Menu

Premium

Een nieuwe vreugdebode

Bij Jesaja 40,1-11 en Johannes 1,19-28

De tweede Jesaja (caput 40-55) was werkzaam tijdens de tweede helft van de ballingschap, terwijl de Pers Kores al tegen het Babylonische Rijk optrok. De profeet zag daarin het begin van een heilstijd, met het mogelijke perspectief van een terugkeer van de ballingen naar Jeruza-lem. De profeet wordt opgeroepen troost en bemoediging uit te roepen voor de gedeporteerde Judeeërs.

Martin Buber vertaalt nabi’ (profeet) met Künder: aankondiger van wat er van Godswege in een concrete politieke situatie in Israël speelt. De joodse profeten wijzen erop dat dabar woord én daad tegelijk is. De bijbelse profetie is diesseitig, altijd op de wereld gericht.

De dubbele straf (Jesaja 40,2) doelt op de verwoesting van Jeruzalem, gevolgd door de wegvoering in ballingschap. Driemaal klinkt een oproep (Jesaja 40,1.3.6). Er wordt niet gezegd wie roepen. De opdracht komt duidelijk van of namens de Eeuwige. ‘Stem van een roepende, in de woestijn bereidt de weg van JHWH.’ Deze tweede exodus zal grootser zijn dan die uit Egypte, omdat nu ook de goyim binnen het gezichtsveld komen: ‘al het levende zal dit zien’ (Jesaja 40,5), niet alleen Jeruzalem en de andere steden in Juda. De woestijn (Jesaja 40,3) is weer de barrière die het volk Gods moet doortrekken naar het Beloofde Land. Maar opnieuw zal de Eeuwige samen met de bevrijde ballingen naar het land van belofte terugkeren, als een herder die zijn kudde weidt (Jesaja 40,11). Wie is als Hij, in wiens Naam dit uitgeroepen wordt! Tegenover de vergankelijkheid en de gratie van ‘het vlees’ (Hebr.: basar = ons bestaan als mens), wordt de duurzaamheid van de beloftewoorden Gods geplaatst, die stoelen op zijn blijvende verbondenheid met dit volk (Jesaja 40,7-8). De glorie van deze God zal zich openbaren in de woestijn (Jesaja 40,5).

Johannes de Doper

De evangelist past Jesaja 40,3 toe op Johannes de Doper, die in de woestijn de weg bereidt voor de Heer. Zijn naam luidt in het Hebreeuws Jehochanan: ‘God is genegenheid’. Tijdens de eerste exodus was via Mozes aan het woestijnvolkje beloofd: ‘Ik zal een profeet, zoals ik ben, uit uw broederen verwekken’ (Deuteronimium 18,15). Betanië (Johannes 1,28) is geen aardrijkskundige aanduiding, maar een herinnering aan de doorwaadbare plek waar Israël na de exodus het Land mocht binnengaan. Een afvaardiging van de tempelclerus komt op de priesterzoon Johannes af om hem naar zijn theologische papieren te vragen. Wie ben jij, met wiens volmacht doop jij? Wat is jouw theologie en praxis? Hierbij worden drie figuren genoemd die door de Judeeërs verwacht worden bij Gods toekomstig ingrijpen in zijn geschiedenis met Israël: Elia, de Messias en de profeet (Johannes 1,25). De laatste werd in Deuteronomium 18,15 aangekondigd.

‘Ik ben niet’

Er is de evangelist alles aan gelegen duidelijk te maken dat niet Johannes, maar Jezus de Gezalfde (Messias) is. Hier schemert wellicht ook door dat de doper, ondanks Jezus’ optreden, toch een kring eigen leerlingen heeft achtergelaten (zie Johannes 3,25-26). Johannes is voor de evangelieschrijver wel de eerste oog- en bloedgetuige, maar mag niet overschat worden. Het ‘IK BEN’ (Johannes 1,20) is uiteraard alleen aan Jezus voorbehouden! Johannes ziet zich als de stem van iemand van wie Jesaja 40,3 getuigt, die roept: ‘Effen de weg van JHWH’ (Johannes 1,23). Hij wijst naar Jezus en leidt toe naar een nieuw begin. Jesaja’s profetische woord voor de ballingen krijgt in Johannes een nieuwe inhoud. Net als Jesaja is Johannes een vreugdebode van bevrijding en the best man, de vriend van de bruidegom (Johannes 3,29). Hij maakt ruimte voor de Messias bij Israël, de bruid: ‘In uw midden is iemand die u niet kent’ (Johannes 1,26).

Het is de Eeuwige zelf die het verschijnen van de Gezalfde openbaart. De duif die tijdens de doop van Jezus neerdaalt, is voor de doper de aanwijzing van Jezus als de Messias; door de Geest Gods, de levenschenkende vernieuwende kracht die Hem typeert (Johannes 1,32-34). De doop van Johannes is slechts een zwakke afschaduwing van Jezus’ dopen met heilige Geest. De grootheid van de Komende maakt Johannes onwaardig voor de geringste dienst. Johannes is in dit evangelie niet dominerend noch een geweldenaar (Johannes 1,27) als in Matteüs en Lucas.

De ‘vreemdheid’ van Jezus

Bij het begin van het openbare optreden van Jezus vindt de confrontatie al plaats met de godsdienstige autoriteiten van de heilige stad. Het getuigenis van Johannes zet hen op het spoor van de Heer; het is een blijde boodschap, een bevrijdingsgebeuren. Het ‘iemand die u niet kent’ duidt al op het niet-weten, het vreemd zijn aan Hem en de toegeslotenheid. Johannes spreekt hier nog verhuld over Jezus en geeft de onderzoekscommissie nog geen regelrecht antwoord. Jezus is verborgen aanwezig; door hun (en onze) vervreemding zijn wij niet toegankelijk voor Hem. Hij past niet in onze schema’s. Het antwoord op onze diepste vragen wordt gegeven, maar we willen het niet horen, niet zien. Hoe meer er van Hem onthuld wordt, hoe meer deze deputatie zich afschermt.

In hoeverre kan een christen(gemeente) als voorbereiding op Kerst zich identificeren met Johannes? Als vingerwijzing naar Jezus, in onze geloofspraxis? Wat Johannes is voor ons, kunnen wij misschien nu en dan voor anderen zijn. Maar Johannes is typisch een eenmalige figuur, net als Elia. Die kun je niet via het begrip ‘getuigen’ op ons toepassen, je valt ook niet zómaar in de handen van Herodias. Het is een voorrecht als wij soms meer dan passant kunnen zijn in het leven van de ander. Wij branden kaarsen als symbool van het Licht dat in onze duisternis is gekomen. Maar het gaat er in het evangelie om dat elk mensenkind in onze wereld aan het licht, tot zijn bestemming kan komen. Dat betekent neen-zeggen-en-doen tegen de macht van de duisternis, omdat wij Jezus als de Páásman kennen. Advent is geen terugblik op wat er is gewéést, maar uitzien naar wat de wereld nog te wachten staat en daar rekening mee houden.

Wellicht ook interessant

Bijbelwetenschappen
Bijbelwetenschappen
Basis

De Levende belichaamt onze verwondingen

Wie niet in de gelegenheid was om op de avond van de eerste dag van de week, nu acht dagen geleden, in de vesper het evangelie van die avond te horen (Johannes 20:19-23), zal het op de achtste dag, vandaag, nog wel willen betrekken bij de lezing van het evangelie. We weten niet of het hetzelfde moment was als een week eerder, dat Jezus in het midden van zijn leerlingen, inclusief Tomas, verscheen. Wel waren de deuren opnieuw gesloten. Misschien niet meer uit vrees voor de joden, maar omdat het hart van een van hen, Tomas, nog geopend moest worden.

Bijbelwetenschappen
Bijbelwetenschappen
Basis

Passage van de Heer

De instelling van het Pascha volgens Exodus 12 vormt de introductie op het grote verhaal van de uittocht. Deze instelling wordt gesitueerd tussen de aankondiging (11,1) en het ten uitvoer brengen van de tiende plaag (12:29). Nog voordat God de bevrijding van zijn volk uit Egypte van start laat gaan, vindt er een ‘religieuze anticipatie’ op dit heilsgebeuren plaats. Men kan er ten minste twee tijdsdimensies in onderkennen: een van onvoltooid verleden tijd én een van toekomende tijd. Zo wordt de viering van het Pascha een ‘heilshistorisch knooppunt’ in de tijd.

Nieuwe boeken