Een gelukkig begin
Epifanie (Jesaja 62:1-5 en Johannes (1:29-)2:1-11)
Johannes leert ons aan het eind van zijn evangelie dat hij tekenen heeft opgeschreven opdat wij zullen geloven dat Jezus de gezalfde is, de Zoon van God, en dat we door dat te geloven leven zullen hebben in zijn naam (20:30-31). In de evangelielezing van deze zondag begint Johannes met het eerste teken: de bruiloft die door moet gaan.
Van dit eerste teken vertelt Johannes dat de leerlingen gaan geloven (2:11). Het evangelie lijkt het omgekeerde van een roman of een sprookje dat eindigt met een huwelijk en de zin ‘en ze leefden nog lang en gelukkig’. Hier begint het boek met een huwelijk, want zoals de bruidegom zich verheugt over zijn bruid, zo zal je God zich over jou verheugen (Jesaja 62:5). Zoals gewoonlijk verstopt Johannes weer van alles in dit verhaal.
De derde dag te Kana
Het begint al met de derde dag. De derde dag verwijst alvast naar Pasen – alhoewel die steevast in het Tweede Testament ‘eerste dag van de week’ heet! Maar het is ook een vervolg van de tekst als je vanaf Johannes 1:29 drie keer leest ‘de volgende dag’: respectievelijk de volgende dag waarop Johannes doopt en Jezus ziet (1:29); de volgende dag waarop Johannes Jezus weer ziet en twee leerlingen van Johannes Jezus gaan volgen (1:35); en de volgende dag waarop Jezus leerlingen tegenkomt (1:44). Bovendien is volgens de midrasj de derde dag de beste dag om te trouwen, omdat er op de derde scheppingsdag tot twee keer toe staat: ‘God zag dat het goed was’ (Genesis 1:9-13). Kana klinkt niet voor niets als Kanaän (zie ook Jozua 19:28). Natanaël, die van onder de vijgenboom werd weggeroepen, komt volgens Johannes 21:2 ook uit Kana. In Kana ‘geschiedt’ behalve de bruiloft die doorging nog een tweede teken (zie Johannes 4:46-54): de genezing van de zoon van de hoveling (met verwijzing naar 1 Koningen 17:23, de zoon van de weduwe van Sarefat). Het Hebreeuwse werkwoord qana’ (= ijveren) klinkt erin door.
Maria als leading lady
Jezus’ moeder Maria is genodigd en Jezus komt als geroepen. Maria ziet dat de wijn ‘ontbreekt’ (Johannes 2:3). Johannes gebruikt hier volgens mij opzettelijk dit woord (Gr.: hustereoo), denk aan Psalmen 23:1: ‘mij zal niets ontbreken.’ Maria stuurt Jezus aan en geeft de knechten (Gr.: diakonoi) de eerste ‘catechetische’ opdracht: ‘Alles wat Hij u zegt, doe dat’ (2:5; vgl. Genesis 41:55, waar Farao dit zegt over Jozef). Bij vele uitleggers is Maria het beeld van de gemeente, de ekklèsia die Jezus soms voor de voeten loopt. Ze is hier ook een tegenover voor Jezus. Dat wordt duidelijk in die struikeltekst: ‘Vrouw, wat is er tussen u en Mij? Mijn ure is nog niet gekomen.’ Deze zin kun je niet los horen van Johannes 7:30 en Johannes 8:20 – ook dan is Jezus’ ure nog niet gekomen. Pas in Johannes 12:23 zegt Jezus: ‘De ure is gekomen dat de Zoon des mensen moet verheerlijkt worden’, en in Johannes 13:1 staat: ‘vóór het Paasfeest, toen Jezus wist dat zijn ure gekomen was.’ De benaming ‘vrouw’ van Jezus voor zijn moeder Maria zien we ook in Johannes 19:26: ‘Vrouw, zie je zoon’, en voor Maria Magdalena in Johannes 20:13.15: ‘Vrouw, waarom huil je, wie zoek je?’
Het bruidspaar
Opvallend in dit hele verhaal is dat er geen bruidspaar is. De bruidegom komt alleen zijdelings ter sprake als de gerant (de opperste slaaf, Gr.: architriklinos) hem aanspreekt op de kwaliteit van de wijn (2:9), en de bruid wordt al helemaal niet genoemd. Wel zegt Johannes in het volgende hoofdstuk: ‘Die de bruid heeft, is de bruidegom’ (3:29; NBG ’51). Daarmee doelt Johannes op Jezus. Maar wie is de bruid? Misschien moeten we daarvoor Jesaja 62 nog maar eens lezen, waar het land de bruid is (62:4), of het volk zelf. Wel wordt duidelijk dat het hele teken van water en wijn een achterafgebeuren was. Op de bruiloftsfoto’s zou het niet terug te vinden zijn geweest.
Water en wijn
De hele Schrift beschrijft nergens een reinigingsgebruik met zes vaten. Volgens Johannes (2:6) is dit een reinigingsgebruik van de Joden of Judeeërs (Gr.: Ioudaioi). Moet het als uitlegzin toegevoegd worden omdat Kana in Galilea ligt? Johannes vertelt het niet. Wel dat het zes vaten zijn – zes, het getal van de schepping, zes, dat is nog geen zeven. De volheid van de tijden is nog niet aangebroken. De dienaren/diakenen vullen ze tot ‘boven’ (Gr.: anoo) toe. Klinkt daar ook nog het ‘van boven geboren worden’ (Gr.: gignomai anoothen) uit Johannes 3:3 in mee? In de eerste eeuwen is druk gespeculeerd over de vraag hoeveel water Jezus nu eigenlijk in wijn heeft veranderd. De een zei: ‘Nou, ik denk wel zo’n veertig liter’, een ander had het over wel honderden liters. Kerkvader Origenes maakte in 300 na Christus een einde aan de discussie met de opmerking: ‘Jezus heeft zoveel water in wijn veranderd dat wij er tot op de dag van vandaag nog van kunnen drinken.’
Deze exegese is opgesteld door Doddy van Leeuwen-Assink.