Menu

Premium

Een oorlogsverhaal

Hebreeuwse tekst die wordt uitvergroot met een loep

2 Koningen 18-20

De bijbelverteller schrijft erg lovend over koning Hizkia van Juda. Hij deed immers recht in jhwh’s ogen – en deed dit honderd procent, net als David –, vertrouwde op hem, hing hem aan en hield zich aan Mozes’ Tora (2 Kon. 18:1-8). Desondanks beleefde hij zeer bange momenten toen de Assyrische koning Jeruzalem belegerde (2 Kon. 18:13-20:11). In dit artikel wordt het verhaal vanuit twee methodes belicht.

De plot in Hizkia’s verhalenkrans handelt in hoofdzaak over een oorlog met de gebruikelijke ingrediënten: inleiding (aankondiging van de strijd), opkomende handeling (vijand intimideert), complicatie (vertragend intermezzo, inspreken van moed), climax (woordenstrijd, bespotting), kantelmoment (succesvolle aanval), ontknoping (overwinning), afnemende handeling (terugtocht), slot (compleet succes) en epiloog. De lezer maakt daarbij kennis met Hizkia, de Assyrische koning Sanherib en JHWH als hoofdspelers die door hun respectievelijke hulpspelers (gezanten, hovelingen en de profeet Jesaja) worden vertegenwoordigd.

Een bijbels-theologische lezing

Het is een uitdaging om de contouren van God te ontwaren die de verteller in dit verhaal aangeeft. Dit uiteraard met behulp van diverse diachrone of synchrone lezingen. De eerste blijken vaak complex van aard, terwijl de tweede meer recht doen aan het lineaire leesproces. Vanuit een tekstreceptische hoek ontwikkelen wij een bijbels-theologische lezing heel strikt binnen het leesdomein van 2 Koningen 18-20, zonder de input van de grote tekstgehelen van Koningen, Tenach en NT. In feite – als het ware – een theologische analyse op een vierkante centimeter. Daar de verteller bijzonder spaarzaam is met zijn commentaar, richten wij de focus op de retoriek van Sanherib, Hizkia en JHWH om de godsbeelden die er zich in voordoen te definiëren.

Sanherib

Het beeld dat Sanherib als agressor van Juda, Jeruzalem en Hizkia van Israëls God schetst, is sterk neerbuigend. In de drie speeches van zijn afgezanten (18:19-25, 29-36 en 19:10-13) aan de voet van Jeruzalems muur claimt Sanherib drie zaken: 1. op JHWH men niet vertrouwen omdat hij afhankelijk is van Hizkia’s willekeur en hij toch niet redden (18:22); 2. JHWH wil dat ik, Sanherib, Juda en Jeruzalem verwoest (18:25) en 3. net zomin als de goden van de andere volken is JHWH geen partij voor mij (18:33-35; 19:11-13). Deze drie claims geven tegenstrijdige beeldvorming van Sanherib over JHWH: machteloos tegenover Sanherib, maar niettemin diens opdrachtgever!

Hizkia

Koning Hizkia pareert Sanheribs laatdunkende uitspraken met een belijdenis van JHWH’s ontegensprekelijke suprematie (19:15-19). Lofprijzend, klagend en smekend noemt hij diens titels en eigenschappen: 1. Israëls God (15b); 2. schepper (15d); 3. God over alle koninkrijken (15c, 19b); 4. levende God die hoort en ziet (16); 5. hij Jeruzalem wel verlossen (17-19a); 6. ‘onze’ God (19a) en 7. ‘enige’ God (15, 19)! Via een heuse inclusie (15b, c en 19a, c) accentueert Hizkia zijn stelling dat JHWH niet alleen ‘Israëls’ en ‘onze’ God is maar tevens de ‘enige’ God! Zo vormt zijn theologie de tegenpool van elke mogelijke God-is-dood-theologie avant la lettre. Voor hem is JHWH een existentieel-relationele God, transcendent en immanent.

JHWH

JHWH’s retoriek bereikt de koning via Jesaja in drie golven (19:6; 19:21-34 en 20:1) en bevestigt Hizkia’s beeldvorming: 1. JHWH noemt zichzelf de heilige Israëls (19:22); 2. JHWH introduceert zich als de levende God die hoort, ziet en Hizkia persoonlijk bemoedigt (19:6; 20:5) en 3. hij claimt Jeruzalem te zullen verlossen (19:34; 20:6) en dat Sanherib met het zwaard zal worden gedood (19:7).

De lezer niet anders dan de kant van Hizkia en diens JHWH kiezen. Beiden spreken Sanheribs verbale agressie en voorstelling van zaken tegen: Hizkia’s drie gebeden worden verhoord (19:5, 14-19; 20:3) en JHWH’s woorden gerealiseerd. Sanherib komt Jeruzalem niet in, moet zich terugtrekken en wordt door het zwaard gedood. JHWH blijkt dus wel te vertrouwen! De lezer moet zich gewonnen geven voor de theologie van Hizkia, Jesaja en de verteller!

Intratekstueel-circulaire lezing

Wie een tekst leest, vordert lineair of tekstopwaarts in de tekst en voert stap voor stap denkoperaties uit om het gelezene te semantiseren. Hij of zij maakt echter ook tekstafwaartse leesbewegingen bij déjà-vu-ervaringen bij onder andere woordenschat, idioom, personages, stijlfiguren, thematische elementen en dergelijke. Deze parallellen nopen de lezer een tekst te duiden in het licht van (een) eerder gelezen tekst(en). Hij maakt dus heen-en-weergaande leesbewegingen: retrograde van een tekst naar een eerder gelezen tekst en bij relevante verwantschappen retroactief vanuit die eerdere tekst naar de latere tekst. Die bewegingen zijn aanzetten om de latere tekst – via de input van die eerdere tekst – opnieuw te duiden. Deze sturende intertekstuele leesoperaties geven aanleiding tot – om Umberto Eco’s terminologie te gebruiken – betekenisverlagingen of betekenisveranderingen.

U. Eco, Over literatuur, : Bert Bakker 2003, 20.

Bij 2 Koningen 18-20 ervaart de lezer tekstafwaartse sturingen binnen het voor deze bijdrage afgebakende leesdomein Samuël-Koningen. Wie bijvoorbeeld 1 Samuël 17 over David en Goliat heeft gelezen en met die voorkennis bij Hizkia’s verhaal aanbelandt, kan een aantal circulaire sturingen niet niet ervaren. Een geval van intertekstuele dwang, zoals Michael Riffaterre het formuleert.

M. Riffaterre, ‘Contraintes intertextuelles’ in: E. Le Calvez & M.-Cl. Canova-Green, Texte(s) et intertexte(s), – : Rodopi 1997, 3553.

Daar wij binnen de genoemde literaire eenheid blijven, gaat het om opgelegde intratekstuele leesoperaties. We noemen de meest opvallende terugkoppelende leesbewegingen naar het Goliatverhaal waartoe lexicale data in 2 Koningen 18-20 aanzetten:

tarten en lasteren: Sanherib tart (2 Kon. 19:4, 16, 22, 23) en lastert (19:6, 22) JHWH. Goliat tart Israëls leger (1 Sam. 17:10), Israël (17:25), het leger van de levende God (17:26, 36) en de God van Israëls leger (17:45);

horen van woorden: Hizkia (2 Kon. 19:1, 6, 16) en JHWH (19:4 2x) horen Sanheribs woorden; Saul, Israël en David (1 Sam. 17:11 en 23) horen de woorden van de Filistijn;

redden uit de hand: Sanherib provoceert Juda’s koning door te zeggen dat noch Hizkia zichzelf (2 Kon. 18:29) noch JHWH hem (18:30, 32, 33) uit zijn hand zal redden (ruim 10x). David beweert dat JHWH hem heeft gered uit de hand van leeuw en beer en dat JHWH hem bijgevolg uit de hand van die Filistijn zal redden (1 Sam. 17:37, 46);

weten dat: Hizkia smeekt JHWH zijn volk te verlossen, opdat alle koninkrijken weten dat JHWH alleen God is (2 Kon. 19:19). David claimt dat JHWH Goliat zal overleveren zodat de hele aarde weet dat Israël een God heeft (1 Sam. 17:46 en 47); levende God: Sanherib (2 Kon. 19:4) en Goliat (1 Sam. 17:26, 36) beledigen de levende God;

doden met het zwaard: JHWH zal Sanherib doden met het zwaard (2 Kon. 19:7) en David doodde Goliat met het zwaard (1 Sam. 17:51); vrezen voor de woorden: JHWH zegt tegen Hizkia “vrees niet voor de woorden!” (2 Kon. 19:6) en alle Israëlieten vreesden zeer voor de woorden (1 Sam. 17:11, 23, 24).

Deze identieke lexicale data sporen aan om beide verhalen te exploreren en te vergelijken. Het blijken parallelle oorlogsverhalen: 1 Samuël 17 heeft een analoog plotverloop als 2 Koningen 18:1-20:11 (zie aanhef), en dus als brontekst worden gekwalificeerd.

Wat levert zo’n herkenning nu op? Ten eerste dat Hizkia en David two of a kind zijn. Tegenover hun superarrogante vijanden vertrouwen zij op hun JHWH. De verteller stelt dat Hizkia op JHWH vertrouwt (18:3) en deze karakterisering past als gegoten bij de David van 1 Samuël 17. Ten tweede Sanherib vanwege zijn overmoed als een tweede Goliat worden getypeerd. Ten derde evolueert JHWH’s performance. In het Goliat-verhaal spreekt noch handelt hij en is het David die – hoewel hij wel belijdt dat JHWH redt – de redding in z’n eentje bewerkstelligt. Bij Hizkia daarentegen spreekt JHWH drie keer (!) en gaat zelf de confrontatie met de vijand aan. De koning hoeft zich niet eens in de strijd te mengen. Theologisch een duidelijke verschuiving tussen de eerdere en de latere tekst en van de synergie tussen JHWH en de koning. Ten slotte bewijst JHWH tegenover de machteloze goden van de volken – en die van Goliat – effectief een levende God te zijn, die concreet ingrijpt in de levensbedreigende situatie van zijn volk.

Welk godsbeeld spreekt ons het meest aan? De manier waarop David zijn vertrouwen hier uitdrukt en vormgeeft, of is het Hizkia’s expressie die meer krediet krijgt? In hoeverre vormt deze intratekstueel- circulaire reflectie waarbij twee verschillende godsbeelden opdoemen een verrijking voor ons eigen (mogelijk monolitisch) godsbeeld? In welke mate genereert dit binnen het christelijk geloof ruimte voor verschillende godsbeelden?

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken