Menu

Basis

Vonken van liefde

Hildegards oorsprong van het leven

De veelzijdigheid van de uitzonderlijk begaafde Hildegard van Bingen komt aan het licht in haar visioenen en de muziek die ze componeerde. Hierin laat ze haar unieke visie op de schepping zien. Haar zienswijze wijkt sterk af van onze theologische en filosofische benadering, maar ook van de wijze van denken en formuleren van theologen en filosofen van haar tijd. Zij laat een heel eigen geluid horen over schepping. Dat laat ik zien aan de hand van een visioen en een lied.

Gods scheppingskracht

In haar meesterwerk Liber divinorum operum, het boek over de goddelijke werken (1165-1173/4), beschrijft Hildegard (1098-1179) hoe God werkzaam is in de schepping. Het zou voor de hand liggen dat ze begint met het scheppingsverhaal uit het eerste boek van Genesis, maar dat doet ze niet. Ze vraagt zich niet af hoe en wanneer de schepping is begonnen. De schepping ís er, voortgekomen uit God, uit zijn licht. God is de Levende die alles tot leven roept en in alles aanwezig is. De schepping is niet alleen Gods werk, maar de Schepper is aan het werk, niet alleen ‘in den beginne’, maar nog steeds, ten einde toe.

Haar boek over de goddelijke werken begint met een oproep van God aan Hildegard, die haar aanspoort alles met een vaste hand ten behoeve van mensen op te schrijven, opdat zij hun Schepper leren kennen. Dan volgen een reeks visioenen waarin Gods scheppingswerk zich toont in één totaalbeeld.

God en zijn schepping, in het bijzonder de mens, zijn niet van elkaar te scheiden. De relatie van de transcendente God met de wereld, waarin de mens centraal staat, komt tot uiting in een cirkel die omarmd wordt door God. U heeft deze afbeelding vast weleens gezien.

Deze bijdrage gaat in op een fragment uit het eerste visioen van Liber divinorum operum, dat bekend staat onder de naam Oorsprong van het leven. In dit visioen ligt de focus op de werkelijkheid van God die aan het begin van het bestaan staat. Ik begin met de beschrijving van wat Hildegard gezien heeft in het visioen en dat ze later liet uitbeelden op onderstaande miniatuur.

Caritas: goddelijke liefde

Hildegard beschrijft dat ze opgenomen wordt in de geheimvolle werkelijkheid van God. Dan ziet ze een gestalte die zich kenbaar maakt als Caritas. Zij is de personificatie van de goddelijke liefde en toont zich in de gedaante van een mens. Zij straalt in het goddelijk licht. Haar gelaat schittert op dusdanige wijze dat Hildegard gemakkelijker in de zon kan kijken dan haar in het gezicht. Het gewaad waarin zij is gehuld, straalt als de zon.

Deze goddelijke Caritas is verbonden met de hemelse Vader, de Zoon en de heilige Geest. Via een gouden ring om haar hoofd staat Caritas in relatie tot een oudere man: de Vader. In haar handen draagt Caritas een lam, dat wijst op Jezus Christus. Hij is het lam van God. Doordat de Zoon van God zich bekleed heeft met het vlees, heeft hij de verloren mens verlost in naam van de liefde. De vleugels die Caritas draagt verwijzen naar de reikwijdte van haar liefdeskracht, die hemel en aarde omvat. De gouden band symboliseert het christelijke geloof dat over de gehele kring van de aarde is uitgegoten. De kin en baard van de hemelse Vader rusten op het hoofd van Caritas. Dat betekent dat de alles overtreffende goedheid van God, die zonder begin en einde is, de gelovige mens te hulp schiet. Onder haar voeten houdt de strijdbare Caritas een monster en een kronkelende slang in bedwang, wat een verwijzing is naar het kwaad.

Vurige kracht verborgen in de schepselen

Nadat Caritas zich aan Hildegard getoond heeft, spreekt zij tot haar:

Ik ben de hoogste en vurige kracht, die alle levende vonken heb aangestoken. Geen dodelijke wezens heb ik uitgeademd.

Ik beslis dat zij zijn.

Rondvliegend om de rondgaande kring met mijn vleugels, dat is met wijsheid, heb ik hem juist geordend.

Ik, het vurige leven van het goddelijke

Zo ben ik, vurige kracht, verborgen in deze schepselen,

en zij branden door mij,

zoals de adem de mens onophoudelijk beweegt,

en zoals een vlam flakkert in het vuur. Alle deze dingen leven in hun wezen,

en zijn niet in de dood uitgevonden,

want ik ben het leven. (…)

Het ‘weten van God’ ben ik ook,

die de wind van het klinkende woord heeft, waardoor elk schepsel is gemaakt. In al die dingen heb ik geblazen, opdat geen van hen in zijn soort vergankelijk zou zijn,

omdat ik het leven ben.

Ik ben het volkomen zuivere leven,

dat niet gehakt is uit stenen, niet uit takken is ontsproten,

niet afkomstig is uit voortplantingsdrift, Nee, veeleer is al het leven in mij geworteld. (…)

In dit fragment maakt Caritas zich kenbaar, die zich verenigt met de schepselen Dat doet zij door de goddelijke scheppingskracht te vertegenwoordigen. Daarmee roept zij ‘al wat is’ tot leven. Met haar vuur ontsteekt zij liefde in ieder schepsel, opdat er in het wezen van ‘al wat leeft’ een vonk van goddelijk leven aanwezig komt. Het bestaan van de schepselen hangt af van haar scheppingskracht. Zij zijn er dankzij haar liefde en inzicht. Het is haar beslissing dat we er zijn.

Caritas maakt zich ook kenbaar als de levensadem, die de schepselen in stand houdt. Zij is de grond waaruit al het leven voortkomt en zich ontwikkelt. We stammen niet uit de natuur, maar het wezen van God, met wie wij wezenlijk verbonden zijn. God blijft betrokken op zijn schepping, omdat alles voortgekomen is uit de liefde en het inzicht die Caritas is.

Partnerschap

In haar lied O quam mirabilis est brengt Hildegard van Bingen (1098-1179) het wonder van de schepping tot uitdrukking. Eerst geef ik de Latijnse tekst, die u hoort als u luistert naar haar muziek, en dan volgt de vertaling.

O quam mirabilis est praescientia divini

pectoris,

quae praescivit omnem creaturam.

Nam cum Deus inspexit faciem hominis,

quem formavit,

omnia opera sua

in eadem forma hominis integra aspexit.

O quam mirablilis est inspiratio, quae

hominem sic suscitavit.

O hoe wonderbaar is het weten van het goddelijke hart, dat alle schepselen van tevoren kende.

Want God zag in het gelaat van de mens die hij vormde.

Hij zag zijn werken totaal in dezelfde gedaante van de mens, ongeschonden. O hoe wonderbaar is de adem die de mens zo tot leven wekte.

Hildegard zingt over het mysterie van God, die de schepselen kende nog vóór ze zijn geboren. In de vorming van de schepselen is er iets dat voorafgaat aan de concrete verwerkelijking van de schepping: de schepselen die in het hart de Schepper aanwezig zijn. De schepping van de mens is een initiatief van God. Met zijn liefdevolle blik zag hij het gelaat van de mens aan en werd ons bestaan doorstroomd van zijn liefde. Op deze wijze werden wij tot leven gewekt.

In dit lied verwoordt Hildegard de wezenlijke eenheid van de mens met zijn Schepper. Doordat de levenskern in ons wakker geroepen werd, is er een toegang ontstaan tot de onbegrensdheid van de werkelijkheid van God. Wij worden ons ervan bewust dat God ons – in een relationeel gebeuren – tot partner heeft geschapen. Deze partnerschap betekent dat wij de opdracht hebben ons evenbeeld te realiseren in relatie tot God, die heel de schepping omvat.

Literatuur en muziek

Het visioen van de Oorsprong van het leven kunt u vinden in een Duitse vertaling: Hildegard von Bingen, Das Buch vom Wirken Gottes, Liber divinorum operum, Augsburg 1998.

Het lied O quam mirabilis est kunt u vinden op de CD: Hildegard von Bingen, Symphonia, Geistliche Gesänge – Spiritual Songs, uitgevoerd door Sequentia, Ensemble für Musik des Mittelalters, Köln. Op youtube vindt u vele uitvoeringen van dit lied.

Voor informatie over het leven en de werken van Hildegard van Bingen kunt u terecht op:www.hildegardvanbingen.nl

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken