Menu

Premium

Geduldig wachten op de vreugdebode

Bij Jesaja 35,1-10, Jakobus 5,7-10 en Matteüs 11,2-11

Als je iemand hoort zuchten, dan weet je: die heeft ergens moeite mee. Wanneer een zucht klinkt in het bijzijn van iemands anders, dan luidt de boodschap: ‘hoor toch eens hoe moeilijk ik het heb’, of: ‘je moet weten dat deze toestand door mij ongewenst is’. Met dit zuchten of steunen (Grieks: stenadzoo) houd je je zuster of broeder een verkeerd beeld voor, zo lijkt de brief van Jakobus (5,10) te zeggen. In plaats van een voorbeeld te zijn, laat je jouw ongemak blijken. Je brengt jouw houding van ongeduld over op een ander en wordt zo een toonbeeld van ongeduld.

Als voorbeeld van geduld wordt de landarbeider genoemd die wacht met oogsten tot de regens van najaar en voorjaar zijn gevallen (5,7). Ook de profeten worden genoemd als toonbeelden van geduld (5,10). Zij ondergaan het kwaad met geduld.

Zuchten dat juichen wordt

De zucht (Septuaginta: stenagmos) in de profetie van Jesaja (35,10) is van een heel andere aard dan die waarover in de brief van Jakobus wordt geschreven. Hier is geen sprake van zuchten tegen elkaar. Dit gezucht heeft niet tot doel de ander te laten weten dat de toestand ongewenst is. Het is enkel het gevolg van het verdriet of de pijn waarmee het gepaard gaat. Zoals juichen een uiting is van intense vreugde, dat als woordenpaar in dit vers wordt genoemd, zo is dat met gezucht en verdriet niet anders.

De luister van de Heer

Het terugkeren van gejuich en vreugde en het wegvluchten van verdriet en gezucht worden verbonden met de terugkeer van de verlosten (Jes. 35,10). Als jouw ogen zien dat de toestand van de woestijn is veranderd in een toestand van bloeien – het tegendeel van de toestand waarin zij eerst was –, wat haar tot juichen heeft gebracht, doe jij dan niet anders als je ziet terugkeren wie verlost zijn door de Heer, zo lijkt de profetie te zeggen. In vers 2 staat een meervoudsvorm: ‘zij zullen zien de luister van de Heer’. Met ‘zij’ worden de woestijn en de dorre vlakte bedoeld. Het is geen algemeen ‘men’ dat de luister van de Heer aanschouwt, maar een nadrukkelijk ‘zij’, want duidelijk mag zijn dat juist zij die verstoken zijn van luister, getooid zullen worden met een pracht van bloemen. Dat het de luister van de Heer is die zij zien, is op te maken uit het feit dat het nu juist de luister is van prachtige plaatsen, zoals de Libanon, van de Karmel en de Sjaron die hun gegeven wordt. Wie anders dan de Heer kan zoiets doen en zijn luister laten zien door die van hoge en aanzienlijke plaatsen toe te kennen aan de woestijn en de dorre vlakte?

Vanwaar die haast?

Nu de woestijn en de dorre vlakte de luister van de Heer al zien, wie ben jij dan om achter te blijven met juichen? De profeet doet dan ook de oproep aan wie ‘gehaast zijn van hart’ (NB – Hebr.: mahar in de pi‘el-vorm betekent ‘haasten’) om de trillende handen kracht te geven en de knikkende knieën sterk te maken: ‘want jullie God komt met zijn wraak, goddelijke vergelding, en zal jullie bevrijden’ (35,4). Dit zijn stevige woorden. Maar dat kan ook niet anders, willen degenen die ‘gehaast zijn van hart’ de moed kunnen opbrengen om zich stevig te maken, sterk genoeg om klaar te staan om de Heer met gejuich te begroeten die hen komt bevrijden. Vanwaar die haast? De haast herinnert aan de nacht van de uittocht. In de nacht waarin dood en verderf heersen onder de Egyptenaren, ontbiedt farao Mozes en Aäron en zegt dat ze met hun volk met haast moeten uittrekken uit Egypte naar hun land (Ex. 12,30-34). Zij zijn gehaast, omdat ze onder druk worden gezet om uit te trekken en voortgaan met de dood op de hielen. Degenen die de Heer in de profetie van Jesaja zal bevrijden, verkeren in een vergelijkbare toestand als zij die toen uittrokken uit Egypte. De oproep aan hen die gehaast zijn van hart om zich sterk te maken, lijkt op die van de Heer aan de verlosten van Egypte, die gehaast moesten uittrekken en zien dat farao nadert en dan van Hem te horen krijgen: blijf stil staan om te zien dat de Heer komt en voor jullie zal strijden (Ex. 14,13).

Verlossing als bij de uittocht

De komst van de Heer, waarover het in de Advent mag gaan, brengt verlossing zoals bij de uittocht uit Egypte: Hij komt met wraak, met goddelijke vergelding en strijdt voor zijn volk. Onder zijn leiding zullen op hun tocht zelfs de dwazen niet dwalen (Jes. 35,8). Dat betekent dat zij net als de anderen de weg naar Jeruzalem kunnen volbrengen. Het is een heilige weg, want hij voert naar de heilige stad Jeruzalem.

Ook de woorden die Jezus in het evangelie van Matteüs over Johannes spreekt, verwijzen naar de uittocht uit Egypte, als Hij tot driemaal toe zegt: ‘Waartoe zijt gij uitgetrokken?’ (11,7.8). Jezus’ verwijzing naar een ‘engel die Ik zend voor jouw aanschijn uit’ (11,10) lijkt dit te onderstrepen, als je in Exodus over precies zo’n engel leest die de Heer zendt ‘voor jouw aanschijn uit’ (Ex. 23,20-23). Waartoe is het volk Israël ooit uitgetrokken uit Egypte, om wat te zien? Welnu, om te zien dat er op zijn weg door de woestijn over hem wordt gewaakt. Ook in de profetie van Jesaja mag je bij de vreugde die te zien is in de woestijn volgens Rashi denken aan de vreugde van het volk dat op zijn uittocht uit Egypte overdag de Heer voor zijn aanschijn zag uitgaan (Ex. 13,21).

Wellicht ook interessant

Bijbelwetenschappen
Bijbelwetenschappen
Basis

De Levende belichaamt onze verwondingen

Wie niet in de gelegenheid was om op de avond van de eerste dag van de week, nu acht dagen geleden, in de vesper het evangelie van die avond te horen (Johannes 20:19-23), zal het op de achtste dag, vandaag, nog wel willen betrekken bij de lezing van het evangelie. We weten niet of het hetzelfde moment was als een week eerder, dat Jezus in het midden van zijn leerlingen, inclusief Tomas, verscheen. Wel waren de deuren opnieuw gesloten. Misschien niet meer uit vrees voor de joden, maar omdat het hart van een van hen, Tomas, nog geopend moest worden.

Bijbelwetenschappen
Bijbelwetenschappen
Basis

‘Opdat ook jullie doen wat Ik jullie heb gedaan’

Volgens de inmiddels overleden opperrabbijn Jonathan Sacks zijn voor een gemeenschap deze drie zaken het belangrijkst: ouders, leraren en gedenken. Ouders en leraren moeten kinderen vertellen over het verleden, om wat toen fout ging in de toekomst te voorkomen en het goede te doen. De onderwerpen in de lezingen van vandaag bevestigen dat belang. Het vertrek uit de slavendienst in Egypte en de voetwassing door Jezus worden nog steeds verteld en herdacht.

Nieuwe boeken