Menu

Basis

Een heilige ruimte voor de goddelijke ziel

Rond Kerstmis vorig jaar ontving ik een bericht van de zorgmentoren van zuster Margareth. Of ik wilde langskomen in het ziekenhuis te Zeist – een vraag die werd ingegeven door haar slechter wordende gezondheid. Ze had niet lang meer te leven, deze lieve vrouw die meer dan twaalf jaar de priorin was van de kanunnikessen van het Heilig Graf te Maarssen. Recent had ze daar ook nog haar zestigjarige professiefeest gevierd.

De laatste drie jaar van haar leven had ik haar beter leren kennen. Tot haar verdriet was het klooster gesloten. Zij woonde in een naburig appartement en kwam sindsdien eens per maand als gast in onze dorpskerk. De laatste tijd hielp ik zuster Margareth dan uit de auto van haar begeleider en ondersteunde haar naar haar plek vooraan in de kerk. Zo zag ik haar zwakker worden en voelde ik hoe haar lichaam steeds brozer werd.

Gerimpelde handen

Naarmate zij minder kon, werd zij steeds mooier. Zo heb ik dat beleefd, tot aan de laatste ontmoeting in het ziekenhuis, een dag voor haar sterven. Daar lag zij, totaal verzwakt door haar ziekte, maar nog helemaal bij de les. Toen ik haar een tekst van Thomas Merton voorlas, reageerde ze onmiddellijk. Met haar ogen die tot het laatst olijk bleven en zo haar liefde voor het leven toonden. Met haar stem die eerlijk vertelde dat ze ook niet wist wat er ging gebeuren. Met haar gerimpelde handen die door de open houding vertrouwen lieten zien over de weg die ze zou gaan. Nog geen etmaal later is ze gestorven en heeft haar ziel het lichaam verlaten. Ze hoefde niet naar God, ze was al bij God. Want die ziel is de plek waar ze verbonden was met God. En daarom had die goddelijke ziel een heilige ruimte nodig. Ook en juist in die laatste uren.

Mooi en verdrietig

Ik moest bij dat sterfbed vaak denken aan de laatste uren van mijn ouders. Tijdens de laatste weken van mijn vader leerde ik hoe belangrijk het is dat je het lichaam van je dierbaren ook voelt. Mijn vader wachtte thuis op de dood, had slechte nachten en moest dan vaak verzorgd worden. Ik tilde hem op, mijn zus verschoonde het bed. Doordat ik mijn vader in mijn armen had, voelde ik de botten door zijn verzwakte armen en schouders en wist ik hoe zwak hij was. Vaak heb ik God gevraagd om mijn vader te halen. Dit is geen leven meer, bad ik dan. Maar tegelijk was ik nooit zo dicht bij mijn vader als in die nachtelijke uren. Ik heb hem gedragen naar de dood en voelde letterlijk dat zelfs een verzwakt lichaam een heilige ruimte is voor de ziel. Die verbondenheid met die heilige ruimte troost me, ook twaalf jaar later. Ik droeg dat heilige lichaam en was daardoor dichter dan ooit bij de ziel. Bij mijn moeder was het niet anders. Ik droeg haar naar het toilet. Ze was naakt. Meer kon ik haar heilige lichaam niet naderen. Korte tijd later stierf ze. Ik zag haar goddelijke ziel vertrekken. Dat was het mooiste en meest verdrietige moment in mijn leven: de ziel die wegvloog uit de heilige ruimte. Haar lichaam was daarna niet meer dan omhulsel, omdat de goddelijke ziel vertrokken was.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken