Menu

Basis

Een franciscaans wonderverhaal en de harde realiteit van geestelijk verzorger

De vraag naar praktische wijsheid hoor je nogal eens in de peinzende vorm: ‘Wat is wijsheid?’ oftewel: ‘Wat moeten we in godsnaam doen?’ Het is een vraag die gesteld wordt als de gewone manier van doen niet meer blijkt te werken. Dan helpen soms oude verhalen, die je de goede richting wijzen.

Oude verhalen vertellen bijvoorbeeld van een vergelijkbare situatie waarin iemand iets onverwachts doet en zo een nieuwe blik op de realiteit mogelijk maakt. In die zin kunnen verhalen vormen van praktische wijsheid zijn. Het is niet zo dat de verhalen geschreven zijn om vooraf al antwoord te geven op vragen die later wellicht gesteld zullen worden. Dat antwoord moet komen van de mensen die zelf met een vraag geconfronteerd worden.Verhalen kunnen wel een licht werpen op de situatie, en iets zichtbaar maken wat mensen, ondergedompeld in de realiteit, maar moeilijk kunnen onderscheiden.

Verhalen van de goede richting

In deze Covid-19-crisis zou een oud franciscaans verhaal wel eens licht kunnen werpen op de harde realiteit waarin wij ons bevinden. Het verhaal gaat over melaatsheid, die met Covid-19 een ongekende besmettelijkheid gemeen heeft, en daarmee strikte rituelen van afzondering en uitsluiting. Het staat in De Fioretti (nr. XXV, pp. 98-101) en gaat als volgt.

1     Franciscus volgde Christus in alles na. Daarom kon het gebeuren dat als
2     hij, net als zijn leermeester, een zieke genas, God ook diens ziel genas. Bovendien had hij
3     bepaald dat zijn broeders melaatsen verzorgden, uit liefde voor Christus die voor ons
4     als een melaatse heeft willen zijn. Zo gebeurde dat ook in een hospitaal waar
5     Franciscus dichtbij verbleef. Daar was echter een patiënt die zo ongeduldig en
6     vervelend was, dat die door de duivel bezeten leek. De broeders verdroegen zijn
7     nukken om de verdiensten van hun geduld te vermeerderen. Maar toen hij Christus en
8     zijn heilige Moeder beledigde konden zij het niet meer verdragen en wilden ze de man
9     aan zijn lot overlaten. Ze vertelden dit Franciscus. Deze ging naar de man toe en zei:
10   “Mijn lieve broeder, God geve je vrede.” – “Wat voor vrede? God heeft mij alle vrede
11   en goeds ontnomen, en gemaakt dat ik wegrot en stink!” – “Heb geduld, mijn zoon,
12   want deze ziekte is een beproeving die als je hem geduldig verdraagt jouw ziel zal
13   redden.” – “Hoe zou ik dit alles kunnen verdragen? En jouw broeders, die mij niet
14   goed verzorgen, maken het alleen nog maar erger.” Dan trekt Franciscus zich terug om
15   te bidden. Hij kwam terug en zei: “Als je niet tevreden bent over mijn broeders, wil ik
16   je zelf verzorgen.” – “Maar wat kun jij meer doen dan hen?” – “Ik zal doen wat jij
17   wilt.” – “Dan wil ik dat je me wast, want ik stink zo erg dat ik mezelf niet kan
18   verdragen.” Franciscus liet meteen warm water komen met geurende kruiden, kleedde
19   de melaatse uit en waste hem met zijn blote handen. En iedere plek waar zijn handen
20   hem raakten verdween de melaatsheid. En met het lichaam genas ook de ziel van de
21   man. Toen Franciscus zag wat er gebeurd was verdween hij meteen en trok zich terug
22   in de bossen. De melaatse kreeg berouw over zijn nare gedrag. Hij vroeg God om
23   vergeving en ging te biecht bij een priester. Twee weken later beschikte God dat de
24   melaatse door een andere ziekte getroffen werd. Hij ontving de laatste sacramenten en
25   stierf een heilige dood. Voordat zijn ziel naar het paradijs ging, verscheen hij aan
26   Franciscus in de bossen om hem te bedanken voor zijn genezing en toegang tot het
27   eeuwige leven.

Op het eerste gezicht is dit verhaal natuurlijk niet echt gebeurd, terwijl de zorg in onze ziekenhuizen wel echt is. Op basis waarvan zou je die twee dingen met elkaar kunnen vergelijken? De filosoof Paul Ricoeur (1984, 208), die zijn leven en denken gewijd heeft aan de narrativiteit (de orde van het verhaal), stelt dat ieder verhaal een plot heeft. Dit wil zeggen dat zowel fictieve als historische verhalen georganiseerd zijn volgens dezelfde narratieve regels die een bepaalde boodschap naar voren brengen. De narrativiteit is daarom een punt van overeenkomst tussen de franciscaanse en hedendaagse verhalen. In een notendop: ieder verhaal is georganiseerd volgens de narratieve structuur, die antwoord geeft op de vragen:

  1. Waarom wordt dit gedaan of gebeurt dit? (motivatie of destinatie)
  2. Kon dit wel gebeuren? (competentie)
  3. Wat gebeurde er? (handeling)
  4. Hoe werd daarop gereageerd? (oordeel)

(Speelman 2013; 2020a; 2020b)

Iedereen herkent deze structuur op het moment dat iemand een verhaal vertelt waarin een van deze fasen volledig ontbreekt. Dan komt meteen die vraag boven: Waarom? Hoe? Wat? En wat vond die daarvan?

Ik ga kort in op het verhaal van Franciscus. Daarna zal ik een verhaal vertellen van een geestelijk verzorger in een ziekenhuis tijdens de Covid-19-crisis.

Beknopte analyse van het wonderverhaal

Na een eerste lezing heerst misschien het idee dat Franciscus een melaatse geneest. Zo luidt ook de titel van het verhaal. Maar als je nog eens leest, merk je dat onduidelijk wordt wie nu wie genezen heeft. Is het God, Christus, of Franciscus (r.2), of misschien de melaatse zelf (r.20-21)? Staat die melaatse voor Christus of de duivel (r.6)? Of is hij een aanklacht tegen de zorgpraktijk van de broeders (r.15-16)? Verzorgden de broeders de zieken uit liefde voor Christus, of om de hemel te verdienen (r.7): is hun motivatie niet dubbelzinnig?

Alleen al het stellen van deze vragen brengt ons dichter bij de praktische wijsheid van verhalen. Want al liggen de antwoorden soms diep verborgen in het plot, de aandachtige luisteraar hoort ze wel, misschien onbewust, en dat maakt hem of haar gevoelig voor onderscheiding tussen het een en het ander.

Hoe dan ook, de woede van de melaatse ontneemt de broeders hun competentie: ze willen hem niet meer helpen. Franciscus probeert de melaatse mee te krijgen in hetzelfde boetvaardige programma: geduldig je aardse ellende verdragen om zo in de hemel te komen. Maar daar kan de melaatse zo niet in meegaan. Dan trekt Franciscus zich terug in gebed. Het is een stil moment in het verhaal, want wat daar gebeurt wordt niet gezegd.

Als hij terugkomt, is zijn benadering veranderd: “Ik zal doen wat jij wilt.” Dat heeft Franciscus nog nooit tegen iemand anders dan de Heer zelf gezegd. En dan verandert meteen ook de toon van de melaatse: “Dan wil ik dat je mij wast, want ik kan mezelf niet verdragen.” Het is begrijpelijk dat een professioneel zorgverlener huivert voor zoveel welwillendheid – distantie kenmerkt de professionaliteit immers – maar in dit verhaal blijkt het opgeven van de professionele distantie een doorbraak mogelijk te maken.

De handeling die dan volgt is een teder gebaar van lijfelijke aanraking en welriekend water. In dat gebaar geneest de melaatse naar lijf en ziel. Een wonder! Of met andere woorden: de relatie tussen handeling en effect is onduidelijk. Wie of wat doet hem genezen? En dan komen er een paar vreemde wendingen. De melaatse voegt zich volkomen naar het eerder afgewezen programma van Franciscus en de broeders: boetvaardig en sacramenteel; nu kan hij er wel in meegaan. Nog vreemder is dat God blijkbaar wil dat hij sterft. Het gaat kennelijk niet om de genezing van de zieke, maar dat hij een goede dood sterft en in de hemel komt. Hoe vaak komt het niet voor dat wij menen het goede te doen, maar dat er iets anders uitkomt dan wij hadden verwacht. Als wij dat erg vinden, veronderstellen we dan niet dat wij heer en meester van de situatie waren of tenminste hadden moeten zijn?

Ten slotte wijst het oordeel, geveld door de ziel van de melaatse, op een gefaseerd programma: de genezing is een competentiefase met het oog op de verzoening en de goede dood van de zieke. Het plot verbindt de wereldse en de religieuze werkelijkheid. Als Franciscus iets doet, werkt God mee; de melaatse is tegelijk een bezetene en een representant van Christus; hij geneest van lijf en ziel; het goede leven is hier, maar uiteindelijk toch vooral in de hemel.

Crisis in het ziekenhuis

Dit oude verhaal kan licht werpen op onze verhalen. Niet alleen door bij iedere wending de vraag te stellen wat wij ermee zouden kunnen, maar vooral door het hele plot op ons te laten inwerken. En nog meer, en dat wil ik hier doen, door een wisselwerking op gang te brengen met ons eigen verhaal. Ik lees zo’n verhaal in mijn verslag van een gesprek met een geestelijk verzorger. Het gesprek werd online gevoerd op 5 oktober 2020. De geestelijk verzorger heeft ingestemd met de publicatie van het verhaal zoals het hier staat.

1      De geestelijk verzorger werkt op vaste afdelingen in het ziekenhuis. Vaste, eigen
2      afdelingen maken contacten duurzamer. “Patiënten zijn doorgaans vrij kort hier, zodat
3      er weinig tijd is om er een band mee op te bouwen. De contacten met het
4      zorgpersoneel gaan in die zin natuurlijk gemakkelijker.” Zij benadert mensen als zij
5      erom vragen; maar ze gaat ook spontaan op bezoek. Op mijn vraag waarom ze dat
6      doet antwoordt ze na een korte stilte: “Omdat Jezus dat deed.” Soms ontmoet zij
7      weerstand als vertegenwoordiger van de kerk – “dat pedofieleninstituut?” Meestal
8      lukt het haar wel om die weerstand weg te nemen, door te luisteren naar wat die
9      persoon wil zeggen, niet over de kerk, maar over zichzelf en zijn of haar situatie.
10    Luisteren is de belangrijkste vaardigheid voor haar als geestelijk verzorger. “Ik moet
11    ook wel eens iets zeggen, maar dan is dat vooral om de mensen op gang te brengen
12    met hun eigen verhaal.” Ook een brede belangstelling is een vaardigheid. “Het is
13    goed om geïnteresseerd te zijn, zodat je aansluiting kunt vinden bij al die
14    verschillende interesses. Zo was er laatst iemand die thuis kolibries had. Kolibries? Ik
15    moest snel schakelen om te begrijpen dat hij zo snel mogelijk terug naar huis wilde
16    om voor zijn vogeltjes te zorgen.” Als je als geestelijk verzorger bij iemand langskomt
17    let je goed op met wie je te maken hebt. “Je bent gespitst om te zien en te horen:
18    Hangen er kaartjes aan de muur, en wat voor kaartjes zijn dat dan? Waar praat hij
19    over, en waar praat hij níet over? En als een patiënt zegt ‘laat mij maar doodvallen’,
20    wat zegt hij dan? Is het genoeg geweest, of vraagt hij niet eigenlijk: ‘wie pakt mij
21    op?’” Als geestelijk verzorger wil je ook goed thuis zijn in je werkomgeving en de
22    organisatie van het ziekenhuis. “Het helpt in je contacten met het management als je
23    weet hoe de zaken lopen, en de geldstromen.” De geestelijk verzorger heeft een eigen
24    positie in het hele zorgtraject, omdat zij tijd heeft voor de mensen, en aandacht voor
25    hun verhalen. Die hebben andere zorgverleners vaak niet. Het is mooi meegenomen
26    dat dit blijkt te helpen in hun genezingsproces: “Volgens wetenschappelijk onderzoek
27    zorgen tijd en aandacht ervoor dat patiënten één dag minder op de intensive care
28    liggen.” Bovendien ondersteunt het luisteren naar hun verhalen het moreel van het
29    zorgpersoneel. “Als geestelijk verzorger ben je soms een luis in de pels van het
30    management, omdat wij overal komen en veel zien en horen.” De coronacrisis van
31    maart kwam plotseling. “We kregen steeds meer mensen met vreemde klachten, die de
32    zorg niet goed kon plaatsen. Ze waren ziek, benauwd en bang. Het gebeurde zo snel.
33    Binnen een week hadden we een eigen gesloten corona-afdeling. Het zorgpersoneel op
34    die afdeling droeg blauwe pakken, met daarop een sticker met de voornaam en de
35    functie. Het leek op een oorlogsgebied. Iemand die voor defensie had gewerkt zei dat
36    het haar deed denken aan wat men doet bij een gifgasaanval.” En ook met de
37    patiënten ging het heel snel. “Een man had net monter tegen mij gezegd dat hij
38    morgen naar huis mocht. Even later hoorde ik dat hij gestorven was.” Maar er was
39    ook een enorme saamhorigheid. “Ineens is er geen onderscheid meer, specialisten
40    ging uithuilen bij de schoonmaakster. Er was een sterk gevoel van gemeenschap: wij
41    zijn van dit ziekenhuis.” Het is vreemd om te zeggen, maar de crisis heeft ook een
42    goede kant, want ineens was er aandacht voor dingen die doorgaans op de
43    achtergrond spelen. Ondertussen ging ook de reguliere zorg door. “We hadden het zo
44    geregeld dat je een paar dagen op de corona-afdeling werkte, en de andere dagen op
45    je eigen afdelingen de gewone gesprekken had.” Dat moet ook niet vergeten worden.
46    “Hoe ik het volhield? Veel sporten, en vooral niet naar die nieuwsuitzendingen over
47    corona kijken.”

Beknopte analyse van het coronaverhaal

De geestelijk verzorger beschrijft haar werk als het leggen van contacten en het opbouwen van een band met mensen in het ziekenhuis, zowel patiënten als zorgmedewerkers (r.2-4). Op het eerste gehoor neemt deze dus de positie in van Franciscus, die ook een wat aparte rol heeft in het hospitaal. Maar laten we ons vooral concentreren op haar verhaal. Zij beschrijft het ziekenhuis als een buitengewone plek, een plaats van zorg buiten het gewone leven, waar patiënten zo kort mogelijk verblijven. Het korte verblijf wordt gecompenseerd door de tijd en aandacht die de geestelijk verzorger voor de patiënten heeft (r.24), en de regelmatige aanwezigheid door het werken op vaste afdelingen. De buitengewone situatie wordt in de contacten gecompenseerd door het eigen verhaal van de mensen (r.12), dat hen verbindt met zichzelf in de eigen ruimte van hun thuis. Overigens komt de waarde van het eigene ook terug in de eigen positie van de geestelijk verzorger binnen de werkomgeving.

Het werk zelf wordt beschreven als ondersteuning (r.28), hetgeen impliceert dat de mensen (patiënten en zorgpersoneel) zelf de rol van handelend subject op zich nemen. En omdat deze geestelijk verzorger zich gemotiveerd weet door het handelen van Jezus, is er sprake van een kleine reeks van motiverende rollen: Jezus motiveert de geestelijk verzorger om de mensen er luisterend toe aan te zetten hun eigen verhaal te vertellen. Het delen van dit eigene vormt de band tussen de patiënten, zorgpersoneel en de geestelijk verzorger. De waarden van het verhaal zijn, behalve ‘eigen’, ook ‘narrativiteit’ (verhaal), ‘identiteit’ (wie ben jij?), ‘contact’, ‘verstaan’ en ‘nood’.

Vanaf regel 31 gebeurt er iets, waardoor het ziekenhuis zelf in crisis raakt. Het functioneert niet meer goed, lijkt zelf patiënt te worden. Plotseling komt er een ongenode gast binnen (r.32), die onmiddellijk een reactie oproept (r.33-34): de vreemde indringer wordt geïsoleerd en gescheiden van de reguliere zorg.

We zien hier een duidelijke overeenkomst met het franciscaanse verhaal, maar het vervolg lijkt toch anders te zijn. In het verhaal van de geestelijk verzorger wordt de ruimte voor zorg beschreven als een oorlogsgebied. Er komt een soort genezingsproces op gang, die het ziekenhuis zelf betreft. Het zieke element wordt afgezonderd (r. 33-34), het wel functionerende element afgeschaald (r.43-46), en de interne verhoudingen worden gereset (r.39-43).

De strijd tegen het coronavirus is een andere handeling, die andere competenties veronderstelt: “aandacht voor dingen die doorgaans op de achtergrond spelen”. Wat die dingen zijn wordt niet expliciet gezegd, maar het verhaal wijst op onderliggende waarden, zoals zorg voor de eigen instelling, voor het zorgpersoneel, voor de onderlinge verhoudingen. Een syntactische beschrijving zou kunnen zijn dat het coronavirus het ziekenhuis motiveert zich opnieuw te verbinden met zichzelf en zorg te dragen voor haar eigen gezondheid. De waarden van het zelf van het ziekenhuis zijn in dit verhaal: ‘eigen’, ‘gezondheid’, ‘gemeenschap’, ‘crisis’, maar ook het niet vergeten van haar missie: ‘reguliere zorg voor mensen’.

Men kan erover discussiëren of er vóór deze hernieuwde verbinding een scheiding was: was het ziekenhuis werkelijk vergeten om ook voor zichzelf te zorgen? Was er een coronavirus voor nodig om haar weer te herinneren aan haar eigen fundamenten? De geestelijk verzorger beschrijft het als een “goede kant” van de crisis. En dat is begrijpelijk, omdat de competenties die nodig zijn om het genezingsproces van het ziekenhuis zelf te ondersteunen nu net de competenties zijn die de geestelijk verzorger in haar reguliere zorg inzet: opbouwen van contacten, aandacht voor dingen die op de achtergrond spelen, en mensen verbinden met hun eigen verhaal.

Hoe beide verhalen elkaar wederzijds belichten

Om de verhalen met elkaar te verbinden is het goed om de narratieve structuur te volgen: welke motivaties spelen er, welke competenties, wat wordt er gedaan en hoe is het oordeel? Maar hoe verleidelijk het ook kan zijn de aandacht te richten op overeenkomsten tussen elementen of wendingen in de twee verhalen, het is belangrijk om de eigen en onderscheiden lijn van ieder verhaal te volgen. Juist de verschillen maken de dieperliggende overeenkomsten zichtbaar.

In het franciscaanse verhaal zijn Christus en het eeuwig leven zeer expliciete motivatoren, waarbij het wereldse verhaal zijn bestemming vindt in het religieuze. De geestelijk verzorger noemt Jezus echter pas als voorbeeld wanneer ik haar vraag naar haar motivatie. Het waarom en waartoe van de zorg in het ziekenhuis is niet zo duidelijk. Toch zijn ook in haar verhaal verschillende verhalen te horen die onderscheiden en op elkaar betrokken worden: de gewone menselijke realiteit en die van de crisis en het ziekenhuis. Het werk van de geestelijk verzorger is het naar de voorgrond halen van datgene wat gewoonlijk op de achtergrond speelt. En op een negatieve manier lijkt het coronavirus, net als de duivel in het franciscaanse verhaal, eenzelfde rol te spelen! Door de reguliere verhoudingen in het ziekenhuis te verstoren worden de mensen teruggeworpen op menselijker verhoudingen. Wat hier gebeurt wordt door Victor Turner (1987, 202) beschreven als communitas, een oorspronkelijker gemeenschap die als ‘anti-structuur’ de structuur van de samenleving (of van een bedrijf) tegenspreekt en tegelijkertijd grondt.

In beide verhalen worden de medische competenties in het geheel niet genoemd, maar komen andere competenties ter sprake: vooral luisteren, maar ook verbinding, tijd (die het zorgpersoneel niet heeft) en aandacht. De eigen wil van de melaatse en het eigen verhaal van de mensen komen in die zin overeen dat de patiënt zelf centraal staat, en dan vooral in zijn verbinding met de gewone leefsituatie. De melaatse wil gewassen worden omdat hij weer de geur van zijn gewone zelf wil ruiken, en de zieke man wil terug naar huis om voor zijn kolibries te zorgen. Dit punt, dat zowel Franciscus als de geestelijk verzorger een aparte rol vervullen met een zekere afstand tot het louter medische handelen, geeft te denken. Want hoeveel ruimte is er in ons huidig zorgstelsel voor niet-striktmedische handelingen?

Het handelen van de hoofdpersonen is vooral gebarend. De eigenlijke handeling zelf wordt uit handen gegeven, om haar in de handen van de patiënt te leggen. Bij Franciscus schept dit gebaar de ruimte voor het wonder. En zoals ik al opmerkte, spelen ook de krachten van de door de duivel bezetene respectievelijk het vreemde virus een (negatief) motiverende rol in de handeling van de patiënt respectievelijk het ziekenhuis als gemeenschap.

Ten slotte levert een vergelijking van de narratieve fase van het oordeel een bijzondere overeenkomst op. Zowel Franciscus als de geestelijk verzorger trekken zich terug, de een in de bossen, de ander in de sportschool. Ze vellen geen oordeel over hun eigen handelen, maar ze zijn ook niet de eigenlijke handelende subjecten. Er klinkt wel een positief oordeel over het handelen van God respectievelijk het ziekenhuis als gemeenschap, die ervoor zorgen dat de verhoudingen weer goed afgestemd worden.

Praktische wijsheid is al doende en proefondervindelijk leren af te stemmen op de veranderende situatie. Soms werkt de reguliere manier van doen niet meer; dan moet je onmiddellijk reageren en opnieuw zoeken naar competenties, die misschien op de achtergrond geraakt waren. Franciscus trok zich terug in gebed: waarom doe ik deze dingen ook alweer? Wat wilt Gij dat ik doen zal? De geestelijk verzorger ziet hoe het ziekenhuis in korte tijd weer aandacht krijgt voor zichzelf, als gemeenschap, om de crisis aan te kunnen die haar zelf raakt en dreigt uit te putten. Ondertussen wordt duidelijk dat oude verhalen onwillekeurig – en zelfs wanneer men ze nog nooit gehoord heeft – een rol blijken te spelen in de nieuwe praktijken.

Willem Marie (dr. W.M.) Speelman OFS is directeur van het Franciscaans Studiecentrum, verbonden met de Tilburg School of Catholic Theology. Hij doet onderzoek naar levende franciscaanse spiritualiteit, met als bijzondere aandachtsvelden: zorg, armoede, duurzaamheid en leiderschap.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken