Menu

Basis

Flitsen van eeuwigheid

Alles is er tegelijk en op een volkomen wijze

‘Stel je voor dat je eeuwig zou moeten leven, dat is toch verschrikkelijk? Je zou je dóód vervelen!’ Aldus de schrijver Maarten ’t Hart in een recent interview in het zaterdagse magazine van de Volkskrant. Het geloof in de eeuwigheid kan zich in onze tijd niet verheugen op een grote populariteit. Toch gebruiken we het woord ‘eeuwig’ te pas en te onpas. ‘Ik zal eeuwig van je houden’, klinkt het in menig liefdesliedje. Wat bedoelen we als we zoiets zeggen? En wat kan eeuwigheid voor ons nog betekenen?

Buiten de tijd

Bij ‘eeuwig’ denken we aan iets dat geen einde kent en liefst ook geen begin: ‘eeuwige liefde’ zal altijd blijven bestaan en nooit vergaan. Maar in het alledaagse leven gebruiken we het ook als beeld voor iets dat naar ons gevoel heel lang duurt: ‘We moesten een eeuwigheid wachten op bericht van de belastingdienst.’ In dat laatste geval kent de eeuwigheid toch een einde. Na lang wachten wordt datgene bewaarheid waarnaar werd uitgezien. Een eeuwigheid blijkt dan niet meer dan een metafoor voor ‘lange duur’. Het wordt gebruikt voor iets dat om uithoudingsvermogen en geduld vraagt.

Of ook voor iets dat als aangenaam wordt ervaren en daarom lang mag duren: ‘gezelligheid kent geen tijd’, zegt een Nederlands spreekwoord. Dan bedoelen we: als het gezellig is, is het niet erg wanneer het wat later wordt.

In het wijsgerig taalgebruik is de betekenis van het begrip ‘eeuwigheid’ aanzienlijk aangescherpt. De tijdloosheid van de eeuwigheid wordt daar meer dan een beeldspraak. Zij wordt heel letterlijk genomen. De eeuwigheid is daar iets dat zich onttrekt aan de orde van de tijd, iets dat geen begin en geen einde kent en dus ook geen vroeger of later. Eeuwigheid staat buiten de tijd. De eeuwigheid is een soort voortdurende, onbegrensde gelijktijdigheid.

Grote invloed op het christelijke denken over eeuwigheid heeft de definitie gehad van de filosoof Boëthius (475/480-524): ‘Eeuwigheid is het volledig gelijktijdige en volmaakte bezit van onbegrensd leven’. Dit ‘volledig gelijktijdige’ sluit de noties van vroeger en later uit. Eeuwigheid is onveranderlijkheid, zo voegde de middeleeuwse theoloog Thomas van Aquino (1225-1274) aan de definitie van Boëthius toe. De eeuwigheid laat zich niet voorstellen als een lineaire ontwikkeling, waarop onderscheiden punten als momenten zijn aan te wijzen. Alles is er tegelijk en op een volkomen wijze.

Eeuwigheid komt hierna

Het denkbeeld van eeuwigheid als een ‘voortdurend nu’, zonder een relatie met een vroeger of later, is door theologen en filosofen in de westerse traditie verder ontwikkeld. Hun denken spitste zich vooral toe op eeuwigheid als een wezenskenmerk van God: God is tijdloos. Vanuit het perspectief van de mens is eeuwigheid dan deelname aan die eeuwigheid van God, aan zijn eeuwige Nu. In de religieuze beleving van wat we maar voor het gemak de ‘gewone gelovigen’ zullen noemen, bleek eeuwigheid echter iets te zijn dat zich moeilijk liet voorstellen of begrijpen. In de joods-christelijke traditie was immers een lineaire voorstelling van tijd algemeen verbreid geraakt.

In tegenstelling tot de natuurlijke ervaring van tijd, die een cyclische is – de afwisseling van dag en nacht, van de maanstanden en de seizoenen -, ontwikkelde zich al in de oudtestamentische traditie een voorstelling van de tijd als voortgaande beweging. De tijd is niet voortdurende herhaling, maar progressie, geschiedenis, een lijn met een begin en een eind. Aan deze lineaire voorstelling van de tijd werd vervolgens in de religieuze beleving ook de voorstelling van de eeuwigheid gerelateerd. Eeuwigheid werd een dimensie met wel een beginpunt, namelijk ná de tijdelijkheid, maar zonder een eindpunt. Met andere woorden: eeuwigheid werd een tot in het oneindige verlengde tijdlijn.

Belangrijk voor de religieuze beleving werd vooral de voorstelling dat de eeuwigheid volgde op het tijdelijke bestaan. Eeuwigheid werd synoniem met hiernamaals. Eeuwigheid werd geacht te beginnen na de dood. Het sterven werd gezien als de ultieme consequentie van de tijdelijkheid die met het aardse bestaan is verbonden en daarmee als het moment waarop de tijdelijkheid overgaat in eeuwigheid. Eeuwigheid kwam tegenover tijdelijkheid te staan, het hiernamaals tegenover het hiernumaals.

Wat eeuwig is ervaren wij in het hier en nu

Ongekende eeuwigheid

In zijn hoofdwerk Sein und Zeit heeft de Duitse filosoof Martin Heidegger uiteengezet dat de tijd de horizon van betekenis vormt voor ons bestaan. Ons leven krijgt zin en betekenis omdat het een begin en een einde heeft en omdat het een bepaald verloop in de tijd kent: ons levensverhaal. Voor ons is in zekere zin geen enkel moment identiek. De tijd beweegt en wij bewegen daarin mee. Buiten de tijd kunnen we ons ook niets voorstellen. Wij hebben simpelweg geen enkele ervaringskennis van de eeuwigheid. Al onze ervaringen spelen zich af binnen de beperkingen van tijd en ruimte. Alles gebeurt ergens en ooit. Niemand kan uit eigen ervaring vertellen wat eeuwigheid is. De ervaring van volheid en volkomenheid van leven, die in Boëthius’ definitie van eeuwigheid besloten ligt, is ons in ons mensenbestaan niet vergund.

Dat inzicht van Heidegger en andere existentiefilosofen heeft ertoe geleid dat het begrip eeuwigheid bij de meeste moderne filosofen in diskrediet is geraakt. Over eeuwigheid, zo zeggen zij, kunnen we hooguit in metaforische zin spreken: iets lijkt wel een eeuwigheid. Als ik zeg dat ik eeuwig van iemand zal houden, wil ik daarmee uitdrukken dat ik vreselijk veel van die persoon houd. Maar dat die liefde geen tijd kent en dat aan die liefde nooit een einde zal komen, ook niet als ik er zelf niet meer zal zijn, dat kan ik niet garanderen. Eeuwige liefde bestaat zolang als de geliefden bestaan.

Van tijd tot tijd

In het bijbels taalgebruik komt het begrip eeuwig – olam in het Hebreeuws – vaak voor. Maar het heeft daar nog niet de uitgewerkte wijsgerige betekenis van iets dat buiten de categorieën van tijd en ruimte valt.

Het is eerder een metafoor voor iets dat van zeer lange duur is, voor een tijd waarvan wij het einde niet kunnen zien en niet zullen meemaken. Een tijd dus die eindeloos en onbeperkt lijkt te zijn. Datzelfde geldt voor het Griekse equivalent in het Nieuwe Testament: aioon en het daarvan afgeleide aionios.

Die woorden duiden eerder op ‘alle tijden bij elkaar’ dan op tijdloosheid.

‘Olam’ en ‘aioon’ vatten alle tijden van deze wereld samen, niet een tijdloze andere wereld.

Zij duiden dus op lange duur, zó lang dat wij het niet kunnen overzien: eeuwig is wat ons waarnemingsvermogen in tijd en ruimte te boven gaat, datgene wat onbegrensd zal duren. Daarom heet het verbond dat JHWH met zijn volk sluit, eeuwigdurend (Gen. 9,16; 17,7): het zal altijd blijven bestaan, maar wel in de tijd. En daarom is ook alles eeuwig wat met de Ene verbonden is: zijn koningschap (Ex. 15,18; Psalm 10,16 en 146,10); zijn troon (Psalm 45,7 en Hebr. 1,8); zijn plan (Psalm 33,11); zijn gerechtigheid (Psalm 111,3 en 119,142 en 144) en zijn lof (Psalm 111,10). Zij zijn bestendig voor alle tijden. Als in Psalm 90,2 wordt gezegd ‘U bent, o God, van eeuwigheid tot eeuwigheid’, wordt eigenlijk bedoeld: u bent van tijdperk tot tijdperk, u bent van alle tijden, u bent er steeds. Kortom, eeuwigheid is in het bijbels taalgebruik nog niet in een dualistische tegenstelling tegenover tijdelijkheid komen te staan. Alles wat eeuwig is, speelt zich toch in de tijd af. De eeuwigheid vormt niet een andere wereld, buiten en gescheiden van onze wereld van tijd en ruimte. Nee, wat eeuwig is ervaren wij in het hier en nu. En vooral wachten we erop.

De Komende

Veel bijbelse uitdrukkingen met ‘eeuwigheid’ wijzen namelijk vooruit: naar een tijd die nog zal komen. Als in de Bijbel over God als de Eeuwige wordt gesproken, wordt gedoeld op iemand naar wie wordt uitgezien, wiens volle aanwezigheid in onze levenswerkelijkheid nog uitstaande is: Hij die komt. Maar we kunnen Hem nog niet vatten in de categorieën van tijd en plaats. Hij is nog uitstaande. Hij is mogelijkheid, potentie. De Amerikaanse theoloog John Caputo heeft eens gezegd dat het kernwoord van het christelijk geloof het woord ‘komen’ is, ‘advent’, de naam ook van dat deel van het liturgisch jaar dat in het teken staat van het uitzien naar de Komende. Eigenlijk, aldus Caputo, is het voor een gelovig mens altijd advent. God is niet tijdloos. Hij komt naar ons toe, op zijn tijd.

Dezelfde John Caputo heeft erop gewezen dat de joodse en christelijke theologie van het midden van de eerste eeuw (te beginnen bij de joodse denker Philo van Alexandrië) tot het midden van de twintigste eeuw gevangen heeft gezeten in het wijsgerige net van het Griekse dualisme: er is deze wereld en er is een andere, er is tijd en er is eeuwigheid, er is lichaam en er is geest, er is mens en er is God. Willen we denken over God op een wijze die dit dualisme overwint, dan moeten we God onze wereld en onze tijd binnenhalen. Dat betekent afscheid nemen van een eeuwige, onaantastbare, onveranderlijke en tijdloze God. Die God is dood. Hij is in Auschwitz begraven, samen met de buiten de tijd staande eeuwigheid.

We moeten God onze wereld en onze tijd binnenhalen

De tijd vormt, zo leerde Heidegger ons, de verstaanshorizon van ons menselijk bestaan. Die tijd maakt ons bestaan mogelijk en begrijpelijk. Hij fundeert ons. Tegelijk is hij van een radicale vergankelijkheid. De tijd vliedt, zo luidt de uitdrukking. Hij loopt tussen onze vingers weg. Wellicht niemand heeft dat diepgaander geanalyseerd dan de Pools-Britse filosoof en socioloog Zygmunt Bauman, die over onze tijd sprak en schreef als een vloeiende tijd (Liquid times).

Toch doen we in de tijd ervaringen op die de tijd zelf lijken open te breken. Het zijn ervaringen van onvoorwaardelijkheid, die op ons afkomen in compassie, gastvrijheid, barmhartigheid, vriendschap, schoonheid, gerechtigheid en liefde. Die ervaringen lijken de tijd te doorbreken. Zij schenken ons een vermoeden van iets dat van onvervreemdbare waarde is, iets dat de categorieën van tijd en ruimte te boven gaat, iets dus dat ontgrenzend werkt. Dat ‘iets’ is van transcendente aard, simpelweg omdat het het ‘hier en nu’ overstijgt. Tot die ervaringen van transcendentie behoort al het feit dat wij soms iemand liefdevol gedenken die niet meer in ons midden is, of ook dat wij hoopvol nadenken over de toekomst. Dat denken aan verleden of toekomst overschrijdt de grenzen van de tijd, van het hier en nu. Het verbindt ons met generaties vóór en na ons, het creëert een solidariteit die de tijd te boven gaat.

Daarmee breekt een glimp van eeuwigheid ons leven binnen. Niet een glimp van een eeuwigheid die buiten en voorbij onze wereld bestaat, maar een eeuwigheid die juist in de tijd bestaat en die onze tijdelijkheid mogelijk maakt, die haar draagt en fundeert.

Deze ervaringen van eeuwigheid komen ons soms zo maar aangewaaid, onverdiend. Laten we ze maar genade noemen.

De kerkvader Augustinus was van mening dat wij van de tijd bevrijd moesten worden. Ik zou het willen omdraaien: juist de tijd zelf kan ons bevrijden. Dankzij ervaringen die ons een glimp van eeuwigheid schenken.

Literatuur:

Paul Tillich, Systematic Theology, vol. I, Chicago: University of Chicago Press, 1951.

Peter Nissen, ‘De uitgestelde beloning. Tijd en eeuwigheid in de geschiedenis van de volksreli-giositeit’, Speling 51 (1999) nr. 4, 22-28.

Peter Nissen, ‘Een kwestie van geluk. Schoonheid en het transcendente’, Speling 67 (2015) nr. 2, 8-15.

George Pattison, Eternal God/Saving Time, Oxford: Oxford University Press 2015.

John D. Caputo, Hopeloos hoopvol. Belijdenissen van een postmoderne pelgrim, Middelburg: Skandalon 2017.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken