Menu

Premium

Een blinde die het heil toch zal zien

Hebreeuwse tekst die wordt uitvergroot met een loep

Lucas 18:35-43

Wie zich met het verhaal van de blinde bezighoudt, ontkomt niet aan de vraag met wat voor blindheid we hier te maken hebben. Is de man ‘echt’ – in de betekenis van fysiek – blind of gaat het hier om een vorm van spirituele blindheid? Het fysieke en het spirituele worden vaak als een tegenstelling gezien. Waar men geen oog voor heeft, is dat in nogal wat literatuur in de klassieke oudheid fysieke blindheid vaak verbeelding is van spirituele blindheid. Zou dat ook hier het geval kunnen zijn? Om zo mogelijk in de buurt van een antwoord te komen, verdient het aanbeveling om onderzoek te doen naar het semantisch veld ‘zien’. Woorden zoals bijvoorbeeld tuflos (‘blind’) staan immers niet op zichzelf, maar in relatie met andere woorden. Dat kunnen synoniemen zijn, maar ook antoniemen. Zo staat een blinde tegenover iemand die ziet. Tot hetzelfde semantische veld hoort ook het lichaamsdeel waarmee men ziet: de ogen. Nu speelt niet alleen het werkwoord zien een belangrijke rol in Lucas, dat is ook het geval met het woord ogen. Zo zegt Simeon, met het kind Jezus in zijn armen, in de tempel in Jeruzalem: ‘Nu laat Gij, Here, uw dienstknecht gaan in vrede, want mijn ogen hebben uw redding gezien’ (2:29-30) (zie ook Luc. 10:23-24, 24:31; Hand. 28:27). Dit zien van Gods redding speelt ook een belangrijke rol aan het begin van het optreden van Johannes de Doper in het Jesaja-citaat: ‘Alle vlees zal de redding van God zien’ (3:6). Wanneer later in het evangelie sprake is van blinden (4:18; 7:22; 14:13, 21) of van een blinde (18:35), dan zal de lezer begrijpen dat zij/hij niet in staat zijn/is om de redding van God te zien. De lezer van dit artikel zal nu begrijpen dat we hier het dilemma ‘fysiek’ of ‘spiritueel’ te boven zijn.

Lees het hele artikel

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken