Menu

Premium

Een onverwacht feestmaal

Hebreeuwse tekst die wordt uitvergroot met een loep

Bij Romeinen 8:31-39, Nehemia 9:15-20, Psalm 78:13-22 en Matteüs 14:13-21

De epistellezing is onderdeel van de Romeinenlezingen (5-14) die de hele zomer beslaan (Gemeenschappelijk Leesrooster). Door de lezingen uit de profeten, de psalmen en het evangelie loopt als een rode draad het wonder dat de Heer zijn mensen genoeg te eten geeft in streken waar geen voedsel te vinden is.

In Nehemia 9,5 roepen de Levieten na een grote boetedoening het volk op: ‘Sta op, prijs de Heer, uw God, voor eeuwig en altijd.’ Dan bezingen zij de grote daden Gods in de geschiedenis van Israël, met zijn zorg in de woestijn: Hij gaf zijn goede Geest, water en manna (Neh. 9,15-20). In de Psalm (78,19) lezen we: ‘Zou God in staat zijn een tafel te dekken in de woestijn?’ Na het water uit de rots regent het manna en kwakkels uit de hemel. ‘Ze aten en werden meer dan verzadigd’ (78,24-29a). Nehemia en de psalm benadrukken Gods goedheid en de weerspannigheid van het volk.

Jezus wijkt uit

Het bericht dat Johannes de Doper door Herodes is onthoofd, is voor Jezus aanleiding ‘uit te wijken’. In het Matteüsevangelie is tien keer sprake van ‘uitwijken’ (Gr.: anachooreoo). Op twee keer na (9,24; 27,5) staan de wereldlijke of de religieuze leiders Jezus naar het leven: Herodes (2,12.13.14), Archelaüs (2,22) en de farizeeën (12,15; 14,13; 15,21). Na het bericht over de arrestatie van Johannes de Doper ‘wijkt’ Jezus ‘uit’ naar Kafarnaüm in Galilea (4,12). Johannes heeft de komst van de Heer aangekondigd en onder velen Jezus gedoopt in de Jordaan (3,1-17). Als Johannes in de gevangenis zit, geeft Jezus hem de feiten van zijn optreden om zelf vast te stellen dat Hij degene is die zou komen (11,2-6). Vervolgens spreekt Hij met de mensen over de betekenis van Johannes (11,7-19). Ook uit de reacties van Herodes (14,1-5) en van de mensen (16,13-14) blijkt de nauwe verbondenheid van Jezus met Johannes. Als Jezus bij Betsaïda Julias (vgl. Luc. 9,10) de monding van de Jordaan oversteekt, is Hij veilig voor Herodes. Als Jezus ‘uitwijkt’, gaat Hij opzij, maar blijft gericht op de weg die Hij voor ogen heeft.

In de woestenij

Jezus gaat scheep naar een ‘afgelegen plaats’ (Gr.: erèmos topos – Mat. 14,13). Het lijkt daar wel de woestijn. Daar is geen eten of drinken te vinden, er wonen alleen boze geesten en gevaarlijke dieren, God niet. Als Jezus er aankomt, is de menigte er al. Het is niet denkbeeldig dat zij net zo geschokt zijn door de executie van Johannes en met Jezus voor hun leven vrezen. Zoals vaak volgt de menigte Jezus, als schapen hun herder (Joh. 10,4). ‘Ze kennen zijn stem’ en Hij brengt ze naar weiden en drinkplaatsen (Ps. 23). Als Jezus de menigte ziet, is Hij diep met hen bewogen (Gr.: esplagchnisthè); Hij lijdt met hen mee. Hij doet wat je van deze Messias kunt verwachten: hun zieken genezen (vgl. Mat. 11,2-6). We lezen vaker dat Jezus dit diepe medelijden heeft met de menigte. Matteüs (9,36) vertelt ons waarom: ‘omdat ze uitgeput en hulpeloos waren als schapen zonder herder’. Dat is een bekend beeld in de Schrift (bijv. Jer. 3,15; 23,4; 31,10; Ez. 34,5-6; Mat. 9,36; Marc. 6,34; Joh. 10).

Het is laat

Tegen het boven geschetste decor gaat nu een onverwacht feestmaal plaatsvinden. Niemand hoeft weg om eten te kopen; Jezus’ leerlingen geven Hem wat ze bij zich hebben. Hij richt een waar feestmaal aan, daar aan de oever op het gras (vgl. Ps. 23,2.5!). Eerst moet iedereen gaan ‘aanliggen’ (Gr.: anaklithènai – 14,19) – het ziet er voor ons uit als een ontspannen picknick. ‘Aanliggen’ gebeurt in de hellenistische tijd bij een feestmaal. De gewone maaltijd gebruikte men zittend, slaven moesten staande eten. In de synoptische evangeliën vinden we ‘aanliggen’ ook als beeld van het Koninkrijk (Mat. 8,11; Luc. 12,37; 13,29): de mensen kunnen ontspannen en vrij genieten, net als de ‘bevrijde slaven’ bij de maaltijden bij het Paasfeest.

De vijf broden en twee vissen zijn de gewone mondvoorraad voor onderweg: oosterse, op een platte steen gebakken broodjes en gedroogde of ingezouten visjes uit het meer. Jezus, de gastheer, doet wat een gastheer doet: de zegen uitspreken, het brood breken en uitdelen (14,19). Daarna gaat ook de vis rond. Niemand die Jezus volgt hoeft zich bezorgd te maken over eten en drinken (vgl. Mat. 6,31). Iedereen eet en wordt verzadigd. Ten slotte zijn er twaalf draagmandjes (Gr.: kophinous) brood over – genoeg voor het hele volk. Net zoals bij Elisa meer dan honderd mensen overhouden van twintig gerstebroden (2 Kon. 4,42-44). De gasten worden geteld als Israël in de woestijn: vrouwen en kinderen niet apart, die hoorden allemaal bij een man.

Aanliggen bij het feest van de koning

Bij beide koninklijke feestmalen van Matteüs 14 (6-12; 16-21) is er meer dan genoeg voor alle gasten, zonder dat iemand zich hoeft af te vragen waar alles vandaan komt. Dat is meteen de enige overeenkomst. Het koninkrijk van Herodes, de Pax Romana, was gebouwd op hoge belastingen, een strikt militair regime, herendiensten en korte metten met onwilligen en opstandelingen in de wingewesten. Of die mensen genoeg hadden, telde niet, die moesten zelf maar zien dat ze brood kochten van wat nog over was. En als een meisje mooi gedanst heeft en ze vraagt het hoofd van… dan kan ze dat krijgen, waarom niet. Die wereld kost Johannes de kop – en niet alleen hem.

Aan tafel bij de Heer van het Koninkrijk der hemelen hoeft niemand weg om brood te kopen. Als het uitdelen eenmaal is begonnen, houdt het niet meer op. Niemand heeft honger, niemand komt te kort – geen belastingen, herendiensten en onderdrukking voor wie aan tafel zit bij Jezus, die voor zijn mensen zorgt.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken