Menu

Basis

Einde verhaal?

Secularisatie, pluralisatie en evangelisatie in nederland

In 2016 verscheen de vijfde editie van het onderzoek God in Nederland. Het onderzoek stelt ‘wijkend christendom’ vast: minder mensen geloven minder. En dus vragen pastores zich af: hoe verder? Valt er nog wat te ‘herderen’ als er straks geen schapen meer in de kudde zijn? Blijven we volhouden op de gebaande paden tot het bittere einde, in de hoop (tegen beter weten in) dat het tij zal keren? Of moeten we omdenken?

Dit zijn geen nieuwe vragen. Dit jaar is het precies 75 jaar geleden dat Henri Godin en Yves Daniel (1943) het bekende boek La France, Pays de mission uitgaven. In dit boek wezen de auteurs op de snelle ontkerstening van de Franse arbeidersklasse en verklaarden ze Frankrijk tot missiegebied.

De context van nu is anders. Was de redenering van Daniel en Godin: als de mensen niet naar de kerk komen, dan moet de kerk naar de mensen gaan, nu is de vraag: welke kerk? De kerk lijkt verdampt, loopt op zijn laatste benen. Dit heeft het onderzoek God in Nederland wel laten zien (Bernts en Berghuis 2016). De groei en bloei van migrantenkerken verandert daar niets aan. Volgens de onderzoekers van God in Nederland zijn migrantenchristenen in voldoende mate in hun onderzoek vertegenwoordigd (Bernts en Berghuis 2016, 188, no. 6).

Er is sprake van een handelingsprobleem. Dit wil zeggen, er is een spanningsveld tussen een feitelijke situatie en een wenselijke situatie (Verschuren 2011). Mijn inziens hebben beleidsmakers dit te lang gezien als een verbeterprobleem, als een probleem waarvoor al beleid ontwikkeld is dat bijgesteld moet worden. Ze hebben het niet gezien als een constructieprobleem, als een nieuw probleem waarvoor nieuw beleid ontwikkeld moet worden. Of, om in termen van de Encycliek Redemptoris Missio (no. 34) te spreken, we hebben niet meer te maken met verdieping van geloof binnen stabiele kerkelijke structuren, of van revitalisering van geloof bij mensen die van het evangelie vervreemd zijn, maar van getuigenis van geloof aan mensen die nooit van het evangelie hebben gehoord.

Deze bijdrage is opgezet met behulp van de beleidscyclus. Volgens de beleidscyclus verloopt het ontwikkelen van beleid in een aantal stappen.

Deze zijn:

1. een verheldering van de aanleiding en de opdracht tot het geven van een beleidsadvies

2. een formulering en een nadere analyse (in termen van oorzaken en gevolgen) van het probleem

3. een formulering van het te bereiken doel of doelen

4. een verkenning van mogelijke maatregelen om de doelen te bereiken

5. de beoordeling van de mogelijke maatregelen

6. de keuze van de meest wenselijke (en realiseerbare) maatregel

7. de vertaling daarvan in een actieen stappenplan (Jans 2001, 31).

De aanleiding was in dit geval een verzoek van de bestuurders van Vereniging Pastoraal Werkenden (VPW) in Brabant en Limburg om met hen na te denken over de vragen: Wat betekent het wijkend christendom voor de toekomst van het werkveld (pastoraat), voor de toekomst van het beroep (pastor) en voor de toekomst van de beroepsvereniging (VPW)? Overigens heeft de VPW dezelfde vragen meer dan vijftien jaren geleden ook al eens gesteld tijdens een Landdag op 4 november 2002 met als titel: ‘Hoe verder als parochiepastor?’ (Wijsen 2002).

Tijdens een studiedag over deze vragen met VPW-leden heb ik de aanwezigen een trendscenario laten maken. De opdracht was: Stel dat het onderzoek God in Nederland over tien jaar weer gehouden wordt, hoe zal de situatie er dan uitzien? En wat zou er dan nu moeten gebeuren? De aanwezigen waren unaniem van oordeel dat het over tien jaar bij ongewijzigd beleid letterlijk ‘einde verhaal’ zou zijn. En ze vonden het lastig om ‘out of the box’ oplossingen te bedenken.

Observatie

Vanuit het perspectief van parochiepastores is het onderzoek God in Nederland ontluisterend. Nog slechts een kwart van de Nederlanders beschouwt zichzelf als lid van een kerk, en zij zijn bovendien minder kerkelijk geëngageerd. En de groep gelovigen buiten de kerk is kleiner dan tot voor kort werd aangenomen (17%). Ook de groep die het christendom als bron van waarden en normen noemt, is geslonken tot 26% van de bevolking.

Ik teken hierbij aan dat het Centraal Bureau voor de Statistiek andere cijfers laat zien, en dat de situatie in Limburg en Noord-Brabant iets rooskleuriger is, zo men wil. In 2014 gaf 50,8% van de volwassenen in Nederland aan tot een godsdienstige groepering te behoren. In Limburg noemt 66,6% zich katholiek, in Noord-Brabant is dat 49,6% (Schmeets en Van Mensvoort 2015). In 2017 gaf 49,3% van de volwassenen in Nederland aan tot een godsdienstige groepering te horen (Schmeets 2018, 5). In vergelijking met 2014 een afname van 1,5%, maar in vergelijking met lidmaatschap van andere maatschappelijke organisaties is ‘kerklidmaatschap’ toch nog steeds aanzienlijk. Bijna een kwart (23,6%) van alle volwassenen in Nederland geeft aan katholiek te zijn (Schmeets 2018, 5).

Recent KASKI-onderzoek laat zien dat negentig procent van de parochies in Limburg regelmatig contact heeft met een basisschool, dat een kwart van de parochies regelmatig lessen verzorgt op basisscholen en dat een derde van de parochies af en toe een viering houdt op school (Bernts en Kregting 2017).

Daarmee wil ik niet de harde cijfers van het onderzoek God in Nederland onderuit halen.

Ik wil er slechts op wijzen dat het meten van religie een ingewikkelde aangelegenheid is, vanwege verschillende definities van religie en operationaliseringen daarvan, en dat er sprake kan zijn van tunnelvisie en statistiek-manipulatie (Dols 2014). De secularisatiethese wordt van diverse kanten genuanceerd.

Interpretatie

Het moge voor parochiepastores een geruststelling zijn zich te realiseren dat deze ontwikkelingen wel iets, maar niet alles te maken hebben met het geloof en de kerk. Ook vakbonden, omroepverenigingen en politieke partijen hebben moeite om mensen aan zich te binden. We leven nu eenmaal in een postideologisch tijdperk waarin er steeds minder gedeelde kaders zijn (Noordegraaf 2008, 56). De gezamenlijke kerken vormen nog steeds verreweg de grootste maatschappelijke organisatie, en het is een illusie te menen dat mensen zonder een zingevend mensen wereldbeeld handelen (Noordegraaf 2008, 215).

Er is een groot aantal theorieën dat secularisatie in West-Europa probeert te verklaren. De meest plausibele wordt mijns inziens gegeven door de theorie die stelt dat de functie van de kerk in de verzorgingsstaat is weggevallen (Norris en Inglehardt 2011). Daarom zou men aan het wegvallen van de verzorgingsstaat hoop voor de kerk kunnen ontlenen.

Zo simpel is het natuurlijk niet, al is het wel zo dat wij volgens sommige theoretici in een postseculier tijdperk leven (Molendijk, Beaumont en Jedan 2010). Hiermee is niet bedoeld dat er sprake is van een opleving van religie, maar van een terugkeer van geloof in de publieke ruimte. Hoe klein en verzwakt ook, kerken en christelijke organisaties spelen nog wel degelijk een rol in het maatschappelijke debat en hebben politieke invloed, mede dankzij de aanwezigheid van een grote groep migranten die vaker deel uitmaken van een geloofsgemeenschap en deelnemen aan religieuze diensten (Schmeets 2018, 7 en 13). Pluralisatie leidt niet per se tot secularisatie of verzwakking van geloof. Onderlinge concurrentie kan tot revitalisatie leiden, aldus de rationele keuzetheorie (Norris en Inglehardt 2011, 95-96).

Tendensen

Als ik even een paar interpretaties de revue laat passeren, dan kan ik wijzen op de volgende tendensen (Norris en Inglehart 2011).

Godsdienstsociologen als Peter Berger en Thomas Luckmann hebben er in de jaren zestig van de vorige eeuw op gewezen dat een gevolg van modernisering is dat mensen steeds minder in een voorgegeven wereld leven. Moderniteit pluraliseert, individualiseert en relativeert. Instituties zoals godsdienst brokkelen steeds verder af en mensen maken meer hun eigen keuzes.

Haaks op deze ontwikkeling staat een andere ontwikkeling. Evangelische kerken en pinksterkerken groeien, ook in Nederland. Ernst Troeltsch en Max Weber noemen dit de ontwikkeling van kerk naar sekte en zien denominatie als een geroutineerde sekte. Als waarden en normen verwateren zoeken mensen naar engagement, maar dit is zeker niet voor iedereen weggelegd. Zoiets lijken we nu mee te maken. Waar liberale geloofsgemeenschappen lijken te verdampen in de grote massa, trekken de kleine geëngageerde en gesloten gemeenschappen juist aan.

Met de komst van katholieke migranten en buitenlandse religieuzen komt de wereldkerk nabij. Er is niet alleen sprake van globalisering van de samenleving, maar ook van de kerk. Opvallenderwijs zijn jongeren die kerkbetrokken zijn vaak meer bezig met de universele kerk dan met de lokale kerk. Taizé en Wereldjongerendagen zijn populair bij een bepaalde groep jongeren, omdat deze bewegingen hen in contact brengen met andere culturen. Hun klacht is dat de liturgie in Nederlandse parochies overal anders is. Ze missen de universele kerk, de eenheid in de verscheidenheid.

Ook uit de jaren zeventig van de vorige eeuw komt de theorie van de overgang van gemeenschap naar samenleving. De opbouw van de kerk als ‘gemeenschap’ van gelovigen is achterhaald. Maar ook ‘samenleving’ is een achterhaald concept. We moeten nu meer in netwerken denken (Aslander en Witteveen 2016).

Ons leven speelt zich steeds minder af in de echte wereld, en steeds meer in de virtuele wereld. We kopen minder in de winkel en meer via internet. De meeste jongeren ontmoeten elkaar vooral virtueel. Ook religieus engagement en bekering komen vaker tot stand via internet en sociale media.

De participatiesamenleving heeft overigens ook een wissel getrokken op het vrijwilligersbestand. Steeds meer vrijwilligers waarop parochies een beroep konden doen, verlenen mantelzorg in familieverband of in de vriendenkring. Dit draagt bij aan het wegvallen van kader in parochies.

De onlangs overleden socioloog Zygmund Bauman heeft dit alles geanalyseerd en verklaard in termen van vluchtige moderniteit (De Groot 2017). De flexibele mens is ook de onzekere mens, die naar vastigheid zoekt. Zeker een deel van de gelovigen vindt vastigheid in orthodoxie en kerkbetrokkenheid. Maar van de overgrote meerderheid van gelovigen kan de kerk geen totaal engagement meer vragen, althans niet permanent.

Innovatie

Wie de laatste jaargangen van tijdschriften als Handelingen en TussenRuimte en bulletins van het Werkverband Kerkelijk Opbouwwerk en de Vereniging Pastoraal Werkenden doorneemt, komt al snel tot de conclusie dat er een heel arsenaal van strategieën bedacht en uitgeprobeerd is dat de bedoeling heeft het tij te keren. Zonder volledig te willen zijn zal ik er een aantal noemen.

Er zijn pastores en beleidmakers die pleiten voor de presentiebenadering, al dan niet gekoppeld aan diaconie. Dit is wat Johan Hoekendijk (1964) en Kor Schippers (1993) voor ogen hadden. Je kunt inzetten op buurtpastoraat en wijkpresentie, meer luisteren dan spreken, en meer dienen dan verkondigen. Want als de kerk niet dient, dient ze tot niets.

Sinds de jaren zeventig van de vorige eeuw verwachten pastores vernieuwing van de kerk door christelijke basisgemeenten en kritische gemeenten, voorbij de anonimiteit van de parochies. Momenteel is er een soortgelijk pleidooi voor parochiecellen, huisgemeenten en kleine christelijke gemeenten.

Er zijn pastores die hun hoop vestigen op nieuwe katholieke bewegingen, zoals de Neocatechumenale weg, Egidiusen Emmanuelgemeenschap, al dan niet gekoppeld aan de inzet van buitenlandse priesters.

Er zijn diverse catechetische en educatieve initiatieven zoals de Alpha-cursus, en initiatieven die inzetten op de vorming en toerusting van nieuwe katholieken (Bouwman 2017).

Tot slot zijn er initiatieven uit de monastieke traditie. Kloosters zijn pleisterplaatsen en kiemcellen van geloof. Abdijweekenden zijn populair en dragen bij aan de onthaasting van de samenleving, en brengen rust en regelmaat voor jongeren.

Evaluatie

Als ik nu naar de evaluatie van deze strategieën overga, kan ik mij niet aan de indruk onttrekken dat de stelling van wijlen Kor Schippers (1993) bewaarheid wordt. De theorie van de kerkopbouw is goed en wordt steeds beter, maar de praktijk van de neergaande lijn achterhaalt haar op meedogenloze wijze. De effecten zijn hoe dan ook moeilijk te meten (Paas 2017, 13)

Voor het evalueren heb je een norm nodig. Ik kijk naar de bovengenoemde strategieën vanuit het perspectief van de missiologie. Ik ga er vanuit dat het verhaal van Jezus van Nazareth ook voor toekomstige mensen en samenlevingen interessant en relevant kan zijn en ik vind dat dit verhaal verder verteld moet worden. De kerk – als instelling – is slechts een instrument, geen doel op zich (Wijsen 2002).

Wat dit betreft blijft ook de evaluatie van de pioniersplekken binnen de Protestantse Kerk in Nederland gevangen in kerkcentrisch denken en kerkplanting (Schaeffer & Stoppels 2017, 3-5). Het succes van de pioniersplekken wordt onder andere afgemeten aan de mate waarin ze impulsen geven voor vernieuwing van de ‘moederkerk’.

Het onlangs verschenen Handboek voor evangelisatie in Europa (Noort, Avtzi en Paas 2017) gaat ervan uit dat wij in een postchristelijke samenleving leven. Het is een belangrijk boek met interessante modellen voor de evangelisatiepraktijk en -opleiding Maar ik wil er als kanttekening bij plaatsen dat christelijke waarden voor een groot deel al in onze cultuur gerealiseerd zijn (Norris en Inglehardt 2011, 17). Er is dus niet zo zeer sprake van ‘postchristendom’ maar van ‘cultuurchristendom’, waarin bijvoorbeeld naastenliefde en gerechtigheid als waarden niet meer door kerken maar door scholen doorgegeven worden en afgedwongen worden door wet en regelgeving. Dit wist overigens de Nijmeegse theoloog Arend van Leeuwen (1964) al. Ons belasting-, pensioenen ziektekostenstelsel is gebaseerd op solidariteit. ‘Postchristelijk’ is dus een relatief begrip.

Waarden en normen hebben echter geen lang leven als ze niet gevoed en gereproduceerd worden. En juist dit is mijn inziens een belangrijke functie van pastoraat in de toekomst en de reden dat pastores andere accenten moeten leggen in hun werk.

Constructie

Lange tijd is, ook door mijzelf, gedacht in termen van een dubbele strategie (Wijsen 1997, 167) of een realistisch-pluralistische koers (Wijsen 1985, 52; Wijsen 1997, 162). Een minimale territoriale structuur is nodig, want mensen zijn gebonden aan een ruimte. Maar die ruimte moet gevuld worden met evangeliserende initiatieven, waar engagement en radicale geloofsbeleving mogelijk zijn. Ik pleitte voor de missionaire dimensie in het parochiepastoraat (Wijsen 2002).

De vraag is echter of dit nu nog wel een begaanbare weg is. Hoe levensvatbaar is de territoriale structuur? En hoe zeer zijn mensen aan fysieke ruimte gebonden? De parochie ‘loopt op zijn laatste benen’, zoals een van de deelnemers aan de in het begin genoemde studiedag opmerkte, of anders de pastores wel. Priesters treden uit, of treden in kloosters in.

Men kan verschillende richtingen uitgaan. Er zijn beleidsmakers die, zoals we hierboven al zagen, pleiten voor de presentiebenadering, al dan niet gekoppeld aan diaconie. Maar dienstverlening op zich garandeert niet dat het verhaal van Jezus verder verteld wordt. Sterker nog, in de radicale interpretaties van presentie mag dit zelfs niet. De ervaring leert dat wijkpresentie in rap tempo seculariseert (Lamers & Arts 2018) en hoe dan ook een structuur nodig heeft die dit werk in stand houdt.

Er zijn onderzoekers die hun hoop vestigen op kleine christelijke gemeenschappen of nieuwe katholieke bewegingen, al dan niet gekoppeld aan buitenlandse priesters of migrantengemeenschappen. Deze bewegingen zijn succesvol, maar zijn slechts voor enkelingen, de kleine rest, weggelegd. En de ‘omgekeerde missie’ van buitenlandse priesters of katholieke migrantengemeenschappen heeft vooralsnog niet aantoonbaar geleid tot een revitalisatie van het christendom (Sengers 2018, 48). Katholieken zijn weliswaar in de groep westerse migranten bovengemiddeld vertegenwoordigd en bovengemiddeld religieus betrokken, maar dit verandert het totale plaatje niet (Schmeets 2018, 10-11).

Dan zijn er de catechetische en de monastieke initiatieven. De catechetische initiatieven slaan vooral aan bij mensen die er voor openstaan. En het is goed dat mensen in een klooster op verhaal komen en zich onthaasten. Maar, ervan uitgaande dat pastoraat zorgend (comfort) en uitdagend (challenge) moet zijn (Wijsen 1997), mis ik hier de uitdaging.

Ton Bernts (2017, 5) onderscheidt drie functies voor de kerk. De kerk is gemeenschapstichtend, dienend en appellerend. Ik heb de indruk dat de kerk de afgelopen jaren steeds meer dienend en verzorgend is geworden en steeds minder appellerend. Ik ga niet zo ver te zeggen dat dit de oorzaak is van wijkend christendom, maar ik denk wel dat als pastores verdergaan op de ingeslagen weg het wijken alleen maar verder zal gaan. Te lang is gedacht dat het dieptepunt bereikt was.

Daarom adviseer ik – een beetje tegen de presentiebenadering en tegen mijn eigen denken in – meer in te zetten op de appellerende functie van het christendom. Ik denk aan pastores als apostelen, rondtrekkende predikers, evangelisten.

Apostolaat is de opdracht om als een apostel het verhaal van Jezus van Nazareth verder te vertellen, op markten en pleinen. Dit sluit aan bij de eerder genoemde ontwikkeling, die van het seculiere naar het post-seculiere tijdperk. Hiermee wordt zoals gezegd niet bedoeld dat er globale opleving van religie in Nederland is, maar dat religie zich steeds meer in de publieke ruimte afspeelt. Daarmee komt er ook ruimte voor de publieke functie van geestelijke leiders. Onze verzakelijkte en pragmatische samenleving heeft behoefte aan waardenoriëntatie.

Een voorbeeld is de prediking van Paulus op de Areopagus (Handelingen 17:16-34), waar hij in dialoog gaat met de belevingswereld van de Atheners. Deze benadering sluit aan bij de ontwikkeling van een pastorale theologie naar een publieke theologie, zoals systematische theologen als Christoph Hübenthal (Nijmegen), Eric Borgman (Tilburg), en Stefan van Erp (Leuven) betogen, en bij de in Nederland helaas vergeten apostolaatstheologie (Hoekendijk 1964; Hoedemaker 2000).

De moderne Areopagus is voor een belangrijk deel een virtuele wereld: het internet en de sociale media. De aantrekkingskracht van islam op jonge moslims vindt op het internet plaats. Toch is duidelijk dat het aantal uren dat pastores in de kerk doorbrengen in geen verhouding staat tot het aantal uren dat pastores op het internet doorbrengen (Van den Berg 2011).

Conclusie en discussie

De aanleiding voor deze bijdrage was een vraag van de Vereniging voor Pastoraal Werkenden. Mij werd gevraagd: Wat betekent wijkend christendom voor de toekomst van het werkveld (pastoraat), voor de toekomst van het beroep (pastor) en voor de toekomst van de beroepsvereniging (Vereniging Pastoraal Werkenden)?

Een beetje ‘out of the box’ denkend is mijn antwoord daarop dat het pastoraat zich moet omvormen richting apostolaat, dat de pastor zich als apostel moet verstaan en dat de beroepsvereniging van pastores zich moet omvormen tot een ‘vereniging van christengelovigen’ (Canon 298), waarvan priesters en leken lid kunnen zijn. Ik zie voor me een bisdom zonder parochies, waarin de bisschop de juridische functie van de pastoor heeft overgenomen en waar apostelen rondtrekken ‘van stad tot stad’. Ik schreef bewust ‘een beetje’ ‘out of the box’ denkend, want dit is precies wat Johan Hoekendijk (1964) al in de jaren vijftig van de vorige eeuw voor ogen stond.

Maar kan dit wel en mag dit wel? Ik zou niet weten waarom niet. Eerder heb ik een voorbeeld hiervan in Oost-Afrika beschreven, waar een bisschop alle parochies had afgeschaft, zelf de functies van pastoor vervulde, en alleen nog maar kleine christelijke gemeenschappen erkende (Wijsen 1993). Een parochie omvat de christengelovigen in een bepaald gebied (Canon 518). Het christendom heeft eeuwenlang zonder parochies bestaan. En de kerkelijke hiërarchie is in Nederland pas in 1856 hersteld. Daarvoor was Nederland missiegebied zonder bisdommen en parochies.

Eigenlijk moeten we Nederland als missiegebied zien. En al wordt het missierecht als zodanig niet meer toegepast in de kerk, in een missionaire situatie kan het kerkelijk recht lokaal worden aangepast. Dit geeft meer vrijheden dan doorgaans wordt aangenomen.

Is het financieel haalbaar? Ik denk het wel. Er is in Nederland veel geld, zoals goede doelenacties steeds weer laten zien. De inkomsten van kerken lopen mijn inziens niet terug omdat mensen geen kerkbijdrage meer kunnen betalen, maar omdat ze zich niet meer in de kerk herkennen. Wat zou de beroepsvereniging van pastores in dezen kunnen betekenen? Misschien moet zij zich omvormen van vereniging naar religieus instituut, een Apostolisch Genootschap.

Wat betekent dit voor het pastoraat van de nabijheid, de dienende of verzorgende functie van het pastoraat? Dit is inderdaad een uitdaging. Pastores moeten andere keuzes maken, andere prioriteiten stellen. Er zijn inmiddels voldoende ‘levensbeschouwelijke werkers’, ‘rituele uitvaartbegeleiders’ en ‘geestelijk verzorgers’ die als kleine zelfstandigen opereren op de ‘markt’. Misschien moeten pastores de zorgtaken aan hen overlaten, zodat zij zich kunnen concentreren op de publieke functie van het pastoraat.

Literatuur

Aslander, M., Witteveen, E. (2016). Nooit af. Amsterdam/Antwerpen: Business Contact.

Bernts, T. (2017). Bezieling in een postchristelijke samenleving. WKO Bulletin Nr. 94.

Bernts, T., Berghuis, J. (2016). God in Nederland. 1966-2015. Utrecht: Ten Have.

Bernts, T., Kregting, J. (2017). Catechese en evangelisatie in het Bisdom Roermond. Nijmegen: Kaski – Onderzoekcentrum Religie en Samenleving.

Bouwman, R. (2017). Nieuwe Katholieken. VPWinfo 3, 10-11.

Dols, C. (2014). Fact factory: sociological expertise and episcopal decision making in the Netherlands. 1946-1972. Nijmegen: Valkhof Pers.

Groot, K. de (2017). The Liquidation of the Church. London/New York: Routledge.

Godin, H., Daniel, Y. (1943). La France, Pays de mission. Paris: CERF.

Hoedemaker, B. (2000). Met anderen tot Christus. Zending in een post-missionair tijdperk. Zoetermeer: Boekencentrum.

Hoekendijk, J. (1964). De kerk binnenste buiten. Amsterdam: Ten Have.

Jans, R. (2001). Het schrijven van beleidsadviezen. Amsterdam: Boom.

Lamers, H., Arts, J. (2018). ‘Ik heb geleerd dat ik hier niets moet’. Wijkpresentie in Maastricht Noordoost. Nijmegen: NIM.

Leeuwen, A. van (1964). Christianity in World History. London: Edinburgh House Press.

Molendijk, A., Beaumont, J., Jedan, C. (eds.) (2010). Exploring the Postsecular. Leiden/Boston: Brill.

Noordegraaf, M. (2008). Management in het publieke domein. Bussum: Coutinho.

Noort, G., Avtzi, K., Paas, S. (2017). Sharing Good News. Handbook on Evangelism in Europe. Geneva: WCC Publications.

Norris, P., Inglehart, R. (2011). Sacred and Secular. Religion and Politics Worldwide. 2nd Edition. Cambridge: Cambridge University Press.

Paas, S. (2017). Waarom kerkplanting. Handelingen 44/3, 7-17.

Schaeffer, H., Stoppels, S. (2017). Pionieren, een momentopname. Handelingen 44/3, 3-5.

Schippers, K. (red.) (1993). Discussies rond kerkelijke presentie. Kampen: Kok.

Schmeets, H. (2018). Wie is religieus, wie niet? Statistische Trends. Oktober 2018. Den Haag: Centraal Bureau voor de Statistiek.

Schmeets, H., Mensvoort, C. van (2015). Religieuze betrokkenheid van bevolkingsgroepen. 2010-2014. Den Haag: Centraal Bureau voor de Statistiek.

Sengers, E. (2018). God migreert in Nederland. Maatschappelijke trends met betrekking tot religie en de gevolgen voor (rooms-katholieke) migrantengemeenschappen. Tijdschrift voor Religie, Recht en Beleid (9) 2, 43-52.

Van den Berg, E. (2011). Handboek Kerk en Internet. Heeswijk: Berne.

Verschuren, P. (2011). Praktijkgericht onderzoek. Ontwerp van organisatieen beleidsonderzoek. Den Haag: Boom Lemma.

Wijsen, F. (1985). Missionair pastoraat in de stad Maastricht. Wereld en Zending 14/1, 48-54.

Wijsen, F. (1993). Een bisdom zonder parochies? Informatiedienst Nr. 4, 6-7.

Wijsen, F. (1997). Geloven bij het leven. Missionaire presentie in een volkswijk. Baarn: Gooi en Sticht.

Wijsen, F. (2002). De kerk binnenste buiten. Over de missionaire dimensie van het parochiepastoraat. Dossier Hoe verder als parochiepastor? Bijlage bij Kontaktblad Federatie VPW Nederland Nr. 5, 20-21.

Frans (prof.dr F.J.S.) Wijsen is hoogleraar Empirische en praktische religiewetenschap aan de Radboud Universiteit Nijmegen.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken