Menu

Premium

Geloofsonderricht: driemaal ‘nee’, driemaal ‘ja’

Hebreeuwse tekst die wordt uitvergroot met een loep

Bij Matteüs 4,1-11 en Psalmen 91

Invocabit

Invocabit is de naam van de eerste zondag van de vasten. Die naam komt uit Psalmen 91,15: ‘Roept hij Mij aan, Ik zal hem antwoorden.’ Een citaat uit diezelfde psalm wordt door de duivel ge/misbruikt in de klassieke lezing van deze zondag, Matteüs 4,1-11, Jezus’ verzoeking in de woestijn. Met dit verhaal zet een reeks zondagsevangeliën in, die met elkaar het oudkerkelijke onderricht aan de geloofsleerlingen die in de Paasnacht gedoopt gingen worden, weerspiegelen.

Zes zondagen

Bij die doop zeiden zij driemaal ‘nee’ tegen het kwaad en driemaal ‘ja’ tegen het geloof dat zij beleden; dat driemaal ‘nee’ en ‘ja’ vinden we terug in de lezingen van de zes zondagen naar Pasen toe. Daar is destijds dus heel goed pastoraal over nagedacht! Op Invocabit leert de gelovige in navolging van Christus ‘nee’ te zeggen tegen de verzoeking van het kwaad. Op Reminiscere (Matteüs 17,1-9) leert de gelovige dat zij of hij nu al het stralende perspectief mag beamen van het komende feest en het witte kleed van de heerlijkheid die men daar mag dragen. Op Oculi (Lucas 11,14-28), wanneer Jezus wordt beschuldigd van een akkoordje met Beëlzebub, leert Hij omstanders én lezers te onderkennen uit welke bron men handelt en ‘nee’ te zeggen tegen de vorst van het duister. Op Laetare (Johannes 6,1-15) wordt vooruitgegrepen op de Paasmaaltijd: een volmondig ‘ja’ tegen het leven van Godswege. Op Judica (Johannes 8, 46-59) wordt de Heer aangeklaagd als leugenaar en verwijst Hij naar de waarheid van waaruit Hij handelt: een ‘nee’ tegen de beschuldigingen. Op Palmzondag ten slotte (Matteüs 21,1-9/Johannes 12,12-14) wordt luidkeels ‘ja’ geroepen als de Heer op zijn ezel – symbool van zijn nederigheid – Jeruzalem binnenrijdt.

Zoonschap

Direct voorafgaand aan de verzoekingen in de woestijn wordt Jezus bij zijn doop door een Stem uit de hemel tot Zoon van God uitgeroepen (Matteüs 3,13-17). De woorden verwijzen naar Psalm 2,7. In Matteüs 4,1-11 gaat het nu juist om dat zoonschap: ‘als je echt de Zoon van God bent (…)’ (Matteüs 4,3.6). De duivel is erop uit om Jezus een misinterpretatie van zijn goddelijke zoonschap op te dringen. Met name in de derde beproeving speelt Psalmen 2 een grote rol, maar onderhuids, zonder dat de duivel deze expliciet citeert. Die verdraait de woorden ervan en zet ze naar zijn eigen hand. In Psalmen 2,8 geeft God aan zijn Zoon – de messiaanse koning – de heerschappij over de gehele aarde; de duivel biedt Jezus de heerschappij aan over de hele wereld – alsof hij die te vergeven hééft. In Psalmen 2,11-12 wordt gezegd dat de volkeren God moeten dienen en zich onderwerpen aan zijn Zoon; de duivel vraagt Jezus om in aanbidding voor hém neer te knielen. Zo perverteert de satan de woorden van Psalmen 2 én de woorden die de Stem heeft gesproken.

Een intertekstuele keten

De structuur van de tekst van Matteüs 4,1-11 wordt gevormd door vier expliciete citaten, telkens ingeleid door de woorden ‘er staat geschreven’. Driemaal dient Jezus de duivel van repliek met een citaat uit Deuteronomium. Op hun beurt verwijzen die woorden en citaten naar gebeurtenissen uit Exodus: een ‘intertekstuele keten’.

Vgl. W. Weren, Vensters op Jezus. Methoden in de uitleg van de evangeliën, Zoetermeer 1998, 155.

In Matteüs 4,4 wordt Deuteronomium 8,3b aangehaald, waar Mozes het volk voorhoudt hoe zij op hun weg door de woestijn honger leden door Gods hand en vervolgens van God het manna te eten kregen: ‘Zo maakte Hij u duidelijk dat de mens niet alleen van brood leeft maar van alles wat de mond van de Heer voortbrengt.’ Dit citaat wijst terug naar Exodus 16, waar de ‘ontstaansgeschiedenis’ van het manna in extenso wordt verteld. In Matteüs 4,7 horen we Deuteronomium 6,16: ‘Stel Hem niet op de proef zoals u bij Massa deed’, wat weer terugwijst naar Exodus 17,1-7, waar Mozes het volk vermaant om de Heer niet op de proef te stellen, wanneer zij vanwege watergebrek met bittere verwijten komen: ‘Is de Heer nu in ons midden of niet?’ En Matteüs 4,10 citeert Deuteronomium 6,13: ‘Heb alleen ontzag voor de Heer, uw God’ – een vermaning van Mozes aan het volk om geen andere goden te dienen, maar Degene te blijven gedenken die hen uit Egypte leidde; naast deze vermaning kunnen we als een duidelijk voorbeeld van het tegendeel aan Exodus 32 denken, het verhaal van het gouden kalf.

De proef wel/niet doorstaan

Het citaat uit Deuteronomium 8,3 laat zien dat ook de oorspronkelijke context van de citaten uit het Oude Testament sporen nalaat in de nieuwtestamentische tekst. In de omringende verzen van Deuteronomium 8,3 wordt verteld dat God het volk Israël ‘veertig jaar door de woestijn heeft gevoerd’, dat Hij het ‘op de proef heeft gesteld, het honger heeft laten lijden’ en het heeft opgevoed zoals iemand zijn ‘zoon’ opvoedt. Woorden die we precies zo in Matteüs 4,1-11 terugvinden! Zo kan deze tekst gelezen worden als een narratieve uitleg van het verhaal van Israël in de woestijn. Jezus gaat dezelfde weg als Israël. De overeenkomsten laten echter de verschillen des te scherper uitkomen. Israël wordt door God in de woestijn op de proef gesteld, Jezus wordt er getest door de duivel. Maar waar Israël faalde – want God op de proef stelde – doorstaat de Zoon de test glansrijk.

Zij zullen je op de handen dragen

De duivel citeert in Matteüs 4,6 regelrecht Psalmen 91 (vs. 11a.12). Jezus ontkracht dit duivelse citaat met zijn verwijzing naar Deuteronomium 6,16. De geldigheid van de psalmtekst zoals de duivel hem gebruikt, wordt met een tekst uit de Tora ter discussie gesteld. Schitterend is het zoals op het eind van het verhaal (Matteüs 4,11) diezelfde psalmtekst alsnog en voluit waarheid wordt – maar niet zoals de duivel het had gewild…!

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken