Menu

Premium

El en Eloah

Hebreeuwse tekst die wordt uitvergroot met een loep

Een verkenning in Job

Wie is God? Op deze vraag geeft het bijbelboek Job geen ondubbelzinnig antwoord. Is hij een despoot die naar welbehagen over de mens beschikt? Is hij iemand die het uiteindelijk goed maakt voor de rechtvaardige? En waarom is er zo’n afwisseling aan namen voor de godheid? Hebben al deze vragen iets met elkaar te maken?

Wie door de wereld trekt die het bijbelboek Job ons schetst, ziet een goddelijk komen en gaan. Behalve jhwh en elohiem zien we el en eloah de revue passeren. Zijn dit slechts variaties op een thema, zoals veel vertalingen ons willen doen geloven als ze elohiem, el en eloah alle als ‘God’ vertalen? Daar lijkt wel iets voor te zeggen. Zo worden behalve jhwh (38:36-37) ook el (9:4), eloah (11:6) en elohiem (28:23) met wijsheid in verband gebracht, worden naast jhwh (40:15) ook el (9:9) en eloah (10:8) als schepper voorgesteld en verder zowel el (38:26) als eloah (10:5) als oud. Bovendien kunnen zowel jhwh (42:7) als el (9:5 en 20:28) en eloah (9:13 en 19:11) woedend zijn.

Toch hoop ik in deze bijdrage te laten zien dat een eenheidsweergave ‘God’ onrecht doet aan de diversiteit van de grondtekst. Dat betreft hier met name el en eloah, die uitsluitend in het poëtische centrale deel van Job figureren; elohiem heeft in een eerdere bijdrage al de nodige aandacht gekregen.

E. van den Berg, Wie is God? Elohiem in Job. In: Interpretatie 20/5 (2012), 40-43.

Ik ga ervan uit dat met el en eloah een en dezelfde godheid wordt aangeduid.

Het woord el ook een lidwoord krijgen: haël. redenen die buiten het bestek van deze bijdrage vallen, denk ik dat deze uitdrukking in Job niet als eigennaam (‘deze El’) maar als ‘de/deze god’ vertaald moet worden.

Dit hoeft evenwel niet te betekenen dat de benamingen onderling inwisselbaar zijn.

Zo H. Ringgren,’elohîm. In: G.J. Botterweck & H. Ringgren (eds.), Theologisches Wörterbuch zum Alten Testament, Band I. Stuttgart, Berlin, Köln, Mainz: W. Kohlhammer GmbH 1973, 285-305, bijz. 291-292.

El, de oordelende

Zoals bekend was el de oppergod in het Kanaänitische pantheon. De Hebreeuwse Bijbel bevat daar nog sporen van. Zo is hij in Jesaja 14:13 te vinden, waar sprake is van de sterren van el. Verder zegt de van Tyrus in Ezechiël 28:2: ‘el ben ik’, en gezien de context moet hier inderdaad de oppergod mee bedoeld zijn. Dat el ook in Israël inheems is geweest, bewijst de naam Israël zelf, die waarschijnlijk ‘el strijdt’ betekent. In het geloof van Israël is hij met jhwh geïdentificeerd. El en jhwh delen dan ook een aantal eigenschappen: ze worden beiden voorgesteld als oud, wijs en als schepper.

J. Day, Yahweh and the Gods and Goddesses of . JSOTSS 265, Sheffield: Academic Press 2000, 25-28 resp. 16-24.

Deze eigenschappen heeft el ook in het boek Job. Hij deelt ze echter met eloah, waarmee de vraag naar het eigene van beiden nog open staat. daarover meer duidelijkheid te krijgen, onderzoek ik hierna passages die meer dan één vers omvatten, beginnen met de naam el dan wel eloah, en ook daarmee eindigen, of met sjadai

redenen die buiten het bestek van dit artikel vallen beschouw ik sjaddaj niet als een naam maar als een bijstelling, te vertalen als ‘de Almachtige’ of ‘de Verhevene’.

of met haël. Door zulke omlijstingen staan namelijk hele tekstgedeelten in het licht van el respectievelijk eloah, en die geven meer aanknopingspunten dan losse verzen. Daarbij bespreek ik alleen passages waar Job zelf aan het woord is, omdat we daarin een eenheid van visie mogen verwachten.

De eerste passage is Job 13:3-9. Ze begint en eindigt als volgt:

13:3 Nu echter zal ik tot sjadai spreken
en ik wens te pleiten tegen el.
[…]

7 Spreken jullie vals over el
en willen jullie bedrog over hem plegen?
8 Willen jullie partij trekken voor hem
als jullie voor haël twisten?
9 Is het goed wanneer hij jullie onderzoekt?
Kunnen jullie hem als een mens voor de gek houden?

In 13:4-6 beschuldigt Job de drie vrienden van leugens en vraagt hun naar hem te luisteren. Vervolgens wordt over el in 13:7-9 met retorische vragen gezegd dat hij niet te misleiden is. Hier wordt el getekend als een niet te manipuleren rechter. Een tweede passage vinden we in hoofdstuk de verzen 31:7-40 beargumenteert Job dat hij steeds integer is geweest. Binnen dit betoog vinden we om te beginnen in 31:14 en 23 een omsluiting met el:

31:14 wat ik dan doen als el opstaat?
En als Hij verantwoording eist, wat moet ik dan terugzeggen?
[…]
23 want een ramp vanwege el is mijn grote schrik
en zijn boos uitvaren ik niet aan.

In de tussenliggende verzen betoogt hij dat hij de weduwe en de wees heeft beschermd. In 31:28 wordt el hernomen met haël en in 31:35 zien we een afrondend sjadai. In dit deel zet Job zijn apologie voort. Daarmee is het oordelende karakter van el weer prominent aanwezig.

Kortom, het lijkt erop dat el voor Job vooral de god van het gericht is. In 13:3-9 velt el oordelen en in 31:7-40 betoogt Job tegenover el zijn oprechtheid. Bovendien zegt Job in 9:2: ‘Hoe een mens in zijn recht staan bij el?’, in 19:23: ‘Waarom vervolgen jullie mij, net als el?’ en in 27:2: ‘Zowaar el leeft, die mijn recht opzij heeft geschoven (…)’.

Uiteraard is hiermee niet alles over el gezegd, maar voor het doel van deze bijdrage moge dit volstaan.

Eloah, de betrokkene

Van de 57 keren dat de aanduiding eloah in de Hebreeuwse Bijbel voorkomt, staan er niet minder dan het boek Job. In die teksten lijkt eloah het aspect van God te vertegenwoordigen dat troost en zekerheid biedt aan zijn volk, maar zijn vijanden vrees inboezemt.

J.B. Scott, El, in R.L. Harris, G.L. Archer, Jr., B.K. Waltke (eds.), Theological Wordbook of the Old Testament. : Moody Press 1980, art. 93, 43-44.

De vraag is nu hoe eloah zich binnen het boek Job – misschien mogen we zeggen: in de ogen van Job – manifesteert.

Het eerste tekstgedeelte dat in dit verband voor nader onderzoek in aanmerking komt, is Job 3. Daar beklaagt Job zich over zijn toestand. In dit hoofdstuk verschijnt eloah aan het begin en tegen het einde:

3:4 eloah daarboven moet hem (die dag) niet zoeken
en licht mag er niet over glanzen!
(Waarom geeft hij het licht en het leven)
[…]
23 aan de man voor wie de weg verborgen is
nu die door eloah is versperd?

Hier kan men moeilijk van een barmhartige God spreken. Wel wordt hij getekend als heer over leven en dood. Daarbij gaat Job er in zijn litanie van uit dat eloah persoonlijk bij zijn bestaan betrokken is.

Deze betrokkenheid is ook aanwijsbaar in Job 6, waar Job Elifaz antwoordt. In dit hoofdstuk vinden we binnen een omlijsting met sjadai (vs. 4 en 14) er een met eloah (vs. 4 en 9). Daarin beklaagt Job zich over wat eloah hem heeft aangedaan. In het centrum, vers 8, staat de diepste wens van Job: de genade van de dood. Ook hier is eloah dat aspect van God dat zich persoonlijk met Job bemoeit en dat heer is van leven en dood. Een derde bijbelplaats is Job 19. Dit hoofdstuk bestaat uit drie onderdelen. In het eerste, 19:2-21, zet Job uiteen hoe eloah hem heeft getroffen; in het tweede, 19:22-24, beklaagt Job zich erover dat hij behalve door el ook door zijn vrienden vervolgd wordt. In het derde, 19:25-29, horen we als in een juichkreet dat eloah, zijn verlosser, leeft:

19:25 Maar ik – ik weet: mijn verlosser leeft
en hij zal ten slotte tegen het stof opstaan,
26 en dat nadat mijn huid zo aangetast is.
En ik zal vanuit mijn lichaam eloah aanschouwen (…)

In eerste instantie lijkt eloah dus de kwade genius achter het lot van Job. Daarmee zou hij in zekere zin niet te onderscheiden zijn van el, die in 19:22 optreedt. Dit hoofdstuk neemt met het derde deel echter een verrassende wending: hier ontpopt eloah zich als degene die hem verlossen zal uit zijn ellende.

Een persoonlijke relatie tussen Job en eloah blijkt ten slotte ook uit 29:2- de verzen 2 en 4 denkt hij terug aan de tijd dat eloah hem behoedde respectievelijk dat hij in de kring van eloah vertoefde.

Samenvattend: bleek in de voorgaande paragraaf el de god die onafhankelijk zijn vonnissen velt, hier zien we eloah als zijn tegenpool optreden. Hij is niet ongenaakbaar, maar houdt zich persoonlijk bezig met het lot van Job. Dat doet hij onder meer in zijn hoedanigheid van heer over leven en dood. Dit verschil in betrokkenheid weerspiegelt zich in de spreiding van de genoemde godsnamen. Legt de auteur el in 30% van de gevallen (14 van de 47, haël niet meegeteld) Job in de mond, met eloah doet hij dat in 56% daarvan (23 van de 41)!

Veraf en nabij: el en eloah

Interessant is nu Job 27:1-9, waar met de aanduidingen el en eloah een dubbele omlijsting wordt gevormd. In dit tekstgedeelte reageert Job samenvattend op de woorden van zijn drie vrienden. De buitenste omlijsting, Job 27:2 en 9, is die met el, die als een autoritaire oppergod het recht naar zijn hand zet en geen acht slaat op het hulpgeroep van de goddeloze. In de binnenste, Job 27:3 en 8, wordt eloah weer getekend als hij die leven geeft en neemt. Bovendien roept Job hem op als getuige van zijn rechtvaardigheid:

27:3 ja, zolang mijn levensadem nog in mij is
en de geest van eloah in mijn neus,
4 zullen mijn lippen geen onrecht spreken en zal mijn tong geen bedrog debiteren. […]
8 Want wat is de hoop van de goddeloze wanneer hij
wordt afgesneden,
wanneer eloah zijn leven weghaalt?

In vers 8 en daarna ook 10 gedraagt eloah zich overigens in overeenstemming met wat Scott (zie noot 6) over hem heeft gezegd: hij is vreesaanjagend voor zijn vijanden.

Nu is er oppervlakkig gezien weinig verschil tussen 27:3-8 en 31:7- beide tekstgedeelten betoogt Job namelijk dat hij juist heeft gehandeld. De toonzetting is echter anders. Staat Job het teken van de angst voor el, hier spreekt de hoop dat eloah zal luisteren.

Jhwh, el en eloah

Zoals bekend bestaat het bijbelboek Job uit een raamvertelling in proza en een poëtisch middenstuk. In de raamvertelling treedt jhwh op als een absoluut heerser, die naar welbehagen geeft en neemt. Aan het eind van het middenstuk manifesteert hij zich als een schepper die zich niet lijkt bezig te houden met het lot van het individu. Hij wordt omringd door zijn hofhouding, die bestaat uit de benee (ha)elohiem, de zonen van God of van de goden, waarvan Satan er een is. Mogelijk zijn elohiem lagere goden die zich in de schaduw van jhwh ophouden en mede daardoor een uitdrukking vormen van de ongrijpbaarheid van het leven, waarvan men niet weet wat God ermee te maken heeft.

Zie Van den Berg, Wie is God?

In het middenstuk hebben we de contouren gezien van el en eloah zoals Job hen ervaart. Er is echter geen reden om verschillende goden in hen te zien. Daarvoor – zie de inleiding – lijken ze te veel op elkaar. Het heeft er eerder alle schijn van dat el en eloah de twee zo uiteenlopende gezichten zijn waarmee jhwh aan Job en daarmee aan ons verschijnt. El zou men als objectief kunnen karakteriseren: hij treedt op als een ongenaakbare god van het gericht. Eloah daarentegen mag men subjectief noemen. Hij onderhoudt een persoonlijke relatie met Job, van hem verwacht Job de verlossing uit zijn ellende. Ten slotte, deze bijdrage is een verkenning. Nader onderzoek zal ongetwijfeld nuanceringen aanbrengen, maar in het voorgaande hoop ik enige grote lijnen te hebben uitgezet. Daarnaast vragen de theologische en godsdiensthistorische implicaties van het voorgaande om doordenking.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken