Elke dag heeft genoeg aan zijn eigen kwaad
Een omineus zinnetje in Matteüs 6:25-34
Het laatste zinnetje van Matteüs 6 bederft de pret, zo heb ik het altijd ervaren. Na hooggestemde zinnen over onbezorgd Godsvertrouwen, over de lelies en de vogels en over God die weet wat je nodig hebt, zou de oproep moeten volgen om elke dag je zegeningen te tellen. Maar in plaats daarvan wordt gezegd: een dag heeft genoeg aan zijn eigen kwaad. Waar komt dat kwaad opeens vandaan, en waarvoor is het nodig dat het hier klinkt? In het voorgaande is toch vooral sprake van goedheid, trouw en vaderlijke zorg?