Menu

Premium

Een kerk met gastvrije drempels

Over zegenen en dopen

Momenteel wordt intensief gezocht naar kerkmodellen die rekening houden met gewijzigde participatiepatronen van mensen. Het verhaal is bekend: mensen binden zich niet voor langere tijd, participatie wordt incidenteel en partieel, ‘lichte gemeenschappen’ zijn in trek. In kerkopbouwkundige literatuur is dan ook een brede zoektocht bespeurbaar naar een kerk die daar rekening mee houdt en er een bedding voor wil scheppen. Er zouden in dit verband veel studies te noemen zijn, maar ik beperk me tot drie recente publicaties.

Allereerst noem ik het boek van Henk de Roest, En de wind steekt op! (2005). Hij komt in zijn slothoofdstuk tot een dubbel kerkmodel, een ellips met twee brandpunten, die beide in uitwisseling staan met de context. Het eerste brandpunt is dat van de bewust gekozen gemeenschap van gelovigen. ‘De drempel is hoog en ligt in dit brandpunt bij de toewijding, een bewuste openheid voor het geschenkkarakter en de appèlstructuur van het evangelie. ’

Henk de Roest, En de wind steekt op! Kleine ecclesiologie van de hoop, Zoetermeer 2005, p. 241.

In het andere brandpunt heeft de kerk trekken van een servicebalie. Hier gaat het om dienstverlening zonder enig bijoogmerk. Onbaatzuchtig is de kerk aanwezig en beschikbaar voor wie een appèl op haar doet.

Een tweede auteur is Gerben Heitink. In zijn boek uit 2007, Een kerk met karakter, spreekt hij van een ‘johanneïsche ecclesiologie’. Hij laat zich inspireren door Jezus’verschijning na zijn opstanding aan de kleine en bange kring van zijn leerlingen. Terwijl ze bijeen zijn achter gesloten deur, staat hij plotseling in hun midden (Johannes 20, 19 ev.). ‘Tot tweemaal wordt dit ‘midden’ vermeld. In welk midden?, willen wij weten, maar het is eerder omgekeerd. Waar Jezus, de opgestane Heer, binnenkomt in het leven van mensen is er sprake van ‘een midden’. Er vormt zich blijkbaar spontaan een kring van mensen om hem heen. In deze kring klinkt de bekende groet: ‘Vrede zij u’. Daar gaat kracht van uit. Elkaar de vrede van Christus toewensen, daarmee begint alle gemeentevorming.’

Gerben Heitink, Een kerk met karakter. Tijd voor heroriëntatie, Kampen 2007, 176.

Voor Heitink is dit een dynamisch beeld van concentrische cirkels rond de Opgestane. Sommigen staan dichtbij, anderen meer op afstand, er zijn graden van betrokkenheid. Maar waar mensen ook staan, wat ze delen is het aangesproken zijn en het deel uitmaken van de kring.

Een derde boek dat ik wil noemen is het recente handboek gemeenteopbouw van Jan Hendriks, Verlangen en vertrouwen. Hij presenteert in dit boek onder andere zijn eigen model ‘open gastvrije kerk’. Dit model wil zowel veeleisend als laagdrempelig zijn. ‘Hoe de gastvrije gemeente ook gestalte krijgt, zij hebben gemeenschappelijk dat er hoge eisen worden gesteld aan de leden, de medewerkers, terwijl zij tegelijk laagdrempelig zijn voor gasten.’

Jan Hendriks, Verlangen en vertrouwen. Het hart van gemeenteopbouw, Kampen 2008, 227.

Ook in een ander model dat hij presenteert, de zogenaamde ‘dubbelstrategie’, zien we tweesporigheid. Zowel mildheid als veeleisendheid hebben er hun plek.

Idem, 238-244.

Ruimhartigheid niet altijd gastvrij

De genoemde auteurs verschillen op een aantal punten van elkaar, maar wat ze delen is de ruimte voor wat De Roest noemt, ‘graduele participatie’. Er is niet het uitgangspunt van een permanente en totale betrokkenheid, maar men stelt zich aan de andere kant ook niet tevreden met enkel incidentele betrokkenheid. Ergens daartussen in probeert de kerk positie te zoeken. Nu moet gezegd worden dat die zoektocht in de genoemde publicaties vrijwel nergens concreet wordt ingevuld. De beschouwingen blijven in zekere zin abstract, in ieder geval wordt geen concreet model aangeboden dat direct hanteerbaar is. Dat geeft aan de ene kant geloofsgemeenschappen de ruimte om de aangedragen inzichten binnen de eigen context te operationaliseren, aan de andere kant kan het ook als een zwakte van de gepresenteerde inzichten worden uitgelegd.

Ik zou in dit artikel tot een concreet voorstel willen komen inzake de thematiek die hier aan de orde is. Ik doe dat op het gebied van de doop. Ik betreed daarmee een theologisch en kerkelijk mijnenveld, maar dat moet dan maar. De doopbediening is voor mijn gevoel bij uitstek een illustratie van de thematiek die hier aan de orde is.

In de twee grootste kerken in Nederland, de Rooms-Katholieke Kerk en de Protestantse Kerk in Nederland, is de kinderdoop gebruikelijk. Beide kerken zijn in de regel ook royaal in de bediening ervan. Niet snel zal de doop worden geweigerd. Dat wordt onder andere gemotiveerd vanuit Gods gratia praeveniens. Zijn goedheid gaat vooraf aan het antwoord van de mens. Gods ja gaat voorop. Ik onderstreep dat van harte en als we het besef daarvan kwijtraken, komen we heel snel terecht in een sfeer van wettisch geloof. Maar het is de vraag of de zuigelingendoop het beste vehikel is om de genade van Godswege die aan alles voorafgaat tot uitdrukking te brengen.

Voordat ik tot een voorstel kom eerst nog iets meer over de kinderdoop en dan met name vanuit het perspectief van kerkopbouw. Ik wijs in dit verband op de Duitse theoloog Wolfgang Vorländer die een boek schreef over kerkelijke gastvrijheid.

Wolfgang Vorländer, Gottes Gastfreundschaft im Leben der Gemeinde, Stuttgart 1999.

In zijn ogen is ruimhartigheid bij de kinderdoop, zoals die vaak bestaat in de Duitse volkskerk, geen blijk van gastvrijheid, maar juist het tegendeel ervan. Bovendien meent hij dat de kinderdoop tegen wat hij noemt ‘het nultarief’ heeft bijgedragen aan de interne secularisering van de kerk: ‘Die Christianisierungspraxis mittels Saüglingstaufe hat durch die Jahrhunderte genau zu dem geführt, was kritische Analytiker jetzt die Selbstsäkularisierung der Kirche nennen, das heißt zu einer Kirche ohne Entscheidung’’.

Vorländer, a.w., p. 69.

Dat is scherpe taal van Vorländer, maar hij heeft hier in mijn ogen wel een reëel punt te pakken. Vanuit mijn eigen ervaring als gemeentepredikant voeg ik er nog aan toe dat veel ouders laten dopen vanuit motieven die eerder te maken hebben met het verlangen naar een zegen voor hun kind dan vanuit een verlangen naar de doop, tenminste als we deze laatste opvatten als omkering (Johannes de Doper) of als met Christus sterven en opstaan (Paulus). Dat is ook begrijpelijk, het kind staat immers nog helemaal aan het begin. Het is dan ook buitengewoon lastig om bij een pasgeboren kind op herkenbare en vruchtbare wijze te spreken over sterven en opstaan, over omkeer en over de tocht door de Schelfzee.

Een concreet voorstel

In mijn ogen is de kerk van de toekomst het meest gediend met een combinatie van een royale mate van vrijlatende gastvrijheid én een heldere en grote toewijding aan de zaak van het Rijk Gods. Daarin spoor ik volledig met de drie genoemde auteurs. Wanneer ik die combinatie toespits op de doop, dan is het in dat kader wijs de kinderdoop in te wisselen voor de kinderzegening en de doop te reserveren voor dat moment waarop gelovigen besluiten zich toe te wijden aan God, Zijn Rijk en de gemeenschap van mensen die dat ook willen. Hoewel deze verandering in mijn ogen ook theologisch goede papieren heeft – de zegen is veel meer dan de doop uitdrukking van Gods gratia praeveniens – pleit ik er vooral voor in het kader van kerkopbouw. Want met die combinatie van kinderzegening en volwassenendoop krijgen we precies datgene wat mij in een gastvrije kerk voor ogen staat. Aan de ene kant een royale gastvrijheid in de vorm van een zegening. Deze kan – in lijn met Marcus 10: 13-16 – vooral onvoorwaardelijk zijn, hoewel de kerk uiteraard niet alles en iedereen de zegen zal kunnen meegeven. Dat zou die zegen ook uithollen. Maar met de zegening kom je vaak precies tegemoet aan wat ouders verlangen, want hun motieven om te laten dopen hebben doorgaans vooral te maken met dankbaarheid voor het nieuwe leven, het verlangen naar de beschermende hand van Godswege en wijsheid bij de opvoeding. Kortom, de zegening doet recht aan de motieven van heel veel ouders die willen laten dopen. Belangrijk is ook dat de zegening niet gebonden is aan de kerkelijke kaartenbak. Niet-leden die de geboorte van hun kind in verbondenheid met de christelijke traditie willen markeren, kunnen voor de zegen ook terecht in de kerk. Gods zegen is immers royaal en heeft geen enkel verstand van kaartenbakken. Zo wordt de kerk een gastvrije gemeenschap die tegemoet komt aan de behoefte van mensen aan rituelen bij de geboorte van een kind. Tegelijk – en dat brengt me bij de doop – stimuleert de kerk de bewuste keuze van haar leden – en trouwens ook niet-leden – voor de weg van de navolging van Christus en voor de gemeenschap van mensen die diezelfde weg willen gaan. Die persoonlijke keuze wordt uitgedrukt in de doop. Dat brengt de doop ook terug in de bedding waarbinnen ze het beste en het meest vruchtbaar kan stromen, namelijk de bedding van belofte en roeping.

Oude papieren

Dit pleidooi is allerminst nieuw. Ik verwijs hier bijvoorbeeld naar Karl Barth die zich tegenstander betoont van de kinderdoop.

Karl Barth, Die kirchliche Lehre von der Taufe, Zürich 19473.

Hij legt een verband tussen de kinderdoop en het corpus christianum en vraagt zich daarbij af waar het meerderheidsdenken in de kerk toch vandaan komt.

‘Wo steht den eigentlich geschrieben, daß die Christen niet in der Minderheit, sogar in einer sehr kleinen Minderheit sein dürften.’, in: Barth, a.w., p. 40. Vergelijk ook C. van der Kooi, Als in een spiegel. God kennen volgens Calvijn en Barth,Kampen 20054, p. 348, 349.

Gijs Dingemans zet decennia later ook vraagtekens bij de gebruikelijke kinderdoop binnen de volkskerken. In zijn De stem van de Roepende komt hij tot een tussenweg. Tussen de volkskerk met haar kinderdoop en de belijdeniskerk met de gelovigendoop ziet Dingemans in zijn ronde tafel kerk nog een derde mogelijkheid: ‘Ik zou voor een soort middenweg willen kiezen: iedereen is welkom in de ronde tafel kerk en kan volop meedoen. Wie zich echter wil binden aan de weg van de geloofsgemeenschap en een tastbaar antwoord wil geven op de stem van de Roepende kan zich – eventueel met het hele gezin – laten dopen. De doop is dan zowel het symbool en de uitdrukking van de betrouwbaarheid van de Roepende als van de toewijding (dedication) en inzet van de gelovigen.’

G.D.J. Dingemans, De stem van de Roepende. Pneumatheologie,Kampen 2000, p. 299.

Ik noem hier ook nog Jürgen Moltmanndie in zijn Kirche in der Kraft des Geistes uit 1975 voorstelt de doop te verbinden met het geroepen worden, met de bewuste keuze voor de navolging van Christus. Kinderen kunnen dan worden gezegend in een dienst waarin ouders en gemeente ‘gewijd’ worden tot een Messiaanse dienstbaarheid aan het kind.

J. Moltmann, Kirche in der Kraft des Geistes. Ein Beitrag zur messianischen Ekklesiologie, München 1975, p. 252-268, met name 266-268. Vergelijk J. Moltmann, Kerk in het krachtveld van de Geest. Bouwstenen voor een messiaanse ekklesiologie, Baarn 1975, p. 269-288, met name 285-288.

In mijn ogen doet dit tweesporenbeleid zowel recht aan de christelijke traditie als aan de moderne samenleving. Zowel theologisch als sociologisch valt er veel voor te zeggen. De kerk van de toekomst zal, naar ik denk, bestaan uit de combinatie van deze beide sporen: zowel een grote mate van gastvrijheid als een ernstige uitnodiging zich te binden aan de zaak van het Evangelie. De gemeenschap van Taizé is daarvan nog altijd een goed voorbeeld. De broedergemeenschap vraagt een grote mate van engagement van haar leden (het kost je echt wat!) en is tegelijk op zeer royale wijze gastvrij. Deze gastvrijheid is uitnodigend en wil verlangen wekken, zonder te duwen, maar is aan de andere kant bepaald niet vrijblijvend. Men heeft geen goedkope camping willen worden. Taizé heeft daarom in de loop der jaren de teugels wat aangehaald. En dat vanuit de ervaring dat waar alles kan en niets hoeft, in de regel niets gebeurt.

Als ik terugkeer naar de doop, dan is er met het bovenstaande voorstel feitelijk weinig nieuws onder de zon. De volwassenendoop was in de oude kerk de meest gangbare doop, hoewel ook toen de kinderdoop niet geheel en al ontbrak.

Vergelijk Marcel Barnard, ‘Doop en belijdenis’, in: Paul Oskamp, Niek Schuman (red.), De weg van de liturgie. Tradities, achtergronden, praktijk, Zoetermeer 19982, p. 281-302.

In de zesde eeuw werd de zuigelingendoop de dominante dooppraktijk.

Karl Heussi, Kompendium der Kirchengeschichte, Tübingen 197915, p. 72, 108.

Dat hield verband met het ontstaan van het corpus christianum, waarbij kerk en samenleving sterk verstrengeld raakten. In deze verknoping van christendom, kerk en maatschappij paste ook de vergelijking van de doop met de besnijdenis. Zoals Joden krachtens hun geboorte Jood zijn, zo werd men in het corpus christianum als het ware als christen geboren. Er was immers nauwelijks een andere levensovertuiging denkbaar. Theologisch gezien heeft men voor het legitimeren van de zuigelingdoop in mijn ogen echter allerlei kunst- en vliegwerk moeten verrichten. Overtuigend heb ik dat nooit gevonden. De volkskerk ligt inmiddels achter ons, het corpus christianum is reeds lang vergaan, de kerk is keuzekerk geworden. Zou het daarom niet een goed moment zijn om de dominante praktijk uit de vroege kerk in ere te herstellen?

Gratis en dus niet goedkoop

Ik realiseer me dat ik met een dergelijk voorstel nogal wat overhoop haal. De doop is een gevoelige kwestie. Ik heb dan ook allerminst de verwachting dat kerken hun beleid ten aanzien van de doop op korte termijn zullen bijstellen. Wat mij echter drijft is het zoeken naar de mix die past bij de kerk van de toekomst: (gast)vrijheid vanuit een heldere en ten opzichte van de samenleving afwijkende identiteit. Nogmaals: het Evangelie is gratis, maar zeker niet goedkoop. Met die paradoxale leus in gedachten kan de kerk op vruchtbare wijze een weg zoeken naar de toekomst.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken