Menu

Premium

Esoterie en het kerkelijke spreken over God

Er zijn vele vormen van esoterie. Het is daarom behulpzaam dat Kranenborg in zijn artikel een aantal gemeenschappelijke kenmerken van esoterie noemt. Er is zoiets als een esoterisch profiel. Daarbinnen is sprake van min of meer christelijke vormen van esoterie. Dit is bijvoorbeeld nogal uitgesproken het geval bij Rudolf Steiner en veel minder uitgesproken bij Fennie Kruize.

Om duidelijkheid te scheppen begin ik met een korte behandeling van het profiel van het christelijk geloof. Dat christelijk geloof is opgekomen in een religieus bonte wereld. Het heeft daarin, bij alle diversiteit, een eigen identiteit gehad en behouden. Dit profiel is niet uniform. Het christelijke ‘paradigma’ laat een welhaast oneindige variatie aan vertalingen toe. Het is echter niet alle kanten op te buigen. Temeer omdat dit thema ten diepste opgegeven is: in het christelijk geloof leven we van ontvangst. Het zijn variaties op een gegeven thema. Er zijn dus ook variaties die het thema loslaten, en die buiten het christelijke paradigma vallen.

Vgl. o.a. H.U. von Balthasar, Pluralität der Theologie, in Homo Creatus est, Skizzen zur Theologie V, Einsiedeln, 1986, 301-311.

Ik noem in verband met het thema esoterie twee belangrijke aspecten van het christelijke thema. Ik sluit daarbij aan bij een tekst van Paulus:

Er is één God, de Vader, uit wie alles is ontstaan en voor wie wij zijn bestemd, en één Heer, Jezus Christus, door wie alles bestaat en door wie wij leven (1 Kor. 8:6)

Paulus valt hier terug op catechetische overlevering.

Vgl. H. Conzelmann, Der erste Brief an die Korinther, Göttingen 1969, 170; J.D.G. Dunn, Christology in the Making, London 1980, 179v.

Hij brengt zijn lezers deze in herinnering, om op basis daarvan in te gaan op de vraag of offervlees dat aan afgoden is gewijd, gegeten mag worden. Het christelijk geloof wordt hier met twee korte, belijdende uitspraken verwoord. Het eerste, over God de Vader, heeft het christelijk geloof gemeen met Israël. Het is de God van Israël in wie christenen geloven. Dat is de God ‘uit wie alles is ontstaan’. Hij is de Schepper. Hij is de God in wie wij onze bestemming vinden. Het tweede is ontleend aan de specifieke belijdenis van de christelijke gemeente: ‘Jezus is Heer’ (1 Kor. 12:3).

Beide uitspraken verwoorden gezamenlijk het onderscheidende profiel van het christelijk spreken en denken over God en mens, heil en werkelijkheid. De tweede belijdenis heeft nergens de eerste gerelativeerd of gedegradeerd. Jezus Christus kan alleen geplaatst worden in de context van het geloof in de ene God en Vader, Schepper van alle dingen. Historisch gezien kan Jezus Christus niet verstaan worden buiten de context van Israël en haar heilige geschriften. Omgekeerd: de Vader wordt gekend door de Zoon. Hij is de bemiddelende instantie, in de tekst hierboven uitgedrukt met ‘door’.

De doorwerking van Christus

Jezus is waarlijk mens. Hij komt op uit de concrete, aardse geschiedenis van Israël. Tegelijk is Jezus aanwezig in het heden. Hij is een presente werkelijkheid. Hij is de verhoogde Heer, Hij is de Zoon, die deel heeft aan het goddelijke leven van de Vader. Wij bestaan en leven niet door een stuk geschiedenis dat voorbij is. ‘Waar twee of drie in mijn naam bijeen zijn, daar ben ik in hun midden’ (Mat. 18:20). Alleen door een presente werkelijkheid kunnen wij leven en bestaan. Leven is hier bedoeld in pregnante zin. Wij leven naar onze bestemming toe, wij zijn ‘tot God’, ‘door’ Jezus Christus. Valt Hij weg, dan komt onze bestemming ‘tot God’ op losse schroeven te staan.

De wijze waarop Jezus present is, zodat wij bestaan ‘door Hem’, is een mysterie. Het gaat om leven uit en tot God door het ‘medium’ Christus. Dit medium is en blijft Jezus Christus die geleden heeft, gestorven en begraven is. Jezus als bemiddelende instantie kan niet worden losgekoppeld van zijn aardse leven. Omgekeerd: deze Jezus, met deze geschiedenis, bemiddelt permanent tussen God en mens. We bestaan immers ‘door’ Jezus Christus.

Hoe kan een aardse figuur, die is gekruisigd en in een graf gelegd, een presente werkelijkheid zijn? Hoe kan deze presente werkelijkheid zo bemiddelen, dat we daardoor deel krijgen aan het leven ‘uit God’ en ‘tot God’? Deze vraag is complex.

In elke dogmatiek wordt er mee geworsteld. Ik beschouw de wijze waarop Karl Barth dit in Kirchliche Dogmatiek IV,1 en IV,2 heeft gedaan nog steeds als de meest indrukwekkende.

De beantwoording ervan laat verschillen zien tussen diverse tradities in de kerk. Denk aan de discussie over de aanwezigheid van Christus in de sacramenten.

Vgl. o.a. Jan Muis, ‘De presentie van de Heer in het heilig avondmaal’ in: Een lichte last. Protestantse theologen over de kerk, Zoetermeer 2010, 221-234.

Denk aan de discussie over de relatie tussen Woord en Geest

Deze zijn ook heftig binnen het gereformeerd protestantisme gevoerd, toegespitst op de grond en betekenis van het testimonium Spiritus Sancti, vgl. o.a. H. Bavinck, Gereformeerde Dogmatiek I, 555-570.

. Dat laat onverlet dat de gemeenschappelijke noemer is, dat Jezus Christus aanwezig is en zo bemiddelt tussen God en mens.

Christelijke esoterie?

Esoterie draait om het geestelijk leven van de individuele gelovige. Zij kan vele vormen aannemen, maar de constante is de idee van het goddelijke, dat in de mens sluimert en wakker gemaakt kan en moet worden. Daarmee breng ik de vier kenmerken van Kranenborg op een nog kortere noemer. Er is een vorm van ‘christelijke esoterie’, waarin Christus een min of meer duidelijke rol speelt. Valt deze christelijke esoterie in de kaders zoals hierboven geschetst? Om die vraag te beantwoorden verfijn ik de bovenstaande twee aspecten in een viertal punten die aan de beantwoording van deze vraag dienstbaar zijn.

  • God en mens blijven onderscheiden. Ook als de mens deel krijgt aan de goddelijke natuur, gaat hij niet op in God, maar blijft mens. Hoe mystiek ook de theologie, hoezeer ook het ‘in God’ wordt beleefd en benadrukt, de mens blijft schepsel, te allen tijde afhankelijk van God.

  • Het christelijk universum is er een van personen. De ander en ik zijn personen en daarom niet tot elkaar herleidbaar. Ook als wij beiden deel hebben aan het leven uit God, blijven we onherleidbaar verschillende personen. Dat blijven we tot in alle eeuwigheid. We gaan niet op in een oceaan van goddelijk leven waarin het onderscheid tussen mensen onderling en tussen mens en God wordt uitgewist.

  • Jezus is geen functie van Christus, maar Jezus en Christus zijn één. De Geest van Christus is de Geest die uit Jezus neemt en het ons verkondigt. Jezus werkt niet door als principe (Geest, moraal, inzicht) die losgemaakt kan worden van de persoon van Jezus zelf. Hij is de blijvende middelaar tussen God en mens. Wel werkt deze Jezus door ‘in de Geest’. De gestalte (Jezus) zwemt in het water van de Geest. Los van de Geest is Jezus als een vis op het droge en leeft Hij niet in het hart en de levens van mensen.

  • Het leven van de mens is eenmalig: dit leven, deze eenheid van ziel en lichaam. Zoals de incarnatie eenmalig is (Jezus is eenmaal voor de zonde gestorven, dat gaat niet in de herhaling), is ook het menselijk leven getekend door de eenmaligheid. Ten diepste is reïncarnatie een relativering van de incarnatie.

Deze vier punten zijn nadere concretiseringen van de bovengenoemde twee aspecten van het christelijk geloof, die ik formuleer met het oog op de discussie met de christelijke esoterie. Deze christelijke esoterie kent vele vormen: sommige staan ver af van het christelijk geloof, andere komen dichterbij. Met name de gedachten van Rudolf Steiner zijn intrigerend. In de weergave die John van Schaik ervan geeft, komt Steiner dicht bij punt (3), ook al laat hij de incarnatie van de Zoon, Christus, pas plaatsvinden bij de doop van Jezus. Fundamenteel is dat volgens deze weergave van Van Schaik de dood van Jezus Christus heilsbetekenis heeft. Het is dan spannend of de punten (1), (2) en (4) overeind blijven. Immers, zeker waar (1) en (2) wegvallen, komt de openbaring van Jezus Christus los te staan van het eerste geloofsartikel: God die de Schepper is, uit wie alles is en voor wie wij bestemd zijn. Christus wordt dan losgemaakt van de geschiedenis van God met Israël.

Er zijn vormen van christelijke esoterie, die beduidend verder afstaan van het christelijke, zoals hierboven omschreven. Een voorbeeld is Fennie Kruize. Men krijgt de indruk dat Jezus voor haar slechts een marginale werking heeft. Hij is ook niet echt nodig. Het gaat immers om de weg van zelfverlossing, waardoor de goddelijke vonk in de mens ontgloeit.

Fennie Kruize, Goddelijke vrijheid, Deventer 2008, 95v.

Impliciet of expliciet lijken bij haar (1) (2) en (3) weg te vallen, en over reïncarnatie maakt zij geen expliciete opmerkingen. Daarmee komt men in een ander paradigma dan het christelijke. Dat is niet een kwestie van scherpslijperij of dogmatische onhebbelijkheid, maar een kwestie van eerlijkheid. Wanneer het ‘christelijke’ zo opgerekt wordt, dat ongeveer alles er onder kan vallen, verliest het zijn betekenis. Het is mijns inziens een kwestie van fair play om dit duidelijk te zeggen.

Een belijdende kerk

De kerk is een belijdende kerk. Belijden is ja zeggen tegen de God die tegen ons ja zegt. Het is daarom ook nee zeggen tegen alles wat dat ja-woord van God verduistert. God heeft zich ons lot aangetrokken door Jezus Christus. Hij heeft ons bevrijd van machten die sterker zijn dan wij. Wie dat – in zijn/ haar kerkelijke dienst – ontkent, laat mensen in de kou staan. God komt ons te hulp en heiligt ons door de Heilige Geest. Wie dat laat vervagen of uitwist, laat mensen aan hun lot over. De verkondiging van de kerk geeft stem aan de God die de vernedering op zich heeft genomen om mensen te verhogen. Dat verdraagt geen compromissen.

Vormen van esoterie die de weg van de zelfverlossing wijzen, kunnen niet als kerkelijke dienst worden aangemerkt. Ze gaan in tegen het hart van het christelijk getuigenis. In de kerkelijke dienst kunnen we niet zelf gaan verzinnen hoe verlossing geschiedt. We kunnen dan ook niet uit andere bronnen gaan putten. We zijn ambassadeurs van de God van Israël die ons aanspreekt door Jezus Christus. En dat niet om mensen te binden in systemen, maar om de stem van de bevrijding te laten klinken.

Wat evenzeer waar is, is dat het geestelijk leven een leven is door de Geest die levend maakt. Dat geeft vrijheid. Dat verdraagt zich niet met een autoritair leergezag dat de vrijheid en creativiteit van de vertolker aan banden legt. Ik ben dan ook voor terughoudendheid als het gaat om het toepassen van leertucht. We hebben niets aan uniformiteit, en zogenaamde afwijkingen van reguliere vormen kunnen heilzaam zijn. We hebben vrijheid nodig van vertolking. We weten niet zomaar of een vertolking uit God is of niet. En zelfs ‘echte’ afwijkingen kunnen de kerk helpen het werkelijke thema van het geloof weer helderder in het zicht te krijgen.

Dit laat onverlet dat er een moment komt dat de kerk afbuigingen van het ‘christelijke thema’ naar een wezenlijk ander thema moet weerspreken. In Barmen heeft de kerk een luid en duidelijk nee laten horen tegen de verbuiging van het christelijk geloof in de richting van een ideologie waarin bloed en bodem werden verheerlijkt en als openbaringsbron werd gezien.

Vgl. ‘De Theologische Verklaring van Barmen’, in Belijdenisgeschriften van de Protestantse Kerk

in , Heerenveen 2009, 227-231.

Theologie die het van het eigen bloed verwacht, is geen christelijke theologie. Theologie die het van de eigen geest verwacht is evenmin christelijke theologie. Bloed en geest zijn scheppingen die verlost moeten worden. De goddelijke geest is even gevaarlijk als het goddelijke bloed. We zijn mensen. We zijn stof en as. We zijn zondaars en bedelaars, die leven van Gods onverdiende genade. Bij alle openheid voor de creatieve vertolking in de dienst van God ligt hier een grens. Bij alle ontvankelijkheid voor spiritueel leven maakt dit het verschil. Daarom ‘weert de kerk wat haar belijden weerspreekt’ (Kerkorde Protestantse Kerk, Artikel I, 11). Dit belijden is het ja zeggen tegen God die redt. Het mag van de kerk verwacht worden dat ze dit ja-woord staande houdt. Er is daarom terecht zoiets als ‘opzicht over de verkondiging en de catechese alsmede over de opleiding en vorming van predikanten’ (KO, Ordinantie 10, deel IV). Wie dit afdoet als gewetensdwang of autoritaire machtsuitoefening heeft niet begrepen wat een kerk is. Een kerk zonder dit opzicht verliest haar binding aan Jezus Christus. Met Hem kan men nu eenmaal niet alle kanten uit. Het woord van God in hem is ‘ja’ (2 Kor.1:19) . Er is in de Protestantse Kerk niet een centraal leergezag. De verantwoordelijkheid voor de verkondiging ligt in eerste instantie bij de plaatselijke gemeente. Deze is mondig, samen met, maar ook ten opzichte van de voorganger. Dat is de kracht van het protestantisme. Vervolgens is er een verantwoordelijkheid voor classes. Immers, in de classes komen gemeenten bij elkaar tot wederzijdse opbouw. Uiteindelijk kan een zaak van gemeente en classes ook voorgelegd worden aan de generale synode (Ordinantie 10, artikel 13 en 14). Steeds ligt daarbij het accent op ‘pastorale samenspreking en vermaan tot verandering van gevoelen’.

Feitelijk heeft deze bepaling in de Protestantse Kerk en de kerken die hier in zijn opgegaan na de Tweede Wereldoorlog nooit tot een schorsing geleid. Daaruit blijkt dat er uiterste voorzichtigheid wordt betracht waar het om personen gaat. Ik vind dit terecht. Men kan daaruit de conclusie trekken dat we met een papieren tijger van doen hebben. Dat betwijfel ik. Geschriften of uitingen die van vraagtekens zijn voorzien of tegenspraak oproepen, zijn aanleiding geweest voor de kerk zich op haar verkondiging te bezinnen. Daar heeft vaak tot waardevolle ‘producten’ geleid. Ook op die manier heeft de kerk haar verantwoordelijkheid voor de verkondiging genomen. Wat betreft de esoterie zal duidelijk moeten zijn dat de weg van de zelfverlossing tegenover de verlossing door God staat, hoezeer de mens ook wordt meegenomen in de verlossing en daarbij wordt ingeschakeld. Wie Jezus alleen maar als een min of meer geslaagd exempel beziet van de verwerkelijking van het goddelijk leven dat in ons allen sluimert, bevindt zich in een ruimte, waar doopvont, avondmaalstafel en (de hele) bijbel zijn gerelativeerd of verdwenen. In die ruimte is nauwelijks meer plaats voor het liedgoed dat de eeuwen door gezongen is, het belijden van het geloof en het gebed om ontferming. Esoterie is een uitdaging, die de kerk ertoe brengt zich opnieuw op de betekenis van dit alles te bezinnen en zich daarover uit te spreken.

Esoterie als protest tegen historisering

Daarmee zijn we er echter niet. Esoterie is namelijk ook een protest tegen ontwikkelingen in de kerk. Een protest dat gehoord dient te worden. Dat laat zich goed aflezen aan Rudolf Steiner, die in opstand kwam tegen de christologie van Rénan en deze een keukenmeidenroman noemde. Jezus is daar teruggeplaatst in de geschiedenis. Het leven ‘door Hem’ valt weg. Hij wordt gekortwiekt. Hij is in handen van historici gekomen, die van Hem een weliswaar opvallende, maar uiteindelijk niet meer dan een historische verschijning maken. Das war einmal. Hij kan mensen nu inspireren door zijn ideeën, door zijn boodschap, door zijn optreden, maar uniek is Hij daarin niet. Jezus is in het vlees getrokken. We kennen Hem ‘naar het vlees’. Natuurlijk zijn daar ideeën uit te persen, zoals ze uit alle historische figuren te persen zijn. Wellicht dat hij op een bijzonder moment in de geschiedenis van Israël verschijnt, een kairosmoment, historische omstandigheden geven daardoor zijn boodschap vleugels. Zelf heeft Hij die niet. Hij rust in het graf. En zelfs als Hij zou zijn opgestaan, dan rust Hij in de hemel. Het christendom heeft dan wel wat met Jezus, maar Jezus heeft niets met zijn volgelingen. Hij werkt niet zelf. Hij is zelf ‘dood’ materiaal.

Tegen dit alles is esoterie een protest. Jezus is losgesneden van het ‘goddelijke leven’. Het gaat in de ‘christelijke’ esoterie om de Christusgeest als presente werkelijkheid. Het gaat immers om goddelijk leven. De historie is niet onbelangrijk, maar historie alleen is niet genoeg. Het gaat om het absolute, het leven uit God en door God. Het protest van de esoterie tegen een christendom dat de ‘Geest heeft gegeven’, is terecht. Het is een protest tegen een bepaalde, rationele vorm van Verlichtingschristendom. Het is het protest tegen een christendom zonder Geest die met onze geest getuigt, zonder eeuwig leven, zonder het ‘niet ik leef, maar Christus leeft in mij’ (Gal. 2:20).

Dat kan overigens twee wegen opgaan: Jezus is exemplarisch of hij heeft een unieke rol. In het eerste geval is in de mens Jezus de Christusgeest tot ontwikkeling gekomen en worden we uitgenodigd Hem hierin na te volgen. De Christusgeest kan ook in ons tot bloei komen. In het tweede geval is zijn missie uniek en onmisbaar voor ons om tot onze bestemming te komen. Ook dan gaat het om de Christusgeest in ons, maar die is niet los van de historische missie van Jezus verkrijgbaar.

Esoterie als protest tegen institutionalisering

Er is een tweede protest in de esoterie. Dat is dat tegen een vorm van christendom, waarbij het geloof vooral institutioneel en hiërarchisch is. Het is het protest tegen het institutionele omdat en voorzover het mensen vraagt om onderwerping of mechanische aanvaarding van wat de kerkleiding zegt. Esoterie komt op uit een diep verlangen naar geestelijk leven. Het is een pleidooi voor mijn geestelijke leven, voor mijn beleven van God of het goddelijke. Waar mijn geestelijke leven min of meer is uitbesteed aan en beheerd wordt door een instituut, zal mijn leven verkommeren of nooit tot ontplooiing komen.

Dit protest is niet geheel uit de lucht gegrepen. Het is een protest dat niet per se individualistisch hoeft te worden verstaan, al kan het gemakkelijk in individualisme omslaan. Het kan echter ook gehoord worden als een verlangen zelf subject te zijn van geestelijk leven en te groeien in leven door de Geest. Tegen de veruitwendiging van het geloof is het een pleidooi voor het goddelijk leven in mijn leven. Het gaat ook om mijn geschiedenis met God.

Esoterie als protest tegen vervlakking

Het derde protest is tegen een christendom dat afgevlakt is en daardoor elk element van het enerverende en fascinerende mist. Het is wellicht een kant en klaar pakket geworden, dat zomaar beschikbaar is. Het is een schools systeem geworden van mededelingen die bijna op het vlak van die voor land- en tuinbouw liggen. Eventueel kan het ook omslaan in een vager conglomeraat van voorstellingen die echter niet prikkelen of tot de verbeelding spreken. Van inwijding is al helemaal geen sprake. Esoterie is feeling voor het enerverende en avontuurlijke van het bestaan. Het is het besef van een geestelijke werkelijkheid, waarin men kan worden ingewijd, en die tot een intenser beleven van de werkelijkheid brengt. Soms leidt dit tot onwaarschijnlijke theorieën en speculaties, maar de hunkering naar het land aan de overkant ligt er zeker achter.

Dit protest is evenmin ongerijmd. Het christendom is vaak saai geworden, gemakkelijk, plat en daardoor niet aantrekkelijk. De wijze waarop het wordt voorgesteld, is alles behalve adembenemend. In veel catechese wordt het interessante in alles gezocht, behalve in het universum van het christelijk geloof zelf. Het is niet prikkelend en voor jonge mensen daarom niet aantrekkelijk. Het vraag ook niet om een echte inspanning. Misschien wordt er nog wel iets over zoeken gezegd en wordt daarmee openheid gesuggereerd (er zijn segmenten waar christelijk geloof vooral een zoekontwerp is), maar een weg wordt niet gewezen en een inwijding wordt niet geboden. Zoeken is een ander woord voor vaagheid. Daar wordt geen mens warm van. Dat is alleen aangename kost voor mensen die op zekerheden zijn stukgelopen. Voor echte zoekers is het een slap aftreksel. Esoterie is wat dat betreft radicaler. Het is interessant, het wijdt in een nieuwe werkelijkheid in, die ik kan verwerven door een weg te gaan van meditatie, oefening, lering, etcetera.

De protesten serieus genomen

Esoterie is een vraag aan de kerk. Zij spreekt over de Christusgeest en stelt de kerk voor de vraag of ze in een dode Christus gelooft of in een levende. Zij spreekt over het leven van de vrijheid door de Geest en stelt de kerk voor de vraag of de Geest er zodanig aan de letter plakt, dat geloof iets uitwendigs en formeels blijft. Zij spreekt over een geheime leer waarin de gelovige wordt ingewijd en stelt de vraag aan de kerk of er nog wel een geheim is waarin moet worden ingewijd. Een uitsluitend defensieve benadering ten opzichte van esoterie is niet alleen onvruchtbaar maar ook zelfgenoegzaam. Esoterie is geen christelijk geloof, al zijn er grensgevallen. De kerk wordt echter uitgedaagd om meer te bieden dan de esoterie.

Dat kan alleen door opnieuw te putten uit de bronnen van het christelijk geloof. Een aanpassing van het geloof aan de tijdgeest leidt onherroepelijk tot uitverkoop van datzelfde geloof. Een terug naar de bronnen om zo tot een vernieuwd verstaan van het christelijk geloof te komen, is wat anders dan compromis, aanpassing of relativering. Het vraagt echt ook om een open houding naar de tijdgenoten. Wie de neus ophaalt voor allerlei hedendaagse vormen van spiritualiteit hoort niet eens de vraag die gesteld wordt, laat staan dat hij of zij een relevant antwoord kan geven. Dit impliceert een open klimaat in kerk en universiteit, waarin vrijmoedigheid in denken en spreken gewaarborgd is.

Reconstructie

Esoterie is protest. Het is echter meer dan een protest, het is ook een alternatief voor het christendom. In dat verband slaat het protest meestal om in polemiek. Een polemiek die zich keert tegen het ‘katholieke’ christendom en in dat christendom de grote boosdoener ziet, die een oorspronkelijk christendom heeft verdrongen. Esoterie heeft kennelijk een reconstructie nodig om tot het ware christendom te komen. Nu begint er een procédé dat wel enigszins lijkt op dat van een extreme historisch-kritische theologie. Het gaat er om achter de bronnen te kijken om bij de echte Jezus te komen en het echte christendom. Het officiële christendom is een corruptie. Het wordt tijd dat de al snel ondergedoken ware geest van het christendom de kans krijgt om boven water te komen en het gewelddadige, masculiene, dogmatische en institutionele christendom ontmaskert en zijn monopolie op de waarheid ontneemt om plaats te maken voor een geweldloos, vrouwvriendelijk, vrij en ongebonden christendom. Er komt uiteraard een hele complottheorie aan te pas om de verdringing van het oorspronkelijke echte christendom te rechtvaardigen.

In het artikel van Roukema wordt beschreven hoe dit toegaat. Een populaire versie van een dergelijke reconstructie is te vinden in The Da Vinci Code van Dan Brown. Wie wil geloven dat het esoterische christendom het oorspronkelijke christendom is, zal zich bediend weten. Serieus onderzoek kan dit niet genoemd worden. Daarmee is niet gezegd dat het christendom vrij is van corruptie, dwang en andere onhebbelijkheden. Dat is het helaas niet. Iets anders is om het ‘katholieke’ christendom resultaat te laten zijn van oplichterij, vervalsing en machtspolitiek. Een dergelijke voorstelling is tendentieus, dogmatisch, dwangmatig en onwetenschappelijk.

Gestalte

Helaas is het bon ton om negatief over de christelijke theologie en de christelijke kerk te schrijven. En dat niet alleen vanuit een esoterisch belang. Deze negativiteit heeft echter wel te maken met een merkwaardig soort docetisme, dat op afstand wel iets te maken heeft met de esoterie. En dat is de huiver voor en scepsis ten opzichte van ‘gestalte’. Christelijk geloof is gestaltevormend. Dat kan ook niet anders. God werkt in de geschiedenis. Jezus Christus is een gestalte. Incarnatie betekent gestaltevorming. De kerk, als gemeenschap van broeders en zusters, is lichaam van Christus en dus ook gestalte. Gestalte heeft zelfs een institutionele kant, hoezeer dit voor sommigen ook gelijk staat aan de zondeval van het christelijk geloof. Een zichtbaar lichaam heeft nu eenmaal een bepaalde structuur en een organisatievorm, hoe licht die ook is. De kerk is een historisch lichaam rond een historische gestalte. De kerk is niet (alleen) een onzichtbare werkelijkheid. Het is evenmin een vrije beweging van een vrije geest. Het is een zichtbare realiteit, met alle schoonheid en ellende van dien.

Er is daarbij steeds reden genoeg voor verootmoediging en nederigheid. De Geest wordt steeds weer bedroefd en elke keer wordt de kerk geroepen terug te keren naar de bron. Er is maar al te vaak dwang gebruikt en macht misbruikt, waarvoor ooit een keer een rekening moet worden betaald – en soms een letterlijke rekening. De gestalte is vaak vastgeroest en is eerder een belemmering dan een hulp voor de Geest geweest. Tegelijk is er reden tot dankbaarheid. De Geest schrijft wegen in de tijd. De Geest waagt het met mensen van vlees en bloed en schrijft op het grauwe papier van gewone gemeenten. Men kan met een röntgenblik naar de kerk kijken en dan alleen nog het kale staketsel van manipulators en machtswellustelingen zien. Wie heeft ons echter geroepen om met een röntgenblik te kijken? Het oog van de liefde ziet scherp genoeg. En als er met een röntgenblik gekeken moet worden, dan door de echte geneesheren, die houden van mensen van vlees en bloed. Uiteindelijk is de kerk in handen van de echte geneesheer. Die is radicaal en barmhartig. ‘Beneath the bleeding hands we feel/ the sharp compassion of the healer’s art.’ (T.S. Eliot)

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken