Menu

Premium

Een urgente boodschap

Hebreeuwse tekst die wordt uitvergroot met een loep

Bij Jesaja 62,8-63,4, Filippenzen 4,4-7 en Johannes 1,19-28

De viering op deze zondagmorgen zal in veel gemeenten niet de best bezochte viering zijn, omdat er ’s avonds en de volgende dag kerstvieringen plaatsvinden. Het Lutherse leesrooster biedt daarbij ook nog wat schurende teksten; vooral de perikoop uit Jesaja is stevige kost. Menige voorganger zal deze lezing vermoedelijk weglaten en wat lichter verteerbare teksten kiezen.

Toch biedt Jesaja voor de fijnproever prachtige beelden van hoop. Hoop op een eigen plek om duurzaam te leven, waar je kunt zaaien en dan ook nog zelf van de oogst kunt genieten, waar je de druivenstruiken beschermt en onderhoudt, en er dan ook nog zelf van kunt oogsten (Jesaja 62,8-9). Het is een schrijnend beeld, want het is blijkbaar niet iets dat vanzelfsprekend is, maar het is ook een krachtig beeld dat de profeet de achterblijvers tijdens de ballingschap in het vooruitzicht stelt. Vrede, geen hongerige troepen die zich te goed doen aan de opbrengst van het aangevallen land.

De vrede nadert

Dat deze vrede nabij is, dat de boodschap van de profeet heel urgent is, horen we ook in de verzen daarna. Een dringende oproep om alvast de stadspoorten open te zetten, de weg vrij te maken, zodat alle ballingen weer kunnen thuiskomen. Volk en stad zullen weer bij elkaar komen, elkaar aanvullen en samen Gods heilige plaats vormen. Het Hebreeuwse woord deroesjah (Jesaja 62,12c), dat in de Nieuwe Bijbelvertaling vertaald wordt met ‘geliefde’, betekent iets waar nog meer verlangen in doorklinkt: een plaats waar je graag vertoeft.

Het is ook mogelijk om deze perikoop eschatologisch te lezen. Dan gaat het om duurzame, zelfs eeuwige vrede. Dan zijn stad en bevolking al bij elkaar gekomen, en trekt het hele volk de stad uit om alle andere volken te zien toestromen naar deze heilige plaats. JHWH zal zijn macht laten zien aan alle volken.

Soevereine macht

Beide interpretaties schetsen een beeld van vrede, verlossing en de soevereine macht van JHWH. Dat wordt ook getoond in de grimmige woorden van Jesaja 63,1-4. Hier ontstaat een woordenspel rond het woord Edom, dat verwant is met ’adom, rood. Edom, een vijandig volk, wordt zo geassocieerd met geperst druivensap en met bloed. De Edomieten zullen geplet worden als druiven in een wijnpers. Er wordt veel nadruk op gelegd dat er maar één Iemand is die de vijand verplettert – er is geen hulp van andere heersers te verwachten. JHWH is alleenheerser over zijn land, en zijn koninklijke mantel is rood van de geplette druiven. Hij alleen verslaat de vijand van zijn volk. Triomfantelijke woorden, die een tegenhanger vormen voor de woorden die we in de Kerstnacht zullen horen, waar ook sprake is van een met bloed bevlekte mantel, maar dan van de vijand (Jesaja 9,4).

Er bestaat overigens verschil van mening over de vertaling van vers 4b: is het een jaar van wraak (vergelding – NBV) of van verlossing (NBG ’51)? Inhoudelijk komt het waarschijnlijk op hetzelfde neer: de wraak is op de vijand gericht, de verlossing op het volk Israël.

De Ander die komen zal

Uit het Johannesevangelie klinkt eenzelfde urgentie als uit Jesaja: er staat iets te gebeuren en wij moeten daarop voorbereid zijn. Waar we op Kerstmorgen het begin van Johannes zullen horen, over het Woord dat vlees geworden is, staat voor vandaag de perikoop meteen daarna op het rooster. Johannes de Doper wordt geïntroduceerd door een vraaggesprek met vertegenwoordigers van het gezag uit Jeruzalem: priesters en levieten, degenen die zich met reinheidswetten bezighielden. Zij zijn degenen die moeten vragen: wie is deze man? Een belangrijke vraag bij Johannes, die in Johannes 8,25 en Johannes 21,12 ook aan Jezus wordt gesteld. De woorden die gebruikt worden, doen denken aan een verhoor: hoomologeoo (= plechtig verklaren, tweemaal in Johannes 1,20) en arneomai (= ontkennen, Johannes 1,20). Het is duidelijk waar de evangelist heen wil: met alles wat hij zegt verwijst Johannes naar die Ander, die binnenkort komen zal. Híj is niet de Messias. Hij is ook niet Elia, van wie verwacht wordt dat hij zal terugkeren om de eindtijd aan te kondigen (Maleachi 3,23). En ook is hij niet ‘de profeet’, waarschijnlijk een profeet als Mozes, van wie ook verwacht werd dat hij als eschatologische figuur opnieuw zou verschijnen.

S. Schulz, Das Neue Testament Deutsch. Das Evangelium nach Johannes, Göttingen/Zürich 1987, 37.

Hij is alleen maar een stem, die oproept tot verandering.

Waarom dopen?

De volgende vraag klinkt wel heel vreemd: als hij niet de Mes-sias, de teruggekeerde Elia of de eschatologische profeet is, waarom doopt hij dan (Johannes 1,25)? Hier wordt er dus door de vragenstellers van uitgegaan dat de Messias, Elia en de profeet wel mogen dopen, maar anderen niet. De doop had dus een duidelijke eschatologische connotatie: een nieuwe tijd breekt aan. De Doper doopt wel, maar laat daarmee nog geen nieuwe tijd aanbreken. Hij verwijst met zijn doop naar Degene die na hem komt, maar die nog onbekend is. Die zal niet met water dopen, maar heel anders te werk gaan.

Verheug je in de Heer die komt!

Alles bij elkaar zijn dit geen heel vreemde teksten voor deze vierde Adventszondag. Het gaat allemaal om Degene die komt, en die alles anders zal maken. Vrede zal op aarde aanbreken voor alle volken. Reden genoeg om ons, met Filippenzen 4, te verheugen.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken