Menu

Premium

Een hemelse stellingname op aarde

Hebreeuwse tekst die wordt uitvergroot met een loep

Bij Ezechiël 1,3-5a.26-28a, Handelingen 1,1-11 en Lucas 24,49-53

Hoe schrijf je over zaken die een mens te boven gaan? Een visioen, zoals Ezechiël ontvangt, een verdwijning in de wolken, zoals de apostelen meemaken na een zegening ten afscheid? Weinig kans dat je geloofd wordt. Dat heb je met een mystieke benadering van het heilige, het eeuwige en onnoembare. Of van het weinige of het niets dat alles is, voor jou en voor velen. Het feest van Hemelvaart is de bevestiging van de kracht van het onmogelijke, de verheffing van de vernederde.

Niet alleen Ezechiël was toen de hemel zich voor hem opende in zijn dertigste jaar (Ezechiël 1,1) – waarbij het nog de vraag is of dat aantal de jaren van zijn leven of van de ballingschap betreft. Ook Jezus van Nazaret was toen de hemel openging en Hij een stem hoorde klinken ongeveer dertig jaar, zoals Lucas (3,23) schrijft. Ezechiël was geroepen, gegrepen door de hand van de Heer (Ezechiël 1,3). Maar hij was dan ook priester, wat het verhaal oproept van de priester Zacharias, in zijn priesterdienst door de stem van de engel Gabriël gestoord (Lucas 1,5-23). En priesters gaan, volgens de Tora (Numeri 4,3), vanaf hun dertigste hun ambt vervullen. Het helpt wanneer daar direct een visioen, een opdracht, een levenstaak aan verbonden wordt. In ieder geval: leven namens God. Woord van God zijn. En als het je roeping is dat levende Woord van God te zijn, is je uiteindelijke plaats dan ook niet: in de hemel?

Waar lijkt het op?

‘De hemel opende zich’ (Ezechiël 1,1). Wat opvalt is dat de natuurlijke elementen – een stormwind, een grote gloeiende wolkenmassa, een vuur van bliksemschichten – nog wel waar te nemen zijn. Maar verder? Dan wordt het vager. Het kan alleen maar omschreven worden met woorden die het eigenlijke niet beschrijven: ‘iets dat glansde als wit goud’, ‘iets dat leek op een viertal wezens’ (Ezechiël 1,4-5), ‘iets dat leek op een troon’, ‘ik zag een gedaante als van een mens’ (Ezechiël 1,26). Mystiek en apocalyptisch taalgebruik, met een eschatologische duiding. De ziener op Patmos maakt er ook gebruik van, bijvoorbeeld: ‘alsof een bazuin met mij sprak’ (Openbaring 4,1). Je zou moeten zwijgen. Maar je kunt niet zwijgen, want ook het onnoembare wil zich meedelen en benoemd worden.
Wat ook opvalt is dat de ik-benadering, waarmee Ezechiël 1,1 begint – ‘toen ik’ – en waarmee Ezechiël 1,4 vervolgt – ‘Dit is wat ik zag’ – even onderbroken wordt voor een wat deftiger opzet. De verzen 1,2-3 moeten blijkbaar aan het geschrift een officiëlere status geven. De aandacht wordt afgeleid van het subjectieve, naar het oneindig objectieve: ‘Op de vijfde dag van die maand (…) richtte de HEER zich tot (…)’.

Grote blijdschap

Lucas eindigt het eerste deel van zijn tweeluik dat hij aangaane de wereldwijde messiaanse gestalte van Jezus schildert, met de vervulling van de opstanding (heel hoofdstuk 24). Geen opstanding dan die in de hemel en op aarde bevestigd, bezongen en beleden wordt. Dan wordt wat met blijdschap rond de menswording is gehoord, vanuit de hemel (Lucas 1-2) ten einde toe door de leerlingen bevestigd (Lucas 24,52). De vreugde omraamt van begin tot einde het hele evangelie, dat als een blijde boodschap gepaard aan een bevrijdende lach te boek staat.
Het komt natuurlijk ook omdat het hart en de ogen van de leerlingen van Jezus voor het verstaan van de Schriften geopend zijn bij en door het breken van het brood (Lucas 24,30-32), het ultieme zichtbare teken van de daadkracht van het Woord (Hebr.: dabar). Wat gesproken wordt geschiedt. En bij wat werkelijk, waarachtig geschiedt, wordt gesproken, klinkt Gods stem. ‘Ik hoorde de stem van Een, die sprak’ (Ezechiël 1,28 – Vertaling NBG 1951).

Een volledige Paasdag

Het Lucasevangelie eindigt ‘op de eerste dag van de week’ (Lucas 24,1). Die eerste dag begint vroeg in de morgen met de vraag: ‘Wat zoekt gij de levende bij de doden?’ Juist op die dag (Lucas 24,13) waren ‘twee van hen’ (en wat kunnen dat anders geweest zijn dan twee apostelen, zie Lucas 24,10?) onderweg naar een dorp. Gesprekken worden gevoerd, brood wordt gebroken en het wordt verder verteld. En terwijl zij daarover spreken, staat Jezus zelf in hun midden (Lucas 24,36). Weer wordt er gegeten, nu geen brood, maar vis. En dan, alles op diezelfde dag, leidt Hij hen naar buiten, van Jeruzalem naar Betanië, heft de handen omhoog, zegent hen en scheidt van hen. Hemelvaartsdag is een volledige Paasdag. En de apostelen verheugen zich met grote blijdschap. En waar het evangelie begon, daar eindigt het: in de tempel. De priester is vermenigvuldigd tot apostelen, de dienst van het offer is de dienst van het gemeenschappelijke lofoffer geworden: ‘ze waren voortdurend in de tempel en loofden God’ (Lucas 24,53).

Veertig dagen

In het tweede deel van zijn evangelie (Handelingen) pakt Lucas de draad van zijn verhandeling weer op. Nu staat niet de verrijzenis als begin en einde van Jezus’ levensweg centraal, maar de levensweg van de apostelen in dat voetspoor. Daartoe gebruikt Lucas het aantal van veertig dagen (Handelingen 1,3), beeld van de levenstocht van mensen. Van de mensheid bij Noach, van Mozes bij de Eeuwige, van Israël door de woestijn, van Elia de profeet, van de Tora en de profeten. In dat spoor ook van Jezus: in de woestijn met de duivel na zijn doortocht, zijn doop, en het aantal dagen van zijn verschijning als de opgestane. Het hele leven van begin tot einde doorleefd.

En opnieuw staan daar, net zoals in de vroege morgen van de eerste dag van de week (Lucas 24,4: ‘Hij is niet hier’), twee mannen die de weg wijzen: ‘Zie niet op naar de hemel. Hij zal komen’ (Handelingen 1,11). Hij die op de troon zit is gekomen, de gekruisigde is de verheerlijkte.

Bij Ezechiël 1:3-5a, Ezechiël 1:26-28a, Handelingen 1:1-11 en Lucas 24:49-53

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken