Menu

Premium

Een innerlijk verdeeld koninkrijk of huis

Hebreeuwse tekst die wordt uitvergroot met een loep

Bij Rechters 12,1-6, 2 Korintiërs 4,13-18 en Marcus 3,20-35

Er zitten nogal wat pijnlijke kanten aan het evangelie van deze zondag. Er is pijn, onbegrip, bezorgdheid en schaamte over het optreden van Jezus bij zijn biologische familieleden. Zoals we weten uit de contextuele theologie van Ivan Boszormenyi-Nagy worden dergelijke gevoelens sterker naarmate we meer met elkaar verwant zijn. Ondertussen is er ook een scherp oordeel van de ‘theologische heren’, zoals Marie van der Zeyde ze noemde. Jezus moet zichzelf naar twee kanten verdedigen en doet dat op zijn geheel eigen manier.

De vertalers van het eerste vers van de evangelieperikoop (3,20) hebben meteen al een probleem. Wat wordt er bedoeld met erchetai eis oikon? Betekent het dat Jezus ‘naar huis’ komt (Nieuwe Bijbelvertaling, M. van der Zeyde

M.H. van der Zeyde, Markus. Een tijding van vreugde, Haarlem 1976.

of dat Jezus ‘naar een huis’ komt (NBG ’51, Naardense Bijbel? Aan het slot van het verhaal staat de familie van Jezus nadrukkelijk ‘buiten’ (Gr.: exo – 3,32). ‘Naar (een) huis’ gaat dus in ieder geval niet over zijn ouderlijk huis. Dan zouden zij immers ook ‘binnen’ zijn. Het aan oikos verwante woord oikia (= huis, huishouden) speelt een belangrijke rol in de hele perikoop (3,25.27).

Twee oordelen over Jezus

Ondertussen klinken er twee oordelen over de geestelijke gezondheid van Jezus. Allereerst zijn er de mensen ‘die bij Hem horen’ (Gr.: hoi par’ autou – Marcus 3,21). Aan het slot van de perikoop worden zij opnieuw genoemd als ‘zijn moeder en broers’ (Markus 3,31-32). Zij oordelen over Jezus en zeggen: ‘Hij is buiten zichzelf’ en ze willen Hem ‘grijpen’ (Marcus 3,21). Dit ‘grijpen’ zien we later in het Marcusevangelie terug, waar dan een niet-biologische, ‘aangenomen’ broer Judas Hem laat ‘grijpen’ (Marcus 12,12; 14,44-46).
Als tweede groep zijn er de ‘schriftgeleerden uit Jeruzalem’ (Marcus 3,22). Zij spreken over ‘Beëlzebul’, ‘demonen’ en ‘de overste van de demonen’. De naam Beëlzebul wordt wel in verband gebracht met Baäl-Zebub, de mestgod van de Filistijnen in Ekron (2 Koningen 1,2.3.16). De oordelen van familie en schriftgeleerden over de geestelijke gezondheid van Jezus vat Marcus samen in vers 3,30: ‘Hij heeft een onreine (verontreinigde) geest.’ Dat is de manier waarop Marcus in de context spreekt over mensen die de draad kwijt zijn of in de war zijn (bijv. 3,7-12).

Poëtische woorden van Jezus

Jezus roept de mensen tot zich en spreekt dan in ‘parabels’; in dit geval zijn dat poëtische woorden (Marcus 3,23-27). Daarin klinkt driemaal het woord ‘satan’: ‘Hoe kan een satan een satan uitwerpen?’ (Marcus 2,23 – Naardense Bijbel) en: ‘En als de satan tegen zichzelf opstaat (…)’ (Marcus 3,26). De satan is de tegenstander van God en zijn Koninkrijk, de vijand van de mens en zijn menselijkheid. In het Marcusevangelie wordt gesproken over (de) satan bij de verzoeking in de woestijn (Marcus 1,13), bij het wegroven van het gezaaide woord (Marcus 4,15) en als Petrus het aanstaande lijden van Jezus niet wil (Marcus 8,33).
Aan de hand van de satan (Marcus 3,23.26), een koninkrijk (Marcus 3,24) en een huis(houden) (Marcus 3,25) legt Jezus uit dat iets of iemand die in zichzelf verdeeld is, niet kan standhouden. Het woord ‘koninkrijk’ herinnert aan ‘het Koninkrijk van God’ (Marcus 1,15). Het woord ‘huis(houden)’ wordt door de Nieuwe Bijbelvertaling in Marcus 3,25 vertaald met ‘gemeenschap’.

Jezus eindigt zijn poëtische betoog over innerlijke verdeeldheid met een opmerking over ‘zo’n sterke(re)’ (Marcus 3,27), die je eerst zult moeten binden voordat je zijn huisraad of inboedel kunt plunderen. Dit is een woordspeling met Jesaja 49,24.
Het grote gevaar van interne verdeeldheid staat mooi beschreven in de lezing van Rechters 12,1-6, waarin sprake is van totale verwarring en chaos binnen Israël door verraad van een stam. Daartegenover staat de lezing van 2 Korintiërs 4,13-18. Hierin gaat het om het vaste vertrouwen in Gods goedheid en in de opstanding als tegenwicht tegen innerlijke verdeeldheid.

Zonde tegen de heilige Geest

Ten slotte doet Jezus er nog een schepje bovenop. Er is weliswaar veel vergeving voor de ‘mensenzonen’, de ‘mensenkinderen’ (Marcus 3,28); zij kunnen fouten maken en ‘lasteren met lasteringen’ en het zal hun worden vergeven. Maar ‘wie lastert tegen de heilige Geest, heeft geen vergeving in eeuwigheid, maar is schuldig aan eeuwige zonde’ (Marcus 3,29). Driemaal klinkt het begrip ‘laster’ (Gr.: blasphèmia). Tweemaal klinkt het woord ‘eeuwig’. Het is een scherp oordeel, waar mensen bang van zouden kunnen worden. Wat wordt er bedoeld?
De heilige Geest brengt verbinding tussen mensen over grenzen heen tot stand, zoals we met Pinksteren vierden (Handelingen 2). Wie verdeeldheid zaait, lastert dus tegen de heilige Geest. De heilige Geest brengt immers liefde, blijdschap, vrede, geduld, vriendelijkheid, goedheid, trouw, zachtmoedigheid en zelfbeheersing voort (Galaten 5,22). De heilige Geest heeft alles te maken met de genezende en verbindende woorden en daden van Jezus zelf. Tegenover de heilige Geest stelt Marcus vaak het begrip ‘onreine geest’. Hier wordt dit begrip door familie en theologen tegen Jezus gebruikt (Marcus 3,30). Wat Jezus wil zeggen, is dat ze daarmee ‘lasteren tegen de heilige Geest’.

‘Wie de wil van God doet’

De biologische ‘moeder en broers’ staan nadrukkelijk ‘buiten’ (Gr.: exo – Marcus 3,31.32). Ze roepen en zoeken Jezus. We hebben hun oordeel over Jezus gehoord: ‘Hij is buiten zichzelf’ (Marcus 3,20). Zij vormen met Hem het huishouden (oikia), dat tegen zichzelf verdeeld is (Marcus 3,25). Terwijl zij ‘buiten’ staan, zit de menigte ‘in een kring’ om Jezus heen (Marcus 3,34). Dan stelt Jezus de vraag: ‘Wie zijn mijn moeder en broers?’ (Marcus 3,33). Op die vraag geeft Hij ook antwoord: ‘Wie de wil van God doet, die is mijn broeder en zuster en moeder’ (Marcus 3,35). Pas hier wordt ook de ‘zuster’ genoemd.

De ‘wil’ van God doen is niet makkelijk. Wij bidden ‘Uw wil geschiede’ in het Onze Vader. Jezus zei in de hof van Getsemane: ‘Niet mijn wil, maar uw wil geschiede’ (Lucas 22,42).

Bij Rechters 12:1-6, 2 Korintiërs 4:13-18 en Marcus 3:20-35

Wellicht ook interessant

Bijbelwetenschappen
Bijbelwetenschappen
Basis

De Levende belichaamt onze verwondingen

Wie niet in de gelegenheid was om op de avond van de eerste dag van de week, nu acht dagen geleden, in de vesper het evangelie van die avond te horen (Johannes 20:19-23), zal het op de achtste dag, vandaag, nog wel willen betrekken bij de lezing van het evangelie. We weten niet of het hetzelfde moment was als een week eerder, dat Jezus in het midden van zijn leerlingen, inclusief Tomas, verscheen. Wel waren de deuren opnieuw gesloten. Misschien niet meer uit vrees voor de joden, maar omdat het hart van een van hen, Tomas, nog geopend moest worden.

Bijbelwetenschappen
Bijbelwetenschappen
Basis

‘Opdat ook jullie doen wat Ik jullie heb gedaan’

Volgens de inmiddels overleden opperrabbijn Jonathan Sacks zijn voor een gemeenschap deze drie zaken het belangrijkst: ouders, leraren en gedenken. Ouders en leraren moeten kinderen vertellen over het verleden, om wat toen fout ging in de toekomst te voorkomen en het goede te doen. De onderwerpen in de lezingen van vandaag bevestigen dat belang. Het vertrek uit de slavendienst in Egypte en de voetwassing door Jezus worden nog steeds verteld en herdacht.

Nieuwe boeken