Menu

None

Een profeet op weg

Hebreeuwse tekst die wordt uitvergroot met een loep

Lucas 11-14

De hoofdstukken 11-14 van het Lucasevangelie hebben veel weg van een mozaïek. Van dichtbij zie je een willekeurige verzameling kleurrijke steentjes. Neem je wat meer afstand, dan verschijnt de figuur van een profeet. Deze zet zich hartstochtelijk in voor het koninkrijk van God en wijst zijn toehoorders uitdagend op de maatschappelijke gevolgen. Daarmee riskeert hij zijn leven, want geen enkele profeet is welkom in zijn vaderstad, ook Jezus niet.

In het Lucasevangelie waait de geest van de profeten. In navolging van illustere voorgangers als Elia, Elisa, Jesaja en Jona krijgt Jezus er de profetenmantel omgehangen. Simeon getuigt hiervan als hij over het kind Jezus verklaart: ‘Weet wel dat velen in Israël door hem ten val zullen komen of juist zullen opstaan. Hij zal een teken zijn dat betwist wordt’ (2:34). Bij zijn eerste optreden in de synagoge van Nazaret presenteert Jezus zich als de profeet die door Jesaja is aangekondigd: ‘De Geest van de Heer rust op mij, want hij heeft mij gezalfd. aan armen het goede nieuws te brengen heeft hij mij gezonden’ (4:18). Daar beroept hij zich ook op het voorbeeld van Elia en Elisa (4:25-27). En als Jezus later, zoals in vroeger tijd Elia, een jongen uit de dood heeft opgewekt, roept de menigte uit: ‘Een groot profeet is onder ons opgestaan’ (7:16).

Rond het midden van het evangelie gaat Jezus op weg naar Jeruzalem en gaat zo de confrontatie aan met de stad en de autoriteiten daar. Op de berg spreekt hij met Mozes en Elia ‘over het levenseinde dat hij in Jeruzalem zou moeten volbrengen’ (9:31). En even later gaat hij dan welbewust op pad: ‘Toen de tijd naderde dat Jezus van de aarde zou worden weggenomen, ging hij vastberaden op weg naar Jeruzalem’ (9:51; zie ook 13:22). Lucas 11-14 is een willekeurig gedeelte uit de beginfase van die tocht naar Jeruzalem. De tekst vertoont op het eerste gezicht weinig samenhang. Jezus richt zich steeds tot een ander publiek met een eveneens wisselende boodschap. Het aantal groepen dat Jezus aanspreekt blijft echter beperkt. Hij richt zich vooral tot de menigte, de Farizeeën en zijn leerlingen. Door na te gaan wat hij tot elk van deze groepen afzonderlijk zegt, blijkt het mogelijk de verwarrende veelheid te ordenen tot een overzichtelijk geheel.

De menigte

Jezus richt zich herhaaldelijk tot de menigte met de oproep dat zij zich moeten bekeren. Dit is aan de orde in 11:14-36; 12:54-13:9; 13:23- zijn oproep bespeelt hij vooral drie thema’s.

In de eerste plaats roept Jezus de menigte op om de tekenen van de tijd te verstaan. De mensen vragen hem om een teken uit de hemel (11:16), maar ze hebben geen oog voor de tekens die al volop aanwezig zijn. Zo is de uitdrijving van de demon een teken dat ‘het koninkrijk van God bij jullie gekomen’ is (11:14-20). De verkondiging van Jezus is het teken van Jona; zoals Jona de inwoners van Nineve opriep om zich te bekeren, zo roept Jezus nu de menigte op (11:29-32). De luisteraars weten wel hoe ze het weer moeten beoordelen, maar deze tijd – de tijd van Gods ontferming (19:44) – kunnen ze niet duiden (12:54-56). Onheilspellende tekens als de moord op een aantal Galileeërs en het instorten van de Siloamtoren zijn aan hen niet besteed (13:1-5). Er zijn dus tekenen genoeg, maar deze worden uit onwil niet herkend.

Ook houdt Jezus zijn luisteraars voor dat ze moeten kiezen: ‘Wie niet met mij is, is tegen mij’ (11:23). Jezus heeft de demon uitgedreven en de macht van Beëlzebul gebroken, maar als je vervolgens niet uitdrukkelijk voor hem kiest, ben je er ten slotte slechter aan toe dan voorheen (11:21-26). Jezus heeft het licht aangestoken, maar de luisteraars moeten beslissen of zij zich voor het licht willen openstellen of in duisternis willen blijven (11:33-36).

Een derde onderdeel van Jezus’ bekeringsoproep aan de menigte is de waarschuwing dat er nog maar korte tijd rest, voordat het oordeel komt; bekering is dus een dringende noodzaak. Ze zijn al op weg naar de rechter, maar er is nog tijd om tot een vergelijk te komen (12:58-59). De onvruchtbare vijgenboom krijgt nog een jaar respijt, maar dreigt daarna alsnog te worden omgehakt (13:6-9). De smalle deur naar de feestzaal staat nu nog op een kier, maar dreigt binnenkort te worden gesloten (13:23-30). De tijd dringt dus, maar het is nog niet te laat.

De Farizeeën

Jezus en de Farizeeën treffen elkaar geregeld aan tafel (11:37; 14:1). Hun verhouding is gespannen. De Farizeeën houden Jezus kritisch in het oog; Jezus jaagt hen door zijn scherpe kritiek tegen zich in het harnas. De volgende passages laten dit zien: 11:37-44; 13:10-17; 14:1-24. Jezus’ kritiek op de Farizeeën kunnen we het best begrijpen in het licht van het gesprek dat hij eerder met een wetgeleerde heeft (10:25-37). Daarin onderschrijft hij de twee belangrijkste geboden van de wet: de liefde tot God en de liefde tot de naaste vormen de ene weg naar het eeuwige leven. Jezus erkent de grote religieuze ijver van de Farizeeën, maar verwijt hun dat ze een blinde vlek hebben als het om de liefde tot de naaste gaat: ‘Je zou het een moeten doen zonder het andere te laten’ (11:42). De Farizeeën maken zich volgens Jezus schuldig aan roofzucht en zijn niet bereid om door middel van aalmoezen met de armen te delen (11:39-42). Naast hebzucht behoort ook eerzucht tot hun slechte eigenschappen. Ze zijn bezorgd om hun eigen status, maar hebben geen oog voor de zieken en gebrekkigen (11:43-44). Ze maken op sabbat wel hun eigen os of ezel los om die te laten drinken, maar protesteren als Jezus de boeien losmaakt van een vrouw die al achttien jaar krom loopt, nog wel een kind van Abraham zoals zij (13:10-17). En als hun zoon of os op sabbat in een put valt, halen ze die er wel uit, maar voor een waterzuchtige man nemen ze geen verantwoording; hem laten ze aan zijn lot over (14:1-6). Jezus roept hen op solidair te zijn met de mensen die de minste plaats innemen en die ze ver beneden hun waardigheid achten (14:7-11). Ook dringt hij erop aan dat ze delen met de armen, kreupelen en blinden, van wie ze niets terug kunnen verwachten (14:12-14). Een dreigement moet dit onderricht kracht bijzetten: als de Farizeeën zich doof houden en weigeren aan Jezus’ uitnodiging gehoor te geven, zal God uiteindelijk de armen, kreupelen, blinden en verlamden hun plaats laten innemen en hen zelf buitensluiten (14:15-24). De Farizeeën worden voorgesteld als een elitaire groep die aan één oog blind is. Jezus houdt hun voor dat ze God niet waarachtig kunnen dienen zonder de armen en de zieken als kinderen van Abraham te respecteren en in hun overvloed te laten delen.

De leerlingen

Jezus richt zich in 12:1-48 en 14:25-35 uitvoerig tot zijn leerlingen. In feite geeft hij hun een klein aantal gedragsregels, die hij stuk voor stuk breed uitwerkt. Eerst reguleert hij de angst van zijn leerlingen: ‘Wees niet bang voor degenen die het lichaam kunnen doden, maar niet tot iets ergers in staat zijn. (…) Wees bang voor hem die de macht heeft om iemand niet alleen te doden maar ook in de Gehenna te werpen.’ Ze moeten hun angst voor de synagogen, de autoriteiten en het gerecht overwinnen (12:1-12).

Vervolgens brengt Jezus hun omgang met geld en goed ter sprake. Hij begint met een waarschuwing: ‘Pas op, hoed je voor iedere vorm van hebzucht’ (12:13-21). Hierop sluiten twee verdere aansporingen aan: ‘Maak je geen zorgen over jezelf en wat je zult eten, noch over je lichaam en wat je zult aantrekken’ en ook: ‘Verkoop je bezittingen en geef aalmoezen’ (12:22-34). Dan volgt een oproep tot waakzaamheid: ‘Ook jullie moeten klaarstaan, want de Mensenzoon komt op een tijdstip waarop je het niet verwacht.’ Goed voorbereid is degene die anderen te eten geeft; slecht voorbereid is iemand die anderen tekortdoet en mishandelt, terwijl hij zichzelf mateloos te goed doet (12:35-48). Jezus stelt zware eisen aan zijn volgelingen: als ze niet breken met hun familie en afstand doen van al hun bezittingen, kunnen ze geen leerling van hem zijn (14:25-33). Al deze instructies worden ruimschoots met argumenten en voorbeelden van de nodige overtuigingskracht voorzien. Lelies, mussen en kraaien, een rijke groot-grondbezitter, een rentmeester en knechten, een bouwondernemer en een koning op oorlogspad – planten, dieren en mensen worden als getuigen opgeroepen om de leerlingen het goede pad op te sturen. Wat Jezus met deze instructies voor zijn leerlingen voor ogen staat is een nieuwe vorm van gemeenschap, die, volgens Lucas, na zijn vertrek naar de hemel in Jeruzalem gestalte krijgt. ‘Allen die het geloof hadden aanvaard, bleven bijeen en hadden alles gemeenschappelijk. Ze verkochten al hun bezittingen en verdeelden de opbrengst onder degenen die iets nodig hadden’ (Hand. 2:44-47, vgl. 4:23-37). De leerlingen worden vervolgd, maar zijn nu inderdaad de angst voorbij. Gevangengenomen en voor het Sanhedrin geleid, verklaren Petrus en de andere apostelen onbevreesd: ‘Men moet God meer gehoorzamen dan de mensen’ (Hand. 5:29). In deze nieuwe gemeenschap in Jeruzalem dragen de instructies die Jezus onderweg naar de stad aan zijn leerlingen geeft, rijke vrucht.

Omwille van het koninkrijk

Onderweg naar Jeruzalem leert Jezus zijn leerlingen hoe ze moeten bidden (11:1-13). Hij beantwoordt hun vraag met vijf beden, waarin hij ook zijn eigen relatie met God samenvat. Zijn optreden als profeet demonstreert dat hij zich volledig inzet om deze beden werkelijkheid te laten worden. Dit geldt in het bijzonder voor de bede ‘Laat uw koninkrijk komen’ (11:2). Jezus’ woorden en daden staan geheel in dienst van de komst van Gods koninklijke heerschappij. Zijn exorcismes tonen aan dat ‘het koninkrijk van God bij jullie gekomen is’ (11:20). Zijn leerlingen roept hij op om zich niet bezorgd te maken om voedsel en kleding, maar het koninkrijk van God te zoeken (12:31). Verder spreekt hij hun moed in door middel van twee gelijkenissen, die laten zien dat het nu nog onaanzienlijke koninkrijk van God zal toenemen in aanzien en getal (13:18-21). Jezus waarschuwt de menigte en de Farizeeën dat zij gehoor moeten geven aan zijn oproep, omdat de toegang tot het koninkrijk van God anders gereserveerd zal worden voor onverwachte gasten (13:28-29; 14:15-24). In het optreden van Jezus als profeet breekt het koninkrijk van God aan. De bede ‘Laat uw koninkrijk komen’ onthult wat hem als profeet bezielt.

Niet welkom in zijn vaderstad

Het eerste optreden van Jezus als profeet in de synagoge van Nazaret heeft een onheilspellende afloop. ‘Geen enkele profeet is welkom in zijn vaderstad’, houdt Jezus de inwoners van Nazaret uitdagend voor. Die laten zich provoceren en proberen hem prompt te vermoorden (4:23-30). Als Jezus vervolgens de confrontatie met de stad Jeruzalem aangaat, roept hij, zoals elke profeet, het gewelddadige verzet over zichzelf af. De volgende drie passages zijn daar duidelijk over: 11:45-54; 12:49-53; 13:31-35. Jezus verwijt de wetgeleerden dat ze door graftombes voor de profeten te bouwen solidair zijn met hun voorouders die deze hebben gedood. Zo vervullen ze wat God in zijn wijsheid heeft gezegd: ‘Ik zal profeten en apostelen naar hen zenden, maar ze zullen sommigen van hen doden en anderen vervolgen.’ Ze zullen genoegdoening moeten geven voor de vele profeten die met bloedig geweld tot zwijgen zijn gebracht (11:47-51). Als profeet is Jezus gekomen om het vuur van het oordeel te ontsteken en brengt hij verdeeldheid door de radicale keuze die hij vraagt. Dit wordt hem niet in dank afgenomen. De doop van een gewelddadige dood roept hij zodoende over zichzelf af (12:49-53). Later kondigt hij onomwonden het einde aan dat hem als profeet in zijn vaderstad Jeruzalem wacht: ‘Maar ik moet vandaag en morgen en de volgende dag op weg blijven, want het gaat niet aan dat een profeet omkomt buiten Jeruzalem – Jeruzalem, Jeruzalem, dat de profeten doodt, en stenigt wie naar haar toe zijn gestuurd’ (13:31-35). Zo zal Jezus in zijn confrontatie met de stad het lot delen van de talrijke profeten die hem zijn voorgegaan.

Een profeet op weg

Lucas 11-14 is een willekeurige passage waarin Jezus op weg is naar Jeruzalem. De tekst springt van de hak op de tak. Het is dan toch verrassend dat de stukjes van deze legpuzzel zich laten samenvoegen tot een geheel, waarin wij Jezus als profeet aan het werk zien. In navolging van de profeten van Israël vormen rijkdom en godsdienst zijn voornaamste thema’s, bedient hij zich vooral van belofte en dreiging, en roept hij in naam van God de verdeelde kinderen van Abraham op tot respect en zorg voor elkaar. Hij laat zich leiden door de twee voornaamste geboden van de Thora: ‘Heb de Heer, uw God, lief met heel uw hart en met heel uw ziel en met heel uw kracht en met heel uw verstand, en uw naaste als uzelf’ (10:27). Hij zet zich volledig in voor de komst van het koninkrijk van God, maar net zo min als zijn voorgangers is hij welkom in zijn vaderstad.

Wellicht ook interessant

Bijbelwetenschappen
Bijbelwetenschappen
Basis

‘Blijf in mijn liefde’

De zesde zondag na Pasen, de laatste voor Hemelvaartsdag: in de ‘oude bedeling’ (waar zijn al die mooie, veelzeggende Latijnse zondagsnamen toch gebleven?) heet deze zondag Rogate, bidt! Willem Barnard schreef ooit: ‘Na Pasen gaat het van jubelen, Jubilate, via zingen, Cantate, naar bidden, Rogate.’ Zo is het en niet andersom: van expressie naar impressie, van de uitbundige jubel om zijn daden naar het ingekeerde gebed om Gods nabijheid… juist wanneer afscheid nadert.

Bijbelwetenschappen
Bijbelwetenschappen
Basis

De Levende belichaamt onze verwondingen

Wie niet in de gelegenheid was om op de avond van de eerste dag van de week, nu acht dagen geleden, in de vesper het evangelie van die avond te horen (Johannes 20:19-23), zal het op de achtste dag, vandaag, nog wel willen betrekken bij de lezing van het evangelie. We weten niet of het hetzelfde moment was als een week eerder, dat Jezus in het midden van zijn leerlingen, inclusief Tomas, verscheen. Wel waren de deuren opnieuw gesloten. Misschien niet meer uit vrees voor de joden, maar omdat het hart van een van hen, Tomas, nog geopend moest worden.

Nieuwe boeken