Menu

Premium

Een oefening in hoop

Adventsliederen van Willem Barnard

De adventstijd heeft het moeilijk. Altijd al, omdat het ‘commercieel jaar’ de intentie van het kerkelijk jaar steevast doorkruist. Maar in deze tijd is er het virus dat het samen-leven frustreert. Wat hangt ons boven het hoofd? Wat zal er de komende tijd mogelijk en onmogelijk zijn in de kerk? Wordt de kerk weer een studio?

Tijdens de eerdere lockdown viel het een theoloog (ik meen ds. Piet de Jong) op dat er zo weinig getreurd en geklaagd werd. Monter schafte men de apparatuur aan en ging men aan de slag. Een besef dat hier iets kostbaars verdween, een besef van gemis en nood ontbrak volgens hem. Duitse psychologen schreven ooit over ‘die Unfähigkeit zu trauern’ (Mitscherlich, 1967). Lukt het ons ook niet om eerlijk onder ogen te zien, en moedig te verwoorden wat er zo deprimerend is aan onze situatie? En als we de diagnose niet durven stellen, hoe moet dan de medicatie aanslaan?

De liederen van Willem Barnard kunnen ons helpen. Lex orandi lex credendi – hoe je bidt, bepaalt hoe je gelooft. En wat is zingen anders dan dubbel bidden? De liederen van Willem Barnard brengen ons in verbinding met oude tradities, met de kerk van alle tijden en plaatsen. Al zingende, putten we uit bronnen die nog steeds helder water geven. Zo overleven we deze tijd van geestelijke droogte. We raken niet uitgeput.

Drie liederen komen aan het woord:
Als eerste een lied dat het nieuwe liedboek niet gehaald heeft: Geen kracht meer om te leven (Gezang 129 – Liedboek voor de Kerken).
Ten tweede het absolute succesnummer van Barnard: O wijsheid, daal als vruchtbare taal (Lied 466 – Liedboek. Zingen en bidden in huis en kerk, 2013) en de ‘voorstudie’ daarvan, O kom, o kom, Immanuël (Gezang 125 – Liedboek voor de Kerken).
Ten derde een lied dat zelfs het oude liedboek niet haalde: Er komt een schip gedreven.

Maar eerst is het verhelderend om de context te schetsen waarbinnen Barnards liederen zijn ontstaan. Het gros van zijn liederen is geënt op het kerkelijk jaar zoals dat gestalte krijgt in het oude Missale Romanum en het Book of Common Prayer

Traditie: adventstijd in het Missale Romanum

Willem Barnard was een exponent van de liturgische beweging. Deze kreeg in de Nederlandse Hervormde kerk vanaf de jaren 1930 voet aan de grond. De liturgische beweging wilde oude tradities onder het stof vandaan halen, oude fresco’s als het ware herontdekken nadat ze door stof en roet hun kleur hadden verloren of zelfs, in protestantse context, ondergekalkt waren.

Willem Barnard bezocht in de jaren 1950 Engeland en kwam daar in aanraking met het de anglicaanse kerk. Deze ontdekking heeft hem op een nieuw spoor gezet. Het kerkelijk jaar van het Book of Common Prayer komt grotendeels overeen met het Missale Romanum. Dit missaal stamt van rond het jaar 500 en is een bewaarplaats van nog oudere tradities. Daarom is het een goede toegangspoort tot het prille christendom. In de jaren 1950 begon Barnard de lezingen en gebeden van het aloude missaal te volgen. Uit die ontmoeting werden homilieën en liederen geboren. Eigenlijk is hij een leven lang bezig gebleven op deze manier. Toen het oude missaal in 1969 werd vervangen door de Novus Ordo met zijn driejaarlijkse leesrooster, waar ook het oecumenisch leesrooster op geschoeid is, was Barnard daar niet enthousiast over. Hij vond het te veel een ontworpen, te weinig een gegroeide liturgie.

Wat komt er in het Missale Romanum zoal aan de orde op de adventszondagen? Het is verrassend om te merken dat Zacharias, Gabriël, Elisabeth, Jozef en Maria niet voorkomen in de Schriftlezingen. In plaats daarvan domineert de komst van God als redder en rechter. Kroongetuigen zijn daarbij de profeet Jesaja en Johannes de Doper, aan wie de laatste twee zondagen gewijd zijn. Adventus is de Latijnse vertaling van het Griekse parousia, dat komst betekent. Vooral de komende komst staat centraal in de adventstijd. De liturgische kleur is dan ook paars: kleur van inkeer, berouw, boete. Een tijd om onder ogen te zien wat we ervan gemaakt hebben, een tijd om vanuit de moedeloosheid een wending te maken naar de hoop.

Met zo’n adventstijd achter de rug en in de oren, komt de nederige geboorte in de stal toch weer als een verrassing. Ik zou haast zeggen: als anticlimax. Na het geschetste perspectief is dit een wel erg klein begin van vervulling. Toch kunnen we het hier ruimschoots mee doen. Hij is geboren! Gods adventus, die al eeuwen in voorbereiding was, is in een ander stadium gekomen. Hij heeft voet aan land gezet, als is het een babyvoetje. Er is een ‘voorgoed begonnen begin’. Het vervolg van deze adventus kan niet uitblijven, evenmin als de uiteindelijke onthulling, de apokalypsis. ‘De kern ziet wijd’, om met Miskotte te spreken. Maar om die wijde blik te houden, is het goed om in de adventstijd profeten en apostelen aan het woord te laten, zoals het oude missaal ons voordoet.

Barnard over de adventstijd

Het is opvallend welke plek Barnard in zijn boeken geeft aan de adventstijd: helemaal achterin. Van een kerkelijk oud en nieuw wil hij niets weten. Het gaat om een geleidelijke wending van herfstige triestheid naar nieuwe verwachting. Als er al een ‘laatste zondag van het kerkelijk jaar’ zou zijn, zou die voor Barnard vallen vlak voor de wending naar Pasen, op de zondag vóór Septuagesima dus. Opvallend, maar ook weer niet zo verrassend. Want de adventstijd, kersttijd en de epifanie hebben voor hem een eschatologische kleur. Ze staan verwachtingsvol achter het kerkelijk jaar als als een zin die eindigt op puntje puntje puntje.

Een paar citaten uit Binnen de tijd (1965) illustreren dit. Het aantal citaten zou gemakkelijk uit te breiden zijn vanuit andere boeken zoals Lieve gemeente (1961), Op een stoel staan (1978) en Stille omgang (1992).

“Iedereen weet dat “het kerkelijk jaar” op de eerste Advent begint, vier weken voor Kerstmis. Maar weinigen weten, dat die scheidslijn rijkelijk kunstmatig is. In het Oosten én Westen heeft men voorbereidingsperioden van vier tot zes weken gekend. De gedachte, dat het eerder een strook is dan een lijn die de ene jaargang van de andere scheidt, komt zo als vanzelf bij ons op.”

(Binnen de tijd, 289)

“Het lijkt, alsof er tussen november en december hoegenaamd geen verband is. Alles loopt af en wij beginnen opnieuw, voor de zoveelste keer. Maar nee, het kerkelijk jaar is geen kringspel, omdat het geloof van een kringloop niet weten wil. Het is een jaar, het “jaar onzes Heren”, wij komen ermee dichter bij onze bestemming. (…) [D]e tijd gaat voort en leidt ergens toe Daarom is die mare van het Einde niet een boodschap van verschrikking, maar van uit-zicht. En de zondag erna doen we niet alsof we van niets wisten en overnieuw de stukken rangschikken op het bord. Er is een “voorgoed begonnen begin” en de Aankomst van hem die naar de mensen toekomt ligt in de Toekomst.”

(Binnen de tijd, 292)

“De tijd van Advent is een “aangename tijd”. Maar het is ook een tijd waarin men zich meer dan ooit bewust maakt dat het zo niet duren kan. Er moet verlossing komen en men mag dat woord “verlossing” verstaan in zijn dubbele zin, want het heil voor de wereld, de grote komst, wordt ons door de apostelen als een gebóórte beschreven! Wanneer het dan in Advent over geboorte gaat, moet men ook niet uitsluitend denken aan het kind Jezus in de ruif, maar zeker eveneens aan de Koning die uit de wolken, uit de windselen te voorschijn breekt. Dat is in overeenstemming met die zwangerschaps-hymne van “jonkvrouw Tsion”, Maria’s lofzang, die niet de genade der vruchtbaarheid persoonlijk en algemeen bejubelt, maar wel degelijk de nu onafwendbare komst van de “koning onzer dromen”. En daarmee de komende rehabilitatie van alle “gebeukten en gebukten”.

(Binnen de tijd, 303)

Enkele liederen van Barnard

De drie liederen waarop we onze aandacht richten, hebben een wordingsgeschiedenis van eeuwen. Ze belichamen de kerk ‘van alle tijden’. Ze lijken op kathedralen, waarin het ene gedeelte middeleeuws is, het andere barok en weer een ander gedeelte modern, terwijl zich onder de kathedraal misschien wel prehistorische fundamenten bevinden. Willem Barnard is in dat geheel één van de vele bouwers. Uiterst origineel en diepgaand traditioneel tegelijk.

1. Geen kracht meer om te leven (Advent IV, Rorate; gezang 129 in Liedboek voor de Kerken)

De vierde Adventszondag heet vanouds Rorate, naar de introïtustekst uit Jesaja die er als een soort titel boven staat: ‘Dauwt, gij hemelen, de Rechtvaardige’ (Jesaja 45,8). Je kunt vertalen: dauwt gerechtigheid, maar ook: dauwt de Rechtvaardige, en dat slaat dan op Jezus. De Septuagint kiest voor het eerste, de Vulgaat voor het laatste.

Deze tekst is het refrein geworden van het waarschijnlijk zeventiende-eeuwse lied Rorate Caeli. De vier strofen ervan vormen een collage van teksten uit de profeet Jesaja, de adventsprofeet bij uitstek. De eerste twee strofen verwoorden aangrijpend het verval, de desolaatheid van Jeruzalem, een totale lockdown. Ze belijden eerlijk: wij zijn onze zonden niet meer de baas, wij worden erdoor meegesleurd als bladeren in de wind. Dan klinkt in strofe 3 het gebed om de komst van het Lam dat zal heersen. In strofe 4 tenslotte klinken de woorden uit Jesaja 40: Consolamini, consolamini popule meus – troost, troost mijn volk. De melodie is hartverscheurend mooi. De troost komt hier niet als goedkope afleidingstruc maar als antwoord op de eerlijk doorleefde ellende en schuld. Je zou het lied aan iedere kerkganger gunnen in de adventstijd. Een beetje vertaling zou goed zijn, maar alles begrijpen is niet eens nodig. Immers, zei T.S. Eliot, Poetry can communicate before it is understood.

Niettemin heeft Barnard een poging gedaan om het lied te vertalen. Dat deed hij op zijn eigen vrije manier, meer vertolkend dan vertalend. Vier strofen zijn er in vertaling vijf geworden. Het steeds terugkerende refrein is in de vertaling terug te vinden als strofe 6: Geeft heden uit den hoge / uw volk rechtvaardigheid. Barnard vertaalt tsèdèq toch maar liever niet met ‘rechtvaardige’ en kiest voor ‘rechtvaardigheid’.

Barnard, zelf altijd een aangevochten gelovige, verwoordt de ellende als ervaringsdeskundige. Geen kracht meer om te leven / geen licht om op te staan (strofe 1). De woorden doen me denken aan iemand die te neerslachtig is om zelfs maar van bed te komen. Barnard gaat verder: De dood is overal, / het licht is uitgestorven, / de nacht is zonder morgen, / het lichaam zonder taal (strofe 2). Soms denk ik: het negatieve laat zich gemakkelijker verworden dan het positieve, dat immers nog uitstaat. Maar voordat we ons gaan wentelen in de somberheid: we zijn behalve slachtoffer ook dader. De schuld heeft ons verbijsterd, / een last die op ons ligt (strofe 3). Laten we maar eerlijk zijn, het is een puinhoop, en dat mede dankzij onszelf, dankzij mij. Van hieruit klinkt de roep om het Lam Gods. Laat van de steenwoestijn / tot aan de berg des Heren / het lam alom regeren, / de aarde aarde zijn! (strofe 4).

Strofe 5 is een verhaal apart. Barnard neemt hier één zinsnede uit het origineel, Ik ben de Heer, uw God, en bouwt uit deze rib een heel nieuwe strofe. Hij doet dat vakkundig en diepzinnig. Zo weeft hij een verwijzing naar de wedergeboorte in, veelzeggend zo vlak voor Kerstfeest. Maar helaas laat hij het Troost, troost mijn volk (Jesaja 40) onvertaald.

De erbij gekozen 17e-eeuwse melodie van Johann Crüger was nieuw in het Nederlandse taalgebied. Echt een succes is het niet geworden. Het heeft het nieuwe liedboek dan ook niet gehaald. Dat is toch een beetje jammer. Barnard heeft een aangrijpende vertaling gemaakt waarin hij soms heeft ‘getast achter het kerklatijn’ zoals hij het noemde. Qua triestheid doet het niets onder voor bijvoorbeeld de poëzie van J.C. Bloem, (altijd regen, altijd november) maar waar je bij Bloem in jezelf opgesloten blijft, depressief-autonoom, breekt hier de klacht naar buiten in een gebed. Het lied heeft daarom een echt therapeutische, genezende werking. Niet om de ellende heen, maar er doorheen, als een doortocht door de zee. Dat is de weg van de hoop.

2. De O-antifonen tijdens de vespers van 17-23 december

De wereldkerk bidt iedere dag tijdens de vespers de Lofzang van Maria. Als een omlijsting staat de antifoon ervoor en erna. Een antifoon is meestal uit het lied genomen waar hij bij staat. Soms is dat niet het geval, zoals bij de O-antifonen. Hier is de antifoon steeds een kort gebed dat met O begint – vandaar de naam O-antifonen. Zeven keer wordt Jezus aangeroepen bij één van zijn ‘bijnamen’: O Sapientia – wijsheid, O Adonai – Heer, O Radix Jesse – wortel van Isaï, O Clavis David – sleutel van David, O Oriens – dageraad, O Rex Gentium – koning der heidenen, O Emmanuel – Immanuel. Als je de beginletters van deze zeven titels van achteren naar voren leest, ontstaat het Latijnse zinnetje Ero cras – morgen zal ik er zijn. Het zinnetje is compleet op 23 december. De dag erop is het kerstavond. 

Willem Barnard heeft twee teksten geschreven naar aan leiding van de O-antifonen. Eerst schreef hij het lied O kom, o kom, Immanuel (Gezang 125, Liedboek voor de Kerken). Dit lied is een vertaling van een middeleeuws lied dat zich baseerde op de O-antifonen. Een lied dat in Engeland opgang maakte in de Oxford Movement. Niet alle zeven antifonen komen hierin aan bod. Later greep Barnard terug op het origineel en dichtte de versie die in het liedboek van 2013 staat (als lied 466). Hijzelf schreef: ‘Deze tekst komt dus, wat mij betreft, in de plaats van lied 125 uit het liedboek voor de kerken. (Verzamelde liederen, 413) Hij vond het refrein Weest blij, weest blij van de oude versie bovendien toch een beetje te ‘blatend’ (idem).

Barnard biedt geen echte vertaling van de zeven gebeden. Sommige van de gebeden parafraseert hij (strofe 2,4,6), andere vervangt hij eenvoudig door een soort meditatie over de aanroeping. Een voorbeeld hiervan is de eerste strofe. De O-antifoon luidt in vertaling: ‘O Wijsheid, voortgekomen uit de mond van de Allerhoogste – Gij omspant de wereld van het ene einde tot het andere. Gij doordringt alle dingen met mildheid en kracht. Kom nu en leer ons de wegen van wijsheid en inzicht.’ [1] Dit rustige gebed om prudentia is bij Barnard een noodkreet geworden. O wijsheid, daal als vruchtbare taal! / Het zaad verdort, de oogst wordt schraal, / op aarde plant het kwaad zich voort, / de waanzin voert het hoogste woord. O kom, o kom… Dit is echt het lied van een aangevochten twintigste-eeuwer. ‘De waanzin voert het hoogste woord.’ Taal van het derde rijk. Newspeak. Ideologie bezigt onvruchtbare taal die leidt tot denkdwang. (Het lijkt erop dat de seksualiteit anno nu het slachtoffer van dit soort letterlijk en figuurlijk onvruchtbare taal is.)

Een voorbeeld van een strofe die meer parafraserend is, is strofe 4. Ontsluit, Gij die de sleutel zijt, / die opendoet en niemand sluit, / het huis van dood en duisternis / waarin uw volk gekluisterd is. Het Latijnse origineel klinkt er duidelijk in door: ‘O Sleutel van David en scepter van Israëls huis; wat Gij opent zal niemand sluiten, wat Gij sluit, zal niemand openen. Kom nu en bevrijd ons uit de kerker, uit de duisternis en de schaduw van de dood.’ [2]

Het is geen gek idee als ook protestantse gelovigen de lofzang van Maria vaker leren bidden en zingen, betoogt prof. A. Huijgen in zijn boek Maria, icoon van genade (pag. 71). Men zou een goed begin kunnen maken in de periode 17-23 december, in de laatste dagen voor Kerstmis. De O-antifonen geven ons een nieuw zicht op Hem die komt. Ze spitsen ons verlangen toe. Daarbij kan de vertolking van Barnard van grote hulp zijn.

3. Er komt een schip gedreven

Dit lied knipoogt naar het laatmiddeleeuwse lied Es kommt ein Schiff geladen, dat in het oude liedboek vertaald stond als Er komt een schip gevaren (Gezang 116). Het volgeladen schip is de hoogzwangere vrouw Maria; dat ligt voor de hand. Minder bekend is dat het lied zinspeelt op Spreuken 31. Daar gaat het over de ‘sterke vrouw’, in wie men Maria herkende. ‘Zij is als de schepen eens koopmans; zij doet haar brood van verre komen’ (vs. 14 SV). De middeleeuwse mariologie las het oude testament met een typologische bril, en stuitte zo op allerlei ‘typen van Maria’. De sterke vrouw was er één, evenals Eva, Hanna, Esther en vele andere vrouwen. En natuurlijk haar naamgenoot Mirjam – want het gaat om dezelfde naam. Zo komen we bij het lied van Barnard, dat getiteld is ‘van Mozes en het arkje tussen de  biezen’. Een lied vol typologie.

Het oude Missale Romanum biedt voor de zondagen alleen een epistel- en een evangelielezing. Het missaal van 1969 heeft oudtestamentische lezingen toegevoegd. Barnard zelf heeft de lacune blijkbaar ook gevoeld, want hij heeft meermaals  een oudtestamentische lectio continua gecombineerd met het aloude missaal. Het lied van het arkje tussen de biezen is gebaseerd op Exodus 2, dat Barnard las op de eerste adventszondag. 

Er zijn meerdere parallellen te trekken tussen Mozes en Jezus. Beiden werden gered terwijl velen van hun generatiegenoten vermoord werden. Beiden hebben hun ‘uittocht volbracht’, om met Lukas 9,31 te spreken. Beiden hebben Gods woord gesproken vanaf de berg. De evangelist Matteüs heeft niet voor niets vijf redes van Jezus, evenveel als er boeken van Mozes zijn. De naam Mozes betekent: ‘zoon van…’ Zoals in Raämses = zoon van Ra. Alleen is in de naam Mozes de godennaam vervallen, alsof de naam luidt: zoon van een nog onbekende God. Datzelfde geldt voor Jezus, bij uitstek de Zoon van…

Maar in het lichaam van de Schrift is alles met alles verbonden. Mozes verwijst niet alleen naar wie komt, maar ook naar wie al geweest is. Het biezen mandje is benoemd met een Hebreeuws woord dat verder alleen in Genesis 6-9 voorkomt. Een arkje dus. Daarop zinspeelt strofe 2. Het is een ark van Noach, / een nieuwe genesis, / bestaan dat in Gods ogen / voorgoed genezen is. Dit soort verbanden zijn de eeuwen door gelegd; door kerkvaders, maar ook nog in het oude gereformeerde doopgebed, dat de zondvloed en de doortocht in één adem noemt.

Van Mozes terug naar de zondvloed, toen de schepping op het nippertje gered werd. Van daaruit weer verder terug naar de eerste schepping, naar Adam. Er komt een schip geladen / waar het verleden stroomt, / het is de nieuwe Adam / die nu ter wereld komt (strofe 5). Van Adam weer fast forward naar de nieuwe Adam, Jezus. Hij komt aan land, haast als een Viking. Er komt een schip geladen, / het werpt zijn anker uit, / het schip van Gods genade / valt binnen in de tijd (strofe 7; slot).

Voor wie alles netjes op een rijtje en in vakjes wil krijgen, is dit soort poëzie om dol van te worden. En eerlijk gezegd duizelt het mij ook soms. Maar dit soort poëzie is volkomen rationeel als je de Schrift als eenheid benadert, als lichaam waarin alles met alles samenhangt. Zo lazen de rabbijnen en de kerkvaders ook. Zo denken kinderen ook. En uiteraard, de bijbelschrijvers zelf denken ook typologisch. Alleen voor ons, moderne grote mensen, is een intellectuele bekering nodig om dit soort liederen te kunnen waarderen.

Alles houdt met alles verband. Als we Kerstmis vieren, doen we dat in verbondenheid met Mozes en heel de bedreigde mensheid. Het ‘schip geladen’ kan ook volgepakt zijn met vluchtelingen. Het kan ook een vrouw zijn die abortus overweegt. Het kan het bedreigde scheepje van de kerk zijn. Het schip vaart overal waar mensen ondanks alle dreiging toch hun kind ten doop houden, hun scheepje te water laten.

Even terug naar de mariologie. Deze speurt het Oude Testament af naar vrouwelijke figuren en symbolen. (De Bijbel is immers evenzeer een vrouwenboek als een mannenboek.) Barnard, hoewel hij geen persoonlijke devotie tot de heilige Maagd kende, doet hetzelfde. Het leven, ja heel de schepping is van den beginne dialogisch vormgegeven, toen de hemel (mannelijk) en de aarde (vrouwelijk) geschapen werden. Ook in dit lied is dat terug te zien. Mannelijk zijn hier: Mozes, Noach, Adam. Minder opvallend maar even cruciaal is het vrouwelijke hier aanwezig als: schip (strofe 1,5,7), ark (2), moederschoot (3), moedermaan (4). De maan houdt volgens Barnard verband met de vruchtbaarheid, wat hij terugziet in een woord als ‘menstruatie’, dat van mensis – maand is afgeleid.

Dit is geen ‘constructie’ die door machthebbers opgezet is om anderen klein te houden. Het is het klokkenhuis van de schepping. Wie dit deconstrueert, zal dakloos blijven. Wie het dialogische uit de schepping verwijdert, kiest voor de eenzame monoloog. De opkomst van radicale genderideologie is een bedreiging, maar ook een opgave. Het is een uitdaging om het man-zijn en vrouw-zijn opnieuw te doordenken vanuit het geloof. Professor Arnold Huijgen noemt deze uitdaging een van de redenen om zijn Maria-boek te schrijven. (pagina 20-22)

Iets over de melodie. Het schema is 8-7-8-7, hetzelfde als bijvoorbeeld ‘Nu daagt het in het Oosten’. Toch zou het jammer zijn om de oorspronkelijke melodie daarom te laten vallen. Deze begint in ‘driekwartsmaat’, men telt in drieën. Dat heeft een ‘deinend’ effect. De laatste regels klinken kordater, en die telt men in tweeën. Treffend is in de eerste helft verklankt hoe het schip vaart en in de tweede helft hoe de aanvarende aan land is gekomen. De melodie gaat van ‘deinend’ naar ‘lopend’.

Ten slotte

‘Een oefening in hoop’ luidt de titel boven dit stuk. Optimisme probeert van alles de positieve kant te zien, want ‘elk nadeel hep se voordeel’. Dat is een geldige benadering, maar Barnard bewandelt een andere weg. Hij spreekt alles, alles uit dat hem benauwt, zo somber als maar mogelijk. Deze hartverscheurende eerlijkheid heeft hij van de psalmisten geleerd. ‘Wij zijn ten einde raad’. Vanuit het donker klinkt de psalm. Daar wordt de hoop geboren als ‘een zon diep in de nacht’. Deze hoop is niemand anders dan het Licht dat in de nacht geboren werd. Barnard was daar, op zijn twintigste-eeuwse, vaak vertwijfelde manier een authentiek getuige van.

Noten

[1] Vertaling in het boek O van Esther Maria Magnis (2020), pag. 16. 

[2] Idem, 38.


Meer over Willem Barnard?

Op 15 mei 2022 verschijnt In wind en vuur. Alle liederen van Willem Barnard | Guillaume van der Graft bij Uitgeverij Skandalon. Met teksten van de liederen, met melodieën en bij ieder lied een uitgebreide toelichting. Crowdfunding of voorintekening is mogelijk tot 1 maart 2022.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken