Menu

Premium

Geboorte van boven af aan

Bij Johannes 3,1-15

Het gesprek tussen Nikodemus en Jezus wil maar niet vlotten. Tot driemaal toe spreekt Jezus een stellig amèn, amèn uit. Onverbiddelijk stelt Hij de eis van de ‘geboorte van boven af aan’. Is dat een truc om zijn gesprekspartner buiten spel te zetten als buitenstaander? Want zo functioneert het spreken over ‘wedergeboorte’ in de praktijk weleens. ‘When were you born again?’ Als je dan geen tijd en plaats weet te noemen, ben je door de mand gevallen.

Nu is er iets aparts aan de hand met de wonderbaarlijke geboorte waarover Jezus spreekt. Het is een geboorte ‘van boven af’ (Gr.: anoothen), of: ‘opnieuw’, ‘van voren af aan’. Je kunt het dus ruimtelijk en tijdelijk opvatten. Om die dubbelzinnigheid erin te houden, heb ik het vertaald als ‘van boven af aan’. Nikodemus kiest overduidelijk voor de tweede betekenis: opnieuw, van voren af aan. Dat levert een grotesk misverstand op: je kunt toch niet opnieuw de moederschoot in?! (Johannes 3,4) Maar Jezus bedoelt het eerste: van bovenaf.

Water en Geest

Hij verheldert: ik bedoel een geboorte ‘uit water en Geest’ (Johannes 3,5). Nikodemus begrijpt het nog niet: ‘Hoe kunnen deze dingen gebeuren?’ (Johannes 3,9). Jezus verbaast zich erover: ‘Jíj bent Israëls leermeester en hebt van deze dingen geen kennis?’ (Johannes 3,10 – Naardense Bijbel). Father Brown, de creatie van G.K. Chesterton, zei ooit: ‘Sometimes a thing is too close to be seen.’ Dat lijkt hier het geval te zijn. Geboorte uit water en Geest: de Schrift opent ermee! Wateren, en de Geest die erboven broedt. Verderop, bij Noach, vliegt de Geestduif boven de wateren. En bij de uittocht klieft de Geestwind (Hebr.: roeach) de wateren (Exodus 14,21). In Ezechiël (36,25-26): ‘Ik zal rein water op u sprengen (…) en zal een nieuwe geest in uw binnenste geven’. Enzovoorts, enzovoorts, culminerend in Jezus’ doop. Altijd en overal is het begin: water en Geest. Hoe kan Nikodemus dat over het hoofd zien?

Geest die levend maakt

Water heeft twee gezichten. Het eerste is beschreven in Genesis 1: ‘duisternis op het aanschijn van de oervloed’ (Genesis 1,2 – Naardense Bijbel). Water is daar een peilloze donkere massa. ‘Ik ben gekomen in het diepste water, de stroming sleurt mij mee’ (Psalmen 69,3 – Naardense Bijbel). Water is koud en zwaar. Het stroomt omlaag. Water is vloeibare mogelijkheid, maar zonder beginpunt. Je verdrinkt in de eindeloze mogelijkheid. Is het zo ook niet met zonde? Het lijkt de totale vrijheid. Maar het is de vrijheid van een konijn in zee.

Heel anders is de Geestwind, die waait waarheen hij wil. Als de Geest op het water gaat broeden, gebeurt er iets. De Geest maakt levend, zegt het credo. Hetzelfde water wordt verkwikkend, levendig vruchtwater. Het rijk van de bodemloze, vormloze mogelijkheid krijgt een gearticuleerde gestalte. Het wordt bron en milde regen. Het wordt plant, dier en mens. Het krijgt een menselijk gezicht. De Samaritaanse vrouw vraagt erom en ontvangt het (Johannes 4).

In de Naam van Vader, Zoon en Geest

Water en Geest corresponderen met verdrinken en opademen, met mogelijkheid en schepping. In het leven van onze Heer corresponderen ze met zijn sterven en opstaan. En in ons eigen leven met het doopwater waarmee we driemaal besprenkeld werden en het chrisma waarmee we gezalfd werden – als we tenminste traditioneel gedoopt werden. In de Paasnacht gedachten we onze doop en hernieuwden we onze doopgelofte. Maar ook Trinitatis is een dag om bij onze doop stil te staan. ‘Vader, Zoon en Geest’, wie denkt daarbij niet aan zijn doop? We zijn in die Naam gedoopt. ‘Het doopsel duidt aan en verwezenlijkt de dood aan de zonde en het binnentreden in het leven van de allerheiligste Drieëenheid door de gelijkvormigheid met het paasmysterie van Christus.’

Catechismus van de [Rooms-]Katholieke Kerk, 1997, §1239.

Onze doop is het moment waarop ons leven richting kreeg. We zijn niet in het diepe geworpen. Er is niet tegen ons gezegd: ‘Zoek het zelf maar uit.’ De grenzeloze onvrijheid is van meet af aan uitgebannen door de vrijheid der kinderen Gods, die we in de doop ontvangen. We zijn onderdeel van het lichaam van Christus geworden. Het doopsel tekent ons voorgoed (character indelebilis). Je moet er wel wat mee doen. Het geloof moet groeien. We moeten van melk naar vaste spijze gaan (Hebreeën 5,12). Dat is geen solistische aangelegenheid. ‘Heel de kerkelijke gemeenschap draagt een deel van de verantwoordelijkheid voor de ontplooiing en het behoud van de doopgenade.’

Catechismus (supra, n.1), §1255.

Jezus, het scheppende Woord

Nikodemus gaat de boeken in als degene die maar niet begreep wat er toch duimendik bovenop ligt in de Schrift. Hij kende ongetwijfeld veel losse teksten, maar zag door de bomen het bos niet meer. In hoeverre verschillen wij van hem? Misschien stijgt onze christelijkheid zelden uit boven de welwillendheid waarmee Nikodemus Jezus betitelt als ‘een leraar, van God gekomen’ (Johannes 3,2). Je kunt toch zó veel van Jezus leren. Hij inspireert en geeft nuttige wenken voor beter leven. Maar Hij is wezenlijk het Woord dat van den beginne scheppend klinkt! (Gen. 1; Joh. 1). Hij is de articulatie van de Geestesadem. Via de sacramenten betrekt Hij ons in zijn God-menselijk leven.

Misschien zijn we dit besef kwijtgeraakt en zijn we God vergeten. Dan komt het erop aan ons geloof ‘van voren af aan’: ‘van boven af’ te hervinden. Het begon met de onverdiende, onbegrijpelijke genadegave in de doop. Senkrecht von oben, als milde regen. Wat is christelijk leven anders dan ontplooiing van wat we allang gekregen hebben? Waarom zouden we het onuitgepakt laten liggen? We zijn born again: toen we gedoopt werden! Maar dan moeten we dat prille leven in ons niet achteloos te vondeling leggen. Het moet groeien, sterker worden en de wereld overwinnen (1 Johannes 5,4).

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken