Menu

Basis

Eeuwige lippenstift en een voortdurend nu

Bibliodans als contemplatie in actie

Als klein meisje was ik me al bewust van de vergankelijkheid van alles. Op sommige momenten keek ik als het ware vanuit de toekomst terug naar het heden waarin ik verkeerde. Dat resulteerde in een onuitgesproken, lichamelijk aangevoeld melancholisch besef: dit blijft niet, dit gaat voorbij. Ik verlangde naar een ‘niet voorbijgaan’. Als ik met mijn zusje prinsesje speelde en we ons mooi maakten, had ik het over ‘eeuwige lippenstift’ die niet op zou gaan, zou slijten of verloren raken. Wat zoek ik dan, nu ik volwassen ben, in de dans, die vergankelijke kunstvorm bij uitstek? Kan de dans mij iets vertellen over het woord ‘eeuwig’?

Na mijn studie theologie volgde ik een dansopleiding aan de Theaterschool in Amsterdam. Ik ontwikkelde een dansvorm waarmee ik werk in kerken en instellingen met een christelijke achtergrond: bibliodans. Dit is een vorm van geïmproviseerd dansen naar aanleiding van teksten en thema’s uit de Bijbelse traditie. Hierbij gaat het erom woorden en beelden uit de tekst te vertalen in dansbewegingen, vanuit een eigen aanvoelen en zonder van tevoren te bedenken hoe. Ik zet bibliodans in om liturgische dansen te ontwikkelen, in een pastorale context of als een methode voor spirituele vorming. Om een antwoord te vinden op de vraag wat ik, verlangend naar eeuwigheid, zoek in dansen, organiseer ik voor mezelf een bibliodanssessie.

Bibliodans: Alles heeft zijn tijd

Ik zoek naar een Bijbeltekst over tijd en kom uit bij Prediker: ‘Er is een tijd voor alles onder de zon.’ Lopend lees ik de tekst en voel het ritme ervan. De voortdurende afwisseling van activiteiten geeft me een gevoel van onrust, van rust noch duur. Vervolgens ga ik dansen naar aanleiding van beelden in de tekst: planten en uitrukken, rouwklagen en dansen, zoeken en verloren laten gaan. Elk ervan brengt een eigen manier van bewegen, een eigen ritme, een eigen gevoel en atmosfeer met zich mee. Bij het ene beeld dans ik explosief, bij een ander gelijkmatig, bij weer een ander zacht stromend of hortend en stotend. Als ik dans duiken flarden van herinneringen op. Sommige maken me blij, andere verdrietig of boos, weer andere brengen me een gevoel van plezier of ontspanning.

In het aandachtig stiften van mijn lippen kan ik momenten van eeuwigheid beleven

Ik zoek naar overgangen van het ene naar het andere beeld. Maar ik merk dat het vaak niet goed lukt op het moment dat ik dat zou willen. Dan merk ik dat ik wel kan besluiten dat het een of het ander genoeg is, maar dat een gevoel van spanning of onrust in mijn lichaam aangeeft dat de tijd voor een overgang nog niet rijp is. Elk van de beelden, handelingen, bewegingen blijkt zijn eigen tijd nodig te hebben en zijn eigen duur.

Dan richt ik mijn aandacht niet langer op de beelden van de tekst, mijn herinneringen of op mijn gevoel. Ik voel hoe mijn spieren zich spannen en ontspannen, hoe mijn adem gaat, hoe mijn hart en het bloed in mijn aderen kloppen. Ik voel me levend, lichamelijk, warmbloedig en in beweging. Tekst, herinneringen, gevoelens zijn allemaal wel ergens aanwezig, maar ik ga er niet in op. Het is alsof zich iets in mij opent. Er ontstaat een wakker en helder besef van mijzelf, in beweging in ruimte en tijd. Ik krijg een gewaarwording van een wijdere ruimte, waarin ik in beweging ‘ben’. Ik heb geen besef van het voorbijgaan van de tijd. Ik ben in een voortgaand ‘nu’ en ‘nu’ en ’nu’, en ‘nu’. Ik ben alleen nog maar beweging en ik weet niet meer of ik beweeg of dat ik bewogen wordt.

Gods tijd

Als de aaneenrijging van ‘numomenten’ voorbij is, kijk ik opnieuw naar de tekst. Het ‘Alles heeft zijn uur en ieder ding onder de hemel zijn tijd,’ vult zich met mijn ervaring dat ik niet zomaar een overgang van de ene bezigheid naar de andere kon maken, dat elk ervan een eigen ritme en duur had. Mijn oog valt op: ‘Alles heeft Hij voortreffelijk gemaakt op zijn tijd.’ Het lijkt een verwoording te zijn van hoe ik in mijn lichaam voelde wanneer het de juiste tijd voor een overgang was. Maar het roept ook vragen op. Betekent ‘op zijn tijd’ dat het ‘op Gods tijd’ is? En zo ja, wat zegt dat dan over de lichamelijke gewaarwording die het juiste moment voor de overgang aangeeft? Zou het kunnen betekenen dat ik door mijn lichamelijke gewaarwording iets van ‘Gods tijd’ kan opmerken? Dat ik ook een bezigheid die ik als onprettig ervaar, voortreffelijk kan noemen omdat die behoort tot ‘Gods tijd’? Dan lees ik: ‘Ook heeft Hij de eeuw in hun hart gelegd.’ Mijn hart springt op. Ik heb dit zinnetje nooit gesnapt, maar nu kan ik me er een voorstelling bij maken.

Mijn hart springt op. Ik heb dit zinnetje nooit gesnapt, maar nu kan ik me er een voorstelling bij maken.

Het woord ‘eeuw’ geeft een naam aan de ervaring van geen besef hebben van het voortschrijden van de tijd, maar verkeren in een voortdurend ‘nu’. God heeft mensen, mij, de mogelijkheid gegeven tot een dergelijke ervaring te komen. Die ervaring komt tot stand doordat ik iets doe: ik richt mijn aandacht op lichamelijke gewaarwordingen. Tegelijkertijd voelt zij aan als een geschenk, iets wat me door God in de schoot geworpen wordt. Ook de ervaring van ‘bewogen worden’ associeer ik met een beweging die van een andere kant, van God komt. Dat ik op dat moment niet weet of ik nu beweeg of bewogen word, krijgt kleur door het zinnetje ‘Zonder dat de mens van het werk dat God doet, van het begin tot het einde, iets kan ontdekken.’

Dialoog zonder woorden

Na dit alles overwogen te hebben, vraag ik me af wat dit zegt over het woord ‘eeuwig’ en mijn verlangen naar eeuwigheid. Aanvankelijk voelde ik tijd als een afwisseling van verschillende episodes en had ik rust noch duur. Er kwam meer rust toen ik merkte dat elke beweging en periode een eigen tijd nodig had, een eigen duur verlangde. Tenslotte ervoer ik een ‘voortdurend nu’, zonder besef van duur of het verstrijken van tijd.

Alles heeft zijn uur en ieder ding onder de hemel zijn tijd; er is een tijd om te baren en een tijd om te sterven, een tijd om te planten en een tijd om het geplante uit te rukken, een tijd om te doden en een tijd om te helen, een tijd om af te breken en een tijd om op te bouwen, een tijd om te wenen en een tijd om te lachen, een tijd om te rouwklagen en een tijd om te dansen, een tijd om stenen weg te werpen en een tijd om stenen bijeen te zamelen, een tijd om te omhelzen en een tijd om zich van omhelzen te onthouden, een tijd om te zoeken en een tijd om te laten verloren gaan, een tijd om te bewaren en een tijd om weg te werpen, een tijd om te scheuren en een tijd om dicht te naaien, een tijd om te zwijgen en een tijd om te spreken, een tijd om te beminnen en een tijd om te haten, een tijd van oorlog en een tijd van vrede. Welk voordeel heeft de werker van datgene waarvoor hij zich aftobt? Ik heb in ogenschouw genomen de bezigheid, die God aan de mensen-kinderen gegeven heeft om zich daarmee te kwellen. Alles heeft Hij voortreffelijk gemaakt op zijn tijd; ook heeft Hij de eeuw in hun hart gelegd, zonder dat de mens van het werk dat God doet, van het begin tot het einde, iets kan ontdekken. (Prediker 3: 1-11, vertaling NBG 1951)

Het verlangen naar eeuwigheid als een niet voorbijgaan van de tijd blijkt vervuld te worden in een ervaring van een ‘voortdurend nu’ dat ik associeer met het woord ‘eeuwig’. Ik herken het in de woorden van Vasalis in het gedicht Eb: ‘Er is geen tijd. Of is er niets dan tijd?’ Niet door stil te gaan zitten en de tijd als het ware te stoppen, maar in de aandachtig uitgevoerde beweging ontdekte ik die wonderlijke combinatie van alle tijd hebben en geen besef van tijd hebben. Tegelijkertijd merkte ik dat deze ‘eeuwigheid’ de aard had van een dialoog zonder woorden, een interactie tussen mij en iets waardoor ik bewogen wordt, een werkelijkheid die ik goddelijk noem. De ervaring blijft dat de ‘eeuwige lippenstift’ slijt, opraakt, voorbijgaat. Maar in het aandachtig stiften van mijn lippen kan ik momenten van eeuwigheid beleven, van aan het voorbijgaan van de tijd ontheven te zijn. Momenten die een glimp laten zien van een goddelijke aanwezigheid in mijn werkelijkheid.

Lectio divina in beweging

Ik ben niet de enige danser die momenten beleeft van een voortdurend hier en nu zijn. Danswetenschapper Presston Dunlop noemt het een fenomenale ervaring. Foster ziet in het gevoel van bewegen en bewogen worden een parallel met de mediale stem in de grammatica: activiteit en passiviteit komen samen in ‘het gebeurt’. Deze woorden helpen me iets van wat in de ervaring gebeurt te begrijpen. Tegelijkertijd merk ik dat ik in dergelijke omschrijvingen iets mis. Dat heeft te maken met wat ik duid als de relatie met de goddelijke presentie in het gebeuren. Om dat te verhelderen zoek ik naar woorden binnen de christelijke spiritualiteit: contemplatie, oratie en apofasis. Kees Waaijman verstaat onder contemplatie: ‘Zich begeven in een waarnemingsruimte om daar aandachtig de bewegingen van het goddelijke te aanschouwen.’ Uit bovenstaande blijkt dat dansen naar aanleiding van een Bijbelse tekst een dergelijke waarnemingsruimte kan worden. De waarneming van het gebeuren vindt plaats tijdens het dansen zelf. Het dansen kan een vorm van contemplatie in actie worden. De contemplatie in dans kan tegelijkertijd ook een vorm van oratie, gebed, zijn: een woordloze, gedanste dialoog tussen danser en goddelijke aanwezigheid. Daarin kan de danser bewegingen van het goddelijke aanschouwen, waarnemen, maar ook actief tegemoet treden, ondergaan en beantwoorden. Er ontstaat een ‘puur in beweging zijn met God’. Hierin komt de mogelijkheid van de apofatische werking van dans aan het licht. In de waarneming van de beweging vallen beelden van, ideeën over, gevoelens met betrekking tot de goddelijke werkelijkheid weg. Er kan een ruimte ontstaan om de godheid te ontmoeten zonder deze te begrijpen in beelden of ideeën.

De beschrijving van de bibliodanssessie en het reflecteren erop, maakt duidelijk dat het dansen naar aanleiding van een Bijbelse tekst als een in beweging uitgevoerde vorm van lectio divina gezien kan worden. De lectio vindt plaats in het bewegend lezen van de tekst, de meditatio in het dansend verbeelden van woorden daaruit, het nagaan van de associaties die daarin worden opgeroepen en het weer terugkoppelen naar de tekst. Tijdens de meditatio kunnen beelden en begrippen wegvallen en kan een vorm van contemplatio met trekken van oratio ontstaan: een ‘puur in beweging zijn met God’.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken