodus (20,12) als in de versie van Deuteronomium (5,16), kabbeed, letterlijk: ‘houd voor gewichtig’ en daaraan voorafgaand óók ‘houd op gewicht’. In de bet-av, ‘het vaderhuis’, ligt het immers voor de hand de niet productieve familieleden te korten op voedsel bij schaarste. Opnieuw: nogal dom. Zo leren de kleinkinderen niet voor hun ouders te zorgen als die bejaard worden en zo snijden ze zichzelf in de vingers.

Conclusie

Komend tot een conclusie kun je zeggen dat de schepping het barmhartige antwoord is op de natuur. De schepping houdt de mens leefbaar. Daarop is alles gericht. De tuin van Eden is er een voorbeeld van. In de race om te overleven legt de mens het zomaar af.

Het valt op dat de mens geschapen wordt als vegetariër.

Maar dat was tóen. Als je het doel voor ogen houdt, namelijk het overleven van de mens, moet je een hermeneutische draai maken en zeggen: Als het doel van het gebod is dat de mens overleeft, moet je nu de natuur in bescherming nemen, door in de natuur de schepping te zien. Als de mens zichzelf wil vernietigen, moet er toch iemand zijn die dat in Gods naam een halt toeroept. Zo is het eerste gebod (niet te verwarren met het grote gebod) aan de mensen ‘wees vruchtbaar, word talrijk’ (Genesis 1,22) alleen goed te hanteren als je constateert dat het om de leefbaarheid van de mens op aarde gaat.

Genoot de Bijbelse mens dan niet van de schoonheid van ‘de natuur’ zoals wij dat kunnen doen? Jazeker, er zijn allerlei teksten waaruit dat blijkt, maar die staan niet in de wetten van Mozes. Wel in de Psalmen en Profeten. De luister van de Karmel en vlakte van Saron, de woestijn die in bloei schiet als er voldoende regen valt, ze worden bezongen in Jesaja (Jesaja 35,1-7) en de Psalmen. Psalm 104 zou je tot het schoollied van de natuurbeschermers kunnen verheffen. Maar als ik de Tora goed begrijp, is alles gericht op overleven, en dat betekent nu dat het beschermen van het ecosysteem onze laatste kans is.

Piet van Midden is docent Hebreeuws aan LUCE Tilburg School of Catholic Theology.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken