Menu

Basis

Franciscus herstelt Gods huis

Ruimte in steen en in de ander

Het is een bekend verhaal: Franciscus restaureerde met zijn eigen handen enkele Umbrische kerkjes. Het werk aan het herstel van Gods huis is het antwoord op zijn roepstem om de heilige ruimte van de kerk in te richten en te koesteren. Een ander bekend verhaal – Franciscus’ kus aan een melaatse – laat een andere heilige ruimte zien. De ruimte in de uitgesloten ander. Ook die eerbiedigde hij.

Over de bekering van Franciscus van Assisi (1181/1182-1226) worden veel verhalen verteld: hoe hij meedeed in de oorlog met Perugia en daar gevangen genomen werd. Hoe hij op de treden voor de Sint-Pieter in Rome ging zitten om te voelen hoe het was om bedelaar te zijn en zijn dagopbrengst op het graf van Petrus gooide omdat hij de mensen zo gierig vond. Hoe hij op een dag kostbaar laken en het paard in Foligno verkocht om het geld naar het kerkje van San Damiano te brengen. Hoe zijn vader zo kwaad werd over Franciscus’ diefstal – want dat was het – dat hij bij de bisschop van zijn zoon eiste dat die alles teruggaf, waarop Franciscus al zijn kleren uittrok en aan zijn vader gaf.

Zo kunnen we doorgaan, want de verhalen zijn nog lang niet op. Onder al die geschiedenissen komen er twee als lichtende bakens steeds weer terug: Franciscus’ ontmoeting met melaatsen en het kruis dat hem de opdracht geeft om Gods huis te herstellen. In dit artikel doen we twee dingen. We bekijken de richting en ruimte die deze verhalen aanduiden om Franciscus’ spiritualiteit toen en nu gestalte te geven. Maar daar gaat iets aan vooraf: we onderzoeken hoe ze in de eerste generaties van de franciscaanse beweging verteld werden. Ze veranderden van karakter omdat het zelfverstaan van de broeders veranderde. Het waren om zo te zeggen groeiverhalen.

We beginnen bij de ontmoeting met melaatsen, want zo begint Franciscus zelf ook. ‘Toen ik in zonden leefde’, dicteerde hij in zijn Testament aan zijn nieuwsgierige broeders, ‘vond ik het heel bitter om melaatsen te zien’.

Wat hij hier zonde noemt, is anderen uitsluiten, geen ruimte maken voor mensen die je nodig hebben. ‘Maar de Heer zelf heeft mij tussen hen gebracht.’ Franciscus spreekt over een plotselinge overgang die niet afhankelijk is van zijn wil of goede voornemens, een ongeplande ontmoeting. ‘En ik heb hun barmhartigheid bewezen.’ Hij gaat de ontmoeting niet uit de weg, integendeel, hij gaat meedoen in Gods ruimte voor iedereen, hij komt tegemoet aan de behoeften en noden van de melaatsen die hij niet meer ontloopt, maar opzoekt.

Franciscus bouwde voort op bestaande fundamenten

Daardoor gaat Franciscus anders kijken en proeven. Hij vindt vrede nu hij mensen niet langer uitsluit, of in zijn woorden: ‘Toen ik bij de melaatsen wegging, was wat me bitter leek veranderd in zoetheid naar ziel en lichaam.’ Franciscus beschrijft hoe hij zelf ruimer wordt, ruimte vindt bij en door de uitgesloten ander.

Stinkende lichamen

Franciscus’ eerste biograaf, Thomas van Celano, neemt dit verhaal over, maar op zijn eigen manier. Hij verandert een paar dingen. Op de eerste plaats vertelt Celano twee keer van de ontmoeting met melaatsen, eerst met een groep en dan met een individuele melaatse. Franciscus zoekt de groep op en wast hun stinkende lichamen. Daarna vertelt de biograaf van de enkeling die door Franciscus gekust wordt. Dat is een krachtig beeld dat school zou maken: de meeste mensen herinneren zich Franciscus’ ontmoeting met de melaatse op deze wijze, Franciscus die een individuele melaatse kust, niet Franciscus die een groep melaatsen verzorgt.

Op de tweede plaats verandert Celano in zijn Leven van Sint-Franciscus het karakter van het samenzijn: hij maakt van de spontane ontmoeting de heldhaftige overwinning van Franciscus’ weerzin, een wilsbesluit dus. De aandacht verschuift van de ongelukkige zieken naar Franciscus’ innerlijk proces. In dit oudste heiligenleven komt nog niet het verhaal voor van het kruis dat Franciscus de opdracht geeft om Gods huis te herstellen. Franciscus restaureert San Damiano wel: ‘Hij bouwde een woning voor God, niet door iets geheel nieuws tot stand te brengen, maar door een oude en vervallen woning te herstellen en helemaal op te knappen. Hij verwijderde zodoende bestaande fundamenten niet, maar bouwde daar bovenop.’ Franciscus was in Celano’s ogen geen revolutionair, maar een behoedzame, geduldige restaurator.

Geen zielig slachtoffer

Twintig jaar na Franciscus’ dood, rond 1246, gingen de broeders op zoek naar verhalen over Franciscus die nog niet opgetekend waren. Een van de resultaten is het zogeheten Verhaal van de Drie Gezellen. De Gezellen draaien de volgorde om van de twee verhalen over de melaatsen: de kus van de individuele melaatse gaat vooraf aan Franciscus’ inzet voor de melaatsen als groep. Dat maakt het verhaal logischer. Deze bron heeft ook de diepzinnige variant dat de melaatse het initiatief tot de vredeskus geeft en niet Franciscus. Dat geeft die ontmoeting meer diepte: de melaatse is niet alleen een zielig slachtoffer of een instrument voor Franciscus’ bekering, hij is ook degene die Franciscus geneest en vrede geeft. En dan vertellen de Gezellen voor het eerst het verhaal van het kruis van San Damiano: Toen Franciscus in de buurt van de kerk van San Damiano wandelde, hoorde hij een stem zeggen dat hij daar moest gaan bidden. Hij begon een vurig gebed te storten voor de afbeelding van de Gekruisigde. Opeens sprak die hem liefdevol toe: ‘Franciscus, zie je niet dat mijn huis in verval raakt? Vooruit, ga het voor mij herstellen!’ Franciscus antwoordde: ‘Zeker, Heer, dat zal ik graag voor U doen.’ Hij dacht dat het sloeg op de kerk, die op instorten stond. Gods woorden tot Franciscus vervulden hem met een onbeschrijflijke vreugde. Toen hij hierna de kerk uitging, zag hij in de buurt de priester zitten. Hij bood de priester een som gelds aan met de woorden: ‘Wees zo goed, heer, voor dit geld olie te kopen. En wanneer het geld op is, kom ik meer brengen.’

We moeten goed kijken wat hier gebeurt, want het vormt een kantelpunt. Het verhaal heeft een wonderlijk karakter. Houten kruizen praten niet, is onze ervaring. Moet de hedendaagse lezer dit verhaal geloven of afdoen als een vroom verzinsel? Ik beantwoord die vraag niet; ik ga haar ingewikkelder maken. De veelheid aan verhalen over Franciscus’ bekering is het gevolg van een paar processen.

Nieuwe verhalen

Op de eerste plaats was er eenvoudigweg veel te vertellen: Franciscus’ bekeringsweg was lang en avontuurlijk. Niet alles over zijn leven was bekend aan de oudste biograaf, Thomas van Celano, die een paar jaar in Duitsland had geleefd en pas twee jaar na Franciscus’ dood terugkwam om zijn leven te beschrijven. Er raakten dus meer verhalen bekend.

Op de tweede plaats deed men bewust of onbewust zijn best om het beeld van Franciscus aan te passen aan het ‘normale’, gebruikelijke beeld dat men had van heiligen. Je kunt van het verhaal van het kruis heel goed beweren dat het een correctie (of aanvulling) is op het verhaal van de ontmoeting met de melaatse. Franciscus had namelijk iets ongebruikelijks gedaan door in zijn Testament de menselijke dimensie, de ontmoeting met doodzieke, verstoten mensen, eerder te vertellen dan de ontmoeting met God. Gebruikelijk was dat de goddelijke dimensie in de beschrijving van een bekering voorop ging. Franciscus’ herinnering botste met het gebruikelijke patroon. Door het verhaal bij te stellen paste Franciscus beter in het verwachtingspatroon. Is het verhaal van het sprekende kruis daarmee een verzinsel? Ik zou het niet weten. Meestal denkt men dat het verhaal teruggaat op mondelinge informatie van Franciscus.

Op de derde plaats worden heiligenlevens niet geschreven om exacte biografische informatie over te dragen. Ze moeten de lezers of toehoorders uitnodigen tot navolgen: doe als deze heilige en word zo zelf ook een heler en gelukkiger mens. De Gekruisigde roept Franciscus op tot restauratie van een kerkje. Dat is voor veel mensen minder bedreigend dan Franciscus’ impliciete uitnodiging om melaatsen te gaan verplegen, een weerzinwekkende en riskante bezigheid, dat vonden zijn broeders al snel. De ontmoeting met de Gekruisigde wordt op een bijzondere manier verteld: de verteller corrigeert Franciscus en dat is ongebruikelijk in een heiligenleven. De heilige dacht dat de opdracht sloeg op het kerkje waarin hij bad, op San Damiano, en niet op de hele kerk van God. Ook wanneer mensen nu dit verhaal opnieuw vertellen, kunnen ze heel wereldwijs zeggen dat Franciscus hier een beetje dom was. Mij lijkt dat Franciscus het enige verstandige deed. De hele kerk van God herstellen is een opgave die zijn (en mijn) voorstellingsvermogen en actieradius te boven gaat. Hij begon meteen, maar dan op de manier die hij gewend was: als man van de elite. Hij zou in de volgende hoofdstukken van de legende moeten leren dat hij niet de priester aan het werk moest zetten, maar zelf moest gaan restaureren en dat zijn handen effectiever waren dan geld.

De melaatse is degene die geneest en vrede geeft

Thomas van Celano verwerkte de nieuwe verhalen die ingezameld waren tot een Gedenkschrift over Franciscus, meestal gemakshalve als 2 Celano aangeduid. De gegevens zijn bij hem bijna hetzelfde als bij de Drie Gezellen, maar hij voegt een belangrijk nieuw element toe. Hij vertelt dat de melaatse na de ontmoeting spoorloos verdwijnt. Zo suggereert hij dat de man eigenlijk een verschijning van Christus was.

Gefatsoeneerd

Ook na Celano’s Gedenkschrift werden er heiligenlevens over Franciscus geschreven, maar de belangrijkste ontwikkelingen hebben we nu gehad. De verhalen van de ontmoeting met de melaatsen en de opdracht van het sprekende kruis bevatten twee krachtlijnen waarin de franciscaanse spiritualiteit zichtbaar wordt.

De ontmoeting met de melaatsen wijst de richting naar de uitgeslotenen. In de zorg voor hen, maar vooral in de ontmoeting met hen wordt Gods liefde zichtbaar. Franciscus creëert om de melaatsen een veilige ruimte van zorg en aandacht voor de elementaire noden van de zieken. Zo schept hij gemeenschap.

Het werk aan het herstel van Gods huis is het antwoord op zijn roepstem ruimte van de kerk in koesteren. Franciscus letterlijk genomen: kerkjes gerestaureerd. weten we wat hij in gedaan heeft, de eerste Hij heeft een ambo voor het altaar aangelegd plaveisel daaromheen Daardoor werd de altaarruimte duidelijker onderscheiden van de kapel. Franciscus dat kerken netjes vaak een bezem bij zich aan te vegen. moeilijk om de twee melaatse en kruis tegen elkaar uit te spelen als de horizontale tegenover de verticale dimensie, maar daarmee zouden we geen recht doen aan Franciscus’ spiritualiteit die breder en wijder is. De beide dimensies hoorden voor hem bij elkaar. De kerk is voor hem de plaats waar mensen thuiskomen omdat ze door God aanvaard zijn. Franciscus zoekt melaatsen en andere uitgestotenen op omdat hij van hen leren kan hoe het Christus vergaan is.

Jammer

De verschuivingen in de wijze waarop de verhalen verteld worden, laten zien hoe iedere generatie de berichten afstemt op de eigen nood en aanpast aan het eigen inzicht. Voor een deel is dat een ontwikkeling die te begroeten is: iedere tijd opnieuw klinkt de opdracht om het evangelie met je eigen stem te zingen. Voor een ander deel betekent deze verandering ook verlies.

Hij had vaak een bezem bij zich om de kerkjes aan te vegen

Dit is makkelijk te illustreren met iets dat ik al noemde: bij Franciscus was de confrontatie met de melaatsen een onverwachte ontmoeting die genadevol werd, maar in de levensbeschrijvingen wordt de ontmoeting vervangen door een wilsoefening in zelfverloochening. Franciscus’ prestatie staat voorop; de melaatse fungeert als oefenmateriaal, niet als mens. De ontmoeting gaat verloren. Genade wordt prestatie. Dat is jammer, ook in gelovig opzicht.

Het is ook jammer dat Thomas van Celano en de Drie Gezellen het verhaal van het sprekende kruis in het kader van zelfverloochening plaatsen. De Gezellen schrijven dat sindsdien Franciscus een wonde in het hart droeg vanwege zijn medelijden met Jezus’ lijden. Die wonde ‘vertaalt’ zich in onbarmhartige strengheid voor zijn eigen lichaam. Dit is nogal verrassend, omdat je zou verwachten dat Franciscus bij het herstel van Gods kerk de gemeenschap van alle gelovigen zou benadrukken, zoals hij elders doet. In zijn voorlopige regelredactie geeft hij een indrukwekkende opsomming van allerlei soorten mensen in de kerk: ‘priesters, diakens en subdiakens, … armen en behoeftigen, koningen en vorsten, dagloners en boeren’ en nog 31 (!) groepen voor wie hij zijn broeders vraagt te bidden. Kerk is daar vooral gemeenschap, thuis, huis van God.

‘Heel de wereld is ons klooster’

Ruimte in zichzelf

Een laatste vraag dringt zich op: hoe beschermt Franciscus die veilige en heilige ruimte in zichzelf? In een beroemde uitspraak zegt hij tegen vrouwe armoede: ‘Heel de wereld is ons klooster.’ Dat klinkt heel stoer en open, maar waar zit de beschutting? Wanneer bekeerd leven betekent dat je de omgang met God koestert en voedt, dan heb je stilte nodig en beschutting.

De eerste keer dat ik de plaatsen in Umbrië bezocht waar Franciscus geweest was, raakte ik vooral onder de indruk van de grotten waar hij gebeden had en de hutjes waar hij geslapen had. Ik vond het mooi om te zien, maar het strookte maar half met mijn beeld van Franciscus als man die veel onder de mensen was. Dat beeld bleek dus niet te kloppen. Hij was onder de mensen, maar hij heeft ook uren-, dagen-, wekenlang zich van anderen afgesloten om tot rust te komen en te bidden.

Denk maar aan de bisschop van Assisi die Franciscus even wilde begroeten en daarom niet de afzondering respecteerde. Franciscus had een hut in een hut: een deel was met stromatten afgescheiden van de rest. De bisschop schoof zo’n mat opzij, ervan overtuigd dat Franciscus zijn bezoek op prijs zou stellen. Maar de prelaat werd ‘met geweld door de macht van Gods wil’ naar buiten geduwd. Hij wankelde achteruit, verliet de cel en erkende dat hij een fout gemaakt had.

De heilige ruimte van een ander mag je slechts met schroom en de toestemming van die ander betreden, of hij nu melaatsen verzorgt, een kerkje restaureert of in zijn cel zit te bidden.

Gerard Pieter Freeman heeft zijn hele leven voor de franciscaanse beweging gewerkt, waarin hij thuis is. Van 1998 tot 2018 was hij bijzonder hoogleraar Franciscaanse spiritualiteit in Utrecht en Tilburg.

Literatuur

Franciscus van Assisi, De Geschriften, vertaald, ingeleid en toegelicht door G.P. Freeman, H. Bisschops, B. Corveleyn, J. Hoeberichts en A. Jansen, Haarlem, 2004. Verbeterde tweede druk 2006 (Testament; Voorlopige regelredactie, hoofdstuk 22).

Thomas van Celano, De oudste verhalen over Franciscus van Assisi. Het leven van Sint-Franciscus en Gedenkschrift van Franciscus’ daden en deugden, R. Hofman (vert.) – G.P. Freeman (inl. en toel.), Haarlem, 2007. (melaatsen: 1Cel 17 en 2Cel 9; bisschop: 2Cel 100)

Franciscus van Assisi, Verhaal van de drie gezellen, A.A.C. Sier (vert.), Haarlem, 1977. (melaatse: 3Gez 11; kruis 3Gez 13) ‘Heel de wereld is ons klooster’: Het heilig verbond van de zalige Franciscus met vrouwe armoede,A.A.C. Sier (vert.) & H. Se-venhoven (inl.), Haarlem, 1980. (103, par. 63) G.P. Freeman,Umbrië in de voetsporen van Franciscus, Nijmegen, 2017. (90-91)

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken