Menu

Premium

Een grote ver-huis-doos

Bij Genesis 6,5-22

Het verhaal van Noach is een verhaal met heel veel bijbelse lijnen: natuurlijk is het verbonden met de doop, en met de Paasnacht. Maar er zijn ook overeenkomsten met het verhaal van Mozes, de instructies voor de bouw van de tabernakel en het scheppingsverhaal.

Hoewel het verhaal in navertellingen al snel gaat over de ark en de regenboog, is dit eigenlijk het verhaal over Noach en de verwikkelingen rond zijn persoon. Het zijn de toledot van Noach, die worden ingeleid door Genesis 6,5-8. Rochus Zuurmond gaat in zijn artikel hier verder op in. Bijzon- der aan deze toledot is dat er in tegenstelling tot bij de andere toledot begonnen wordt met een oordeel over het karakter van mensen (Genesis 6,5) en van Noach (Genesis 6,8.9). Voordat we weten dat het de toledot van Noach zijn (Genesis 6,9) begint het verhaal met een omschrijving van wat er gaande is op de aarde: het gaat slecht. Het wordt in vers 6,5 zelfs dubbel benoemd, net als het nega- tieve gevoel van God in Genesis 6,6. Het Hebreeuwse werkwoord ‘atsabh (= pijn doen; gekwetst zijn) komt ook in Genesis 34,7 voor: daar voelen de broers van Dina zich gekwetst als zij verkracht is. Er is hun iets dierbaars afgenomen. Ook in bijvoorbeeld Jesaja 54,6 en Jesaja 63,10 beschrijft dit woord groot verdriet en diepe pijnlijke gevoelens. God wordt door de auteur van Genesis zo heel menselijk beschreven, bijna net zo menselijk als de godenzonen een paar verzen eerder.

Terug naar het begin

God zal de mensen van de aarde ‘wegvagen’. Het Hebreeuwse werkwoord machah wordt vaak gebruikt om iets slechts uit te wissen, bijvoorbeeld het volk Amalek (Exodus 17,14) en de naam van wie gezondigd heeft (Exodus 32,32.33), of als dreigement tegenover Jeruzalem (2 Koningen 21,13). Het ‘wegvagen’ zal het einde betekenen van het leven zoals het er op dat moment is. In vers 6,7 is de eerste duidelijke verwijzing naar een ander bijbelverhaal zichtbaar: de schepping uit Genesis 1 en 2 wordt voorspeld in omgekeerde volgorde. De schepselen verdwijnen, en de chaos en oervloed keren weer terug. Alle basar, letterlijk ‘vlees’, hier ‘leven’, zal weggevaagd (Genesis 6,7) en dus vernietigd (Genesis 6,17) worden.

Noach

Pas in Genesis 6,8 komt Noach op het toneel. Hij is rechtschapen en staat daarmee in contrast met de mensen uit Genesis 6,5-7 en Genesis 6,11-13, en niet te vergeten de godenzonen en mensendochters uit het voorafgaande verhaal (Genesis 6,1-4). Noach ‘wandelt’ (Hebr.: hithallekh) met God (Genesis 6,9), net als Henoch (Genesis 5,22). Ook Abram wordt uitgenodigd om voor Gods aangezicht te wandelen (Genesis 17,1), maar zijn weg met God ontwikkelt zich daarna nog verder. Voor Noach blijft het bij deze omschrijving. Noach is een rechtschapen man en is gehoorzaam aan wat God hem opdraagt (Genesis 6,22). De mensen daarentegen hebben de opdracht uit Genesis 1,28 verzaakt (zie over de ‘zondeval’ het artikel van Rochus Zuurmond). Dat voert de mens en de schepping ten dode. Dit wordt beeldend verteld in de ondergang door de vloed (Genesis 6,5-7,24). Origineel is het vloed-motief niet; het komt ook bij andere volkeren voor, bijvoorbeeld in het Gilgamesj-epos. In de Bijbel spreekt het motief op heel eigen wijze, omdat hier water staat voor chaos, water van de dood. Door het leven met water uit te wissen keert de chaos, maar daarmee juist ook de mogelijkheid van het allereerste begin, weer terug.

Kist, ark of doos

In 6,14 komt voor het eerst de ark (Hebr.: teebhah) ter sprake. Wij zijn ons er een bijna zeewaardig schip bij gaan voorstellen, maar teebhah betekent in de basis niet meer dan ‘kist’. Mozes wordt in een teebhah besmeerd met pek in het riet van de Nijl gelegd (Exodus 2,3). Het is dus een kist(je) waarin het leven midden in het water van de dood behouden blijft. De maten en omschrijvingen die volgen zijn geen bouwtekeningen van een architect. Het lijkt veel meer op een doos dan op een schip. Dat blijkt ook wel uit de logica van het bouwplan. Die is gelijk aan die van de tabernakel in Exodus 26. Het materiaal, de maten, de bijzonderheden en de binnenkant worden nauwkeurig om- schreven, tot aan de opening/afsluiting van de ark/tabernakel naar en van de buitenwereld. Wat beschreven wordt in Genesis 6,14-16 is dus niet een schip, maar een huis dat zijn bewoners beschermt.

. B. Jacob, Das Buch Genesis, Stuttgart 2000, 193-194.

Een grote doos, die dienstdoet als huis: ver-huis-doos.

Eén rechtvaardige

Het ‘verbond’ (Hebr.: berit – Genesis 6,18) is het eerste in dit bijbelboek. Een berit is een overeenkomst waarbij God altijd een van de partijen is. Het brengt zijn oorspronkelijke idee van de schepping tot uitdrukking: goed leven voor mens en dier, met gehoorzaamheid aan God. Dat wil God ook hier, opnieuw, bereiken. De wereld zal uiteindelijk gered worden omwille van een rechtvaardige: Noach (vgl. Genesis 18,22-32). De ark moet tot de rand gevuld zijn met leven: dieren en mensen. En dat leven moet behouden blijven. Vandaar ook dat er voldoende eten aan boord moet zijn (Genesis 6,21). Noach voert alles uit, en vers 6,22 bevestigt wat vers 6,9 al weergaf over zijn karakter: hij is een rechtschapen man. Juist hierom is Noach ook opgenomen in diverse opsommingen van rechtvaardige mensen, zoals in 2 Petrus 2,5. Als de ark klaar is, begint het terugdraaien van de schepping. Op het water van de chaos dobbert de grote kist vol leven. Over het water van de vloed zweeft uiteindelijk de duif (Genesis 8,8-12). Wanneer de Geest in de duif weer grond onder de voeten heeft gevonden, kan er een nieuw begin gemaakt worden. Zo is het verhaal van Noach het verhaal van een nieuw begin te midden van uit- zichtloosheid, slechtheid en vernietiging. Eén rechtvaardige blijkt genoeg om een ver-huis-doos te vullen, en opnieuw te beginnen.

Bij Genesis 6:5-22

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken