Menu

Premium

Een welgevallig offer

Hebreeuwse tekst die wordt uitvergroot met een loep

Bij 1 Samuel 15,22 en Hebreeën 10,1-10

In Leviticus 19,5 staat dat als je offert aan de Heer, je het zo moet doen dat je welgevallen (Hebr.: ratson) vindt. In hetzelfde boek, in hoofdstuk 22, staat beschreven hoe je moet offeren om welgevallen te vinden: het offerdier moet volmaakt zijn, niet uit de hand komen van een vreemdeling, niet voor de achtste levensdag geslacht worden en niet samen met zijn moeder gekeeld worden. In Jesaja 56,7 lezen we, dat ook opgangsgaven en de offers van vreemdelingen welkom zijn in het huis van de Heer, dat genoemd wordt: een huis van gebed voor alle gemeenschappen.

Toch niet zo welgevallig

In 1 Samuel 15,22 en Hebreeën 10,1-10 wordt een stuk minder positief over het offeren gesproken. Daar lezen we dat God meer behagen heeft (Hebr.: chapats) in het horen naar zijn stem dan in offers. Waarom dat is, lezen we in de context. Na het doden van de Amalekieten heeft Saul hun dieren gespaard en niet vernietigd. Hij heeft ze meegenomen om ze te offeren in Gilgal. Echter, het woord van de Heer dat door Samuel tot hem was gesproken, sprak nadrukkelijk van het doden van de dieren (1 Sam. 15,3). Nu hij de dieren niet heeft gedood, heeft hij geen gehoor gegeven aan wat hem gezegd was. Hij heeft de wil van de Heer genegeerd. Het offeren van dieren is in dit geval de Heer onwelgevallig vanwege Sauls ongehoorzaamheid. Déze dienst van het offeren valt voor de Heer onder de noemer van weerspannigheid en eigenzinnigheid en is daarom net zo slecht als afgodendienst.

Offeren met de oren dicht

Ook in Psalm 40 is te lezen dat de Heer geen behagen heeft in offeren wanneer de oren dicht zitten. Er wordt wel geofferd, maar zonder gehoor te geven aan wat de Heer heeft gezegd. In plaats van het offer met welgevallen aan te zien, graaft God de oren uit van diegene die ze heeft toegestopt (zie Ps. 40,7). Met welk doel is dat? In de Griekse tekst van de Septuaginta staat een woord dat ons helpt deze daad beter te begrijpen. Het is om het gehoor van de offeraar terug te brengen in de oude toestand. Het Griekse woord katartidzoo betekent ‘in orde brengen’, ‘volkomen maken’. Wat heeft de Heer aan een volmaakt dier, als het gehoor van de mens die offert niet volmaakt is? Hieruit blijkt dat naast de voorwaarden die voor de welgevalligheid van het offer aan dieren worden gesteld, ook voorwaarden gelden voor de mensen die ze offeren.

Het offeren aan banden gelegd

De joodse rabbijn, filosoof en arts Maimonides (rabbi Mosje ben Mammon, 14e eeuw) vertelt in zijn Gids der verdoolden hoe God restricties is gaan stellen aan het offeren. Zo beperkte Hij de plaats van het offer tot de plaats die de Heer zal kiezen (Deut. 12,26). Volgens Maimonides betekent dit, dat het op geen enkele ander plek is toegestaan om te offeren. Ga je op je eigen oordeel af en kies je een plaats die je goed lijkt om te offeren, dan is dat verkeerd, zoals te lezen is in Deuteronomium 12,13. Nog een restrictie: alleen de leden van een bepaalde familie mochten als priesters dienen om te offeren. Al deze restricties hebben volgens Maimonides deze vorm van dienst beperkt tot iets wat God niet nodig acht om af te schaffen.

Anders dan bij het offeren worden er geen beperkende voorwaarden verbonden aan het gebed. Bidden kan door iedereen op elke plaats gebeuren (Deut. 6,1-9). Maimonides wijst er ook op, dat profeten vaak hun volksgenoten berispen om hun buitensporige ijver voor het offeren en hun overdreven aandacht voor offers. Met verwijzing naar 1 Samuel 15,22 moet duidelijk worden dat offers voor God niet zo belangrijk zijn als mensen wel denken.

Afwijzing van het offeren

Ronduit negatief is de Heer in de profetie van Jeremia (7,21): ‘Eet zelf het vlees maar op,’ zegt Hij. ‘Maak van je brandoffers maar vredeoffers. Toen Ik jullie uit Egypte leidde, heb Ik niets gezegd over offers. Wel heb Ik gezegd: hoor naar mijn stem! Dan zal Ik jullie tot God zijn en dan zullen jullie Mij tot volk zijn’ (7,22-23). Over wat de Heer nog meer heeft gezegd bij de uittocht kunnen we lezen in Leviticus 26,12. Waarom bij Jeremia de Heer geen behagen meer heeft in het offeren, is te lezen in hetzelfde hoofdstuk (7,9-10): ‘Jullie stelen, moorden, plegen overspel en meineed, branden wierook voor Baäl en lopen achter andere goden aan, die jullie eerst niet kenden. En toch durven jullie, terwijl jullie al die gruweldaden plegen, voor Mij te verschijnen in deze tempel, het huis waaraan mijn naam verbonden is, met de gedachte: Ons kan niets gebeuren! Denken jullie soms dat het huis dat mijn naam draagt een rovershol is? Ik zie wel degelijk wat jullie doen – spreekt de Heer.’ Hier geldt dezelfde reden waarom in 1 Samuel 15,22-23 zo kritisch over het offeren wordt gesproken: het is te veel gaan lijken op afgodendienst, door voor de Heer in zijn huis te verschijnen zonder gehoor te geven aan zijn stem.

Lichaam van Jezus

De tekst van Psalm 40 over het offeren wordt geciteerd in de brief aan de Hebreeën (10,5-8). Opvallend is de ingreep die in het citaat is gedaan: om welgevallen te hebben aan de offers maakt God niet de oren (Septuaginta Grieks: oota), maar het lichaam (Gr.: sooma) in orde. Het doel van deze ingreep wordt zichtbaar in vers 10,10: tegenover het offer dat Hem niet welgevallig is, stelt God het lichaam van Jezus Christus. Dát is het volmaakte offer, dat de eerste offers opheft en de gemeenschap eens en voorgoed heiligt. Hoe je deze ingreep in een citaat ook beoordeelt, hij sluit wel aan bij de stem van de Heer die over Jezus zegt: ‘Deze is mijn Zoon, de geliefde, in wie Ik mijn welbehagen heb’ (Mat. 3,17).

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken