Menu

Premium

Een absurde vraag

Hebreeuwse tekst die wordt uitvergroot met een loep

Bij Job 19,23-27a, Psalm 119,1-8 en Marcus 12,18-27

Job weet dat zijn aardse leven eindig is. Maar hij zegt ook: ‘Mijn redder (NBG ’51: Losser; Hebr.: goʼēl) leeft (…) ik zal Hem aanschouwen’ (19,25.27). Psalm 119,8 zinspeelt op de dood als van God verlaten zijn. Jezus wordt tussen intocht en kruisiging in Jeruzalem uitgedaagd door joodse gezagsdragers. Na schriftgeleerden en oudsten, farizeeën en herodianen, komen nu sadduceeën op het toneel. Zij stellen een absurde vraag over de opstanding der doden.

Waren de sadduceeën, in het Marcusevangelie alleen hier genoemd, nakomelingen van de priester Zadok (2 Sam. 8,17; 1 Kon. 1,8)? Ze waren priesters in de tempel en bestuurders van het wereldlijke gezag. Hun positie en familiebezit werden van vader op zoon doorgegeven. Ze sloten overeenkomsten met bezetters (Babyloniërs, Assyriërs, Perzen, Hasmoneeën, Grieken, Romeinen), die het Joodse volk een zekere autonomie gaven en henzelf beschermden. Hun heilige Schrift was de Tora; latere bronnen van Israëls geloof hadden voor hen geen gezag.

De farizeeën hadden in Jezus’ tijd geen politieke macht en waren niet rijk, maar waren wel de geestelijke mentoren van Israël geworden. Voor hen waren de Wet, de Profeten en de Geschriften (Tenach) gezaghebbend, evenals de in de ballingschap ontstane traditie van schriftgeleerden. Die traditie werd voortdurend geactualiseerd voor de eigen tijd, en zo steeds vernieuwd en gezaghebbend doorgegeven.

Schriftgeleerden maakten deel uit van alle groeperingen in Israël. Sinds de Makkabeeëntijd waren ze georganiseerd in ‘synagogen’ waar ze de Schrift bestudeerden, onderwijs gaven en rechtspraken.

Allemaal treden ze Jezus kritisch tegemoet in disputaties.

De opstanding uit de doden

Het geloof in de opstanding van doden heeft zich pas ontwikkeld na het ontstaan van het Oude Testament, toen het voortbestaan van het volk Israël door grote mogendheden ernstig bedreigd werd. Veel mensen stierven een ontijdige en onrechtvaardige dood. In de oude Schrift en in het geloof van de vaderen vond Israël hoop op en zekerheid van een toekomst bij God: niet alleen in het leven, maar ook in de dood, niet alleen voor het volk, ook voor het individu. De voorstelling dat de gestorvenen in heerlijkheid voor het aangezicht van God weer tot leven worden geroepen, dateert in die vorm pas van twee eeuwen voor Christus. In de tijd van Jezus was dit geloof verder uitgekristalliseerd en heel populair onder het volk en de farizeeën.

De sadduceeën geloofden niet in de opstanding uit de doden; die komt in de boeken van Mozes niet voor. Ze waren ook nooit geraakt door de troost en de hoop van het geloof in de opstanding. Die hadden ze niet nodig. Hun ongebroken garantie voor de toekomst was hun macht om geen slachtoffer te worden van vreemde overheersers, hun naam te bewaren en hun invloed en familiebezit veilig te stellen.

Van wie zal ze zijn?

De sadduceeën leggen Jezus een casus voor. Zeven mannen dood – van wie zal hun weduwe de vrouw zijn in de opstanding? Ze doelen op het zwagerhuwelijk, dat de toekomst van de familie moest veiligstellen als een erfgenaam kinderloos stierf (Deut. 25,5-10). In de tijd van Jezus was het zwagerhuwelijk in onbruik geraakt. De sadduceeën gebruiken het hier om Jezus kleur te laten bekennen aangaande de opstanding.

Zal Jezus kleur bekennen? Chaos in de goede zeden, als de zeven mannen en de vrouw elkaar in de opstanding weer zouden ontmoeten? Chaos in de bezitsverhoudingen binnen de familie betekende gevaar voor het voortbestaan van de familie! Vrouwen waren bezit van mannen en slechts instrumenten ten dienste van de voortzetting van de mannelijke lijn van de familie. Wat zal het voor zo’n vrouw betekend hebben om van de ene man naar de andere gestuurd te zijn en ook nog de schuld te hebben gekregen dat de familie door haar onvruchtbaarheid verdween en het bezit in vreemde handen viel?

‘Ze zullen zijn als de engelen’

Jezus antwoordt anders dan verwacht. Eerst een lesje over de opstanding. Daar gelden andere verhoudingen dan in de mensenwereld. ‘Ze zullen zijn als de engelen in de hemelen’ (Marc. 12,25). In de opstanding zullen de nieuwe mensen in een nieuw lichaam leven in een nieuwe wereld, overgoten met Gods licht en glorie, een toekomst zonder einde. Niemand hoeft zich meer te bekommeren om het voortbestaan van de familie, van haar invloed en rijkdom. Geen mens, ook geen vrouw, hoeft meer voor dat doel gebruikt te worden, laat staan tot zeven keer toe!

Het boek van Mozes

Jezus grijpt terug op de boeken van Mozes, de heilige Schrift van de sadduceeën. Hij zegt: Jullie lezen niet goed! (vgl. 12,27). Volgens hen vinden het voortbestaan en de zegen voor Israël hun grond in families waar huwelijken en mannelijke erfgenamen de toekomst veiligstellen. Maar wie goed leest, ziet dat niet de vruchtbaarheid in families, maar de macht en de trouw van de Eeuwige ervoor zorgen dat het volk Israël kan voortbestaan en wordt gezegend. Kijk maar naar Sara, Rebekka en Rachel. Pas als de schoot van een vrouw dor en dood is, als de natuur verstek laat gaan, pas dan geeft Hij leven en toekomst. Waarom zou dat onmogelijk zijn als een mens dor en dood is omdat hij zijn levensadem heeft uitgeblazen? Waarom zou Hij geen God zijn voor een levende Abraham, Isaak en Jakob (Ex. 3,6) ook al zijn zij allang gestorven?

Onze perikoop bevat geen theologische discussie over leven na de dood, maar stelt de wereld waarin mannen heersen tegenover de nieuwe wereld van Gods Koninkrijk. Daar leven de mensen gelijkwaardig, samen in het licht van Gods genade. In Jezus komt dat Koninkrijk al op aarde. Het eindigt voor mensen niet wanneer ze sterven, naar hun natuur. De Eeuwige wekt ze op tot nieuw leven, over de grens van de dood heen!

Bij Job 19:23-27a, Psalm 119:1-8 en Marcus 12:18-27

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken